Les 76 – De tweede Brief aan Timotheüs

Les 76 – DE TWEEDE BRIEF AAN TIMOTHEüS

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 76)

  1. Geef de Schriftplaatsen aan die aantonen dat Paulus nu een gevangene was.
  2. Waarvoor moet Timotheüs zich niet schamen?
  3. Twijfelde de apostel aan zijn eigen behoudenis?
  4. Werd hij verlost vanwege zijn werken?
  5. In welk verband brengt hij zijn werken in 4:7, 8?
  6. Reeds vóốr welke gebeurtenis stond Gods plan vast om ons te verlossen?
  7. Hoe en wanneer is dat plan geopenbaard?
  8. Waartoe was Paulus aangesteld als prediker, apostel en leraar?
  9. Omschrijf deze drie ambten.
  10. Wie moest Paulus dienen met het Woord?
  11. Waarvan is Paulus verzekerd, volgens hoofdstuk 1?
  12. Welke definitie van het zaligmakend geloof vindt u in 1:12?
  13. Waarom spoort Paulus Timotheüs aan zich zijn woorden te herinneren?
  14. Wat is “het goede” dat aan Timotheüs is toevertrouwd?
  15. Door wie kunnen de gelovigen hun “kennis van de waarheid” bewaren?
    N.B. “Bewaren” betekent in de Schrift niet alleen vasthouden, maar “in acht nemen” en “gehoorzamen”.
  16. Welke betrekking tot de Heilige Geest wordt in 2 Timotheüs naar voren gebracht?
  17. Welke zeven benamingen worden in hoofdstuk 2 aan de Christen gegeven?
  18. Wat wordt van de Christen gezegd betreffende zijn zoonschap? (2:1)
  19. In welk opzicht wordt hij vergeleken met een strijder of kampvechter?
  20. … met een landman?
  21. … met een arbeider?
  22. … met een vat?
  23. … met een dienstknecht?
  24. Waarmee wordt valse leer vergeleken in 2:17?
  25. Welke kwade dingen zullen de belijdende kerk in de laatste dagen kenmerken?
  26. Wat verstaat u onder de “kracht” van de godzaligheid (3:5)?
  27. Welke vier kenmerken worden in 3:7, 8 genoemd van de valse leraars?
  28. Welke belofte wordt in hoofdstuk 2:25, 26 gegeven betreffende de goddelijke tussenkomst, als de afval zijn hoogtepunt heeft bereikt?
  29. Wat wordt gezegd over de oorsprong van de Schrift?
  30. Welke zeven dingen worden genoemd van de Schrift?
  31. Wat moeten de dienaars prediken?
  32. Wanneer en hoe moeten zij het Woord prediken?
  33. Wat wordt voorzegd betreffende de toehoorders?
  34. Wat wordt gezegd over hun oren?
  35. Welk werk moet de dienstknecht van de Heer gaan doen, wanneer de Christenen de gezonde leer niet meer verdragen?
  36. Welke drie dingen kon de apostel tenslotte van zichzelf zeggen?
  37. Wat was er daarom voor hem weggelegd?
  38. Aan wie is hetzelfde loon toegezegd?
  39. Waarom heeft Demas de apostel verlaten?

I. ALGEMENE OPMERKINGEN

Deze ontroerende en ernstige Brief werd door Paulus geschreven aan zijn “geliefde zoon” kort voor het einde van zijn (althans Bijbelse) loopbaan (4:6-8). De tegenstelling tot de inhoud van de eerste Brief is opvallend. Die Brief had de gehele Gemeente op het oog als “pilaar en vastigheid der waarheid” (1 Timotheüs 3:15) en aan Timotheüs wordt daarın opgedragen de Gemeente te leiden tot zuiverheid in de leer en tot ordelijke organisatie.

Maar nu de afval in de gemeente een feit is, krijgt Timotheüs in de tweede Brief de opdracht de waarheid toe te vertrouwen aan “getrouwe mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren” (2 Timotheüs 2:2). 

Uit de eerste Brief blijkt Paulus’ zorg over de wandel van de gemeente als geheel. In de tweede Brief gaat het om de wandel van iedere Christen afzonderlijk. Beide brieven spreken over de “laatste” dagen of tijden, dus over de algemene afval in de eindtijd. Vergelijk: 1 Timotheüs 4:1-3 met 2 Timotheüs 3:1-13. 

Naar Bijbelse maatstaven is die “eindtijd” reeds begonnen bij de opstanding van Christus. Toen begon immers de tweede periode van de geschiedenis: de vervulling van Gods beloften, die in de eerste (oudtestamentische) periode waren gedaan.

De sleuteltekst van de eerste Brief is: “opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de Gemeente des levenden Gods” (1 Timotheüs 3:15). De sleuteltekst van de tweede Brief is:

“Benaarstig u, om uzelven Gode beproefd voor te stellen” (2 Timotheüs 2:15). 

In de tweede Brief is het al nodig om te vermanen tegen het “zich schamen voor het getuigenis des Heeren” (1:8).

Paulus prijst Onesiforus, omdat deze zich voor Paulus’ ketenen niet heeft geschaamd (1:16). Al de gemeenten in Klein-Azië (waaronder de zeven gemeenten van Openbaring 1-3) hebben Paulus’ leer verlaten. De apostel spreekt hier over de Gemeente als een “pijler en fundament der waarheid”, zoals in 1 Timotheüs 3:15, maar vergelijkt die nu met “een groot huis” met voorwerpen met eervolle en minder eervolle bestemming (2 Timotheüs 2:20). Hierdoor ontstaat een nieuw beginsel tot afscheiding. In de Brieven aan de Korinthiërs wordt de gelovige vermaand zich af te scheiden van de ongelovige wereld. In de tweede Brief aan Timotheüs moet hij zich onttrekken aan de “vaten ter onere” in de belijdende Gemeente.

In de eerste Brief aan Timotheüs, en in die aan Titus, worden onordelijkheden en ketterijen met gestrengheid behandeld (1 Timotheüs 5:20; 6:17; Titus 1:10-13; 2:15; 3:10, 11).

In de tweede Timotheüs-brief echter wordt de dienstknecht des Heeren opgewekt om zachtmoedig te zijn jegens “degenen die tegenstaan” (2:24-26) en “wederleg, bestraf en vermaan met alle lankmoedigheid en leer” (4:2).

Bovendien wordt de dienstknecht van de Heer er voor gewaarschuwd dat er een tijd zal komen waarin de zuivere leer niet alleen zal worden betwijfeld, maar ook niet verdragen en “de mensen (niet “sommigen”) zich tal van leraars zullen bijeenhalen naar hun eigen begeerte” (4:3, 4).

De bron voor de dienstknecht des Heeren in deze dagen wordt aangewezen, namelijk de Schrift. Dit is hoogst opmerkenswaardig. Hoewel het waar is dat de apostel in al zijn geschriften blijk geeft van zijn absolute onderwerping aan de Schrift (waarmee hij het Oude Testament bedoelde), is het toch in de tweede Brief aan Timotheüs dat hij de Schrift voor iedere dienstknecht des Heeren met nadruk aanduidt als het hoogste gezag (2:15; 3:15-17; 4:2).

Hij ontleent dan zijn eigen geïnspireerde leer aan het gezag van het Oude Testament 1:13; 2:2, 8; 3:14). Timotheüs moet zich houden aan het voorbeeld der gezonde woorden” (1:13), waarmee Paulus wil zeggen dat de Geest hem de juiste woorden heeft meegegeven, waarin hij de openbaringen die hem waren toevertrouwd, heeft bekendgemaakt (1 Korinthe 2:13).

In het kort gezegd: de aanwezigheid van de apostelen zal spoedig beëindigd worden. Die aanwezigheid ging met gezag gepaard, omdat Christus hen had gesteld als Zijn woordvoerders. Met het oog op zijn naderend einde wijst de apostel de dienstknechten des Heeren op de Schriften, die wijs kunnen maken tot zaligheid, die nuttig zijn om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden, opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust (3:16, 17).

Hij rept met geen woord over een opvolger van zijn apostelschap, noch over het gezag van een gemeente, een Bond van gemeenten, een raad van kerken of een geloofsbelijdenis. De Schriften, en die alleen, hebben gezag. Als de tijd komt dat de gemeenten de prediking van het Woord niet willen horen en de gezonde leer niet verdragen, dan moet de dienstknecht des Heeren zich wenden tot de ongelovigen en “het werk doen van een evangelist” (4:2-5).

II INDELING EN ANALYSE

Evenmin als de eerste Timotheüs-brief is ook deze Brief moeilijk logisch onder te verdelen. Een eenvoudige indeling is de volgende:

  1. Paulus’ persoonlijk woord aan Timotheüs – 2 Timotheüs 1
  2. Paulus’ strijd en de weg van de gelovige – 2 Timotheüs 2
  3. De laatste dagen en hun gevaren – 2 Timotheüs 3
  4. De laatste woorden van de apostel – 2 Timotheüs 4

Reeds in verband met de brief aan de Romeinen hebben wij erop gewezen dat Rufus Pudens, Claudia en Linus leden waren van het Britse koningshuis, waarvan het belangrijkste deel in Rome in gevangenschap verkeerde. Zie ook de tweede brief van Johannes.

“Eubulus (“goede raadgever”) wordt soms geïdentificeerd met Aristobulus (“beste raadgever”) (Romeinen 16:10), traditioneel (na Jozef van Arimathea) de eerste Evangelist van Brittannië.” (Fausset)



Naar Les 77 – De overige Brieven