Les 78 – De eerste Brief aan de Hebreeën

Les 78 – DE BRIEF AAN DE HEBREEËN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 78)

  1. Wie was de schrijver van deze Brief?
  2. Wanneer is hij geschreven?
  3. Vóór welke historische gebeurtenis is deze Brief geschreven?
  4. Welke tekst bewijst de waarheid van uw laatste antwoord?
  5. Aan wie is deze Brief gericht?
  6. In welk speciaal gevaar verkeerden de Joden na de komst van het Christendom?
  7. Waarom zijn er in deze Brief telkens waarschuwende inlassingen aangebracht?
  8. Welk algemeen onderscheid is er tussen de Brief aan de Hebreeën en de Brieven van Paulus?
  9. Noem uit het hoofd de ambten van Christus, vermeld in deze Brief.
  10. Wat is het centrale leerstuk in deze Brief?
  11. Wat is het sleutelwoord en wat is de sleutelzin?
  12. Waarom is 10:19 de sleutelzin?
  13. In welke opzichten is Christus “beter” dan de dingen van het Oude Testament?
  14. In welke zeven opzichten is Christus ver verheven boven alles volgens 1:2, 3?
  15. In welke teksten van de Hebreeën wordt Christus verklaard te zijn “gezeten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge”?
  16. In welk opzicht is Christus “uitnemender” dan de engelen?
  17. Welke Schriftplaatsen uit het Oude Testament worden in hoofdstuk 1 aangehaald betreffende de Godheid van Christus?
  18. Wordt Hij duidelijk God genoemd?
  19. Wat zegt deze Brief dat de engelen zijn?
  20. Welk “mens” wordt bedoeld in Psalm 8:4-6?
  21. Wat is er van deze voorzegging nog niet in vervulling gegaan?
  22. Wat zien we wél als vervuld?
  23. Welk doel had het offer van Christus volgens hoofdstuk 1?
  24. Wat heeft Hem bewogen “de dood te smaken”?
  25. Welk ander doel dan de verzoening had het lijden van Christus nog?
  26. Voor hoeveel mensen heeft Christus “de dood gesmaakt”?
  27. Zullen die dan alle tot de heerlijkheid van de zonen komen?
  28. Welk gevaar behandelt de eerste inlassing?
  29. Voor welke twee doeleinden is de Zoon van God in het vlees gekomen?
  30. Welke ervaringen van Christus als mens verzekeren ons van Zijn medeleven met onze zwakheden en beproevingen?
  31. In welke twee ambten moeten wij Christus beschouwen?
  32. Wat is de centrale gedachte van het apostelschap? (Markus 3:14, 15; Handelingen 9:15). 
  33. Wat is de centrale gedachte van het priesterschap? (Hebreeën 5:1, 2).
  34. Waarom wordt aan Christus meer eer waardig geacht dan aan Mozes?
  35. Van welk Schriftgedeelte in het Oude Testament is Hebreeën 3:7-11 een aanhaling?
  36. Wie wordt als de auteur van deze woorden genoemd?
  37. Op welk gevaar wordt in de tweede inlassing gewezen?
  38. Waarom konden de kinderen Israëls Kanaän niet binnengaan?
  39. Welke straf volgde op hun weigering om in te gaan?
  40. Hebben zij daarna niet meer de zorg en bescherming van God ontvangen?
  41. Waarvan is de rust in Kanaän een type?
  42. Heeft Jozua aan Israël geestelijke rust kunnen geven?
  43. In welk Schriftgedeelte, lang na Jozua, heeft God opnieuw rust beloofd?
  44. Wat is in de tweede inlassing de positieve voorwaarde tot het ingaan in de rust?
  45. Wat wordt als de negatieve voorwaarde genoemd?
  46. Welke eigenschappen en ambten schrijft hoofdstuk 4 toe aan het Woord van God?
  47. Waar is onze Hogepriester?
  48. Wie is onze Hogepriester?
  49. Welke uitwerking hebben onze zwakheden op onze Hogepriester?
  50. Welke ervaring had Hij met ons gemeen?
  51. In welk opzicht verschilden Zijn verzoekingen van de onze?
    N.B. De logische betekenis van “verzocht, doch zonder zonde” is, dat Hij niet bezweken is voor de verzoeking (Hebreeën 4:15). Een uitspraak over een zondeloze natuur vinden we daarentegen bijvoorbeeld in 2 Korinthe 5:21 “Dien, Die geen zonde gekend heeft …”
  52. Geef van 4:14, 15; 5:1-9; 9:11-14 een samenvatting m.b.t. Christus’ priesterschap, rekening houdend met de volgende bijzonderheden: 1. Zijn Persoon; 2. Zijn karakter; 3. Zijn plaats; 4. Zijn priesterlijk werk; 5. Zijn aanstelling; 6. Zijn voorspraak en 7. Zijn offer.
  53. Wat is het wezenlijk onderscheid tussen het hogepriesterschap naar de ordening van Melchizedek en naar de ordening van Aäron? (7:2, 23, 24)
  54. Waarom is Melchizedek een type van een onveranderlijk Priesterschap? (7:3)
  55. Waarom is hij een type van een groter priesterschap dan dat van Aäron?
  56. Welk oudtestamentisch Schriftgedeelte leerde dat er een Priester zou opstaan naar de ordening van Melchizedek?
  57. Kon de wet tot volmaaktheid leiden?
  58. Waarom wordt de wet in Romeinen 8:3 “krachteloos” genoemd?
  59. Was de wet in zichzelf zwak? (Romeinen 7:12, 14)
  60. Lees hoofdstuk 7 door en maak een lijstje op van de tegenstellingen tussen de priesters onder de wet en het priesterschap van Christus.
  61. Waartoe dienden de priesters onder de wet? (8:5)
  62. Waartoe werd Mozes door God vermaand, toen hij de tabernakel ging maken?
  63. Hoeveel keer wordt de tempel genoemd in deze Brief?
  64. Hoeveel keer de tabernakel?
  65. Wat hebben naar uw mening de laatste twee antwoorden te betekenen?
  66. Van wat in het Nieuwe Testament is de tempel een type?
  67. In welk opzicht is het Nieuwe Verbond “beter” dan het Oude?
  68. Heeft God in de belofte van het Nieuwe Verbond wijzigingen gemaakt op het Oude Verbond of op Juda en Israël?
  69. Waarvoor heeft God hen berispt? Waar schreef God Zijn wetten onder het Oude Verbond? Waar onder het Nieuwe? 
  70. Geef de zeven stellingen van het Nieuwe Verbond?
  71. Moeten de twee Verbonden tezamen blijven bestaan? (7:12 en 8:13)
  72. Beschrijf de tabernakel op uw eigen manier.
  73. Waar was de eerste voorhang en waar de tweede?
  74. In hoeveel ruimten was de tabernakel verdeeld? Hoe heetten die?
  75. Wat was de geestelijke betekenis van het tweede voorhangsel volgens Hebreeën 9? En wat volgens hoofdstuk 10?
  76. Waarvan was het “Heilige der heiligen” een type? 
  77. Wie mocht in het “Heilige der heiligen” binnengaan en hoe vaak?
  78. Welke uitwerking had het sterven van Christus op het tweede voorhangsel?
  79. Waar is de plaats van aanbidding en gemeenschap van de Christen?
  80. Welk recht heeft hij om in de tegenwoordigheid van God te komen?
  81. Wat konden de vele offers van het Judaïsme niet bewerken?
  82. Welke negen dingen die door het offer van Christus zijn tot stand gebracht, worden vermeld in de hoofdstukken 9 en 10?
  83. Wat verstaat u onder “dode werken”?
  84. In welke betekenis wordt het woord “geheiligd” gebruikt in hoofdstuk 10?
  85. Mocht een Jood, na het offer van Christus, voortgaan met de Joodse offers te brengen zich beroepende op oudtestamentische beloften? (10:26)
  86. Is er een offer mogelijk voor hem die de Zoon van God en Zijn bloed verwerpt?
  87. Wat “blijft er over” voor hem, die de kennis der waarheid heeft ontvangen en die toch de Zoon, het Bloed, het Verbond en de Geest verwerpt?
  88. Wat zou God voor zo iemand kunnen doen wat Hij nog niet gedaan heeft?
  89. Waaruit leven de gerechtvaardigden?
  90. Wat ontbreekt hen die “zich onttrekken”?
  91. Behoren zij die geloven tot dezelfde klasse als zij die zich onttrekken?
  92. Wat is het geloof volgens 11:1?
  93. Wat heeft Abel door het geloof gedaan?
  94. Waarom was zijn offer “meerder” dan dat van Kaïn?
  95. Heeft God getuigenis gegeven over Abels karakter of over zijn offer?
  96. Is het voor een ongelovige mogelijk “Gode te behagen”?
  97. Welke vijf dingen heeft Abraham door het geloof gedaan?
  98. Hebben sommige mensen uit Hebreeën 11 hun geloof verloren voor zij stierven?
  99. Welke drie stappen geeft 11:13 aan betreffende de beloften?
  100. Waarom keerden de mannen van het geloof niet terug naar “het vaderland, dat zij verlaten hadden”?
  101. Welk voorbeeld geeft hoofdstuk 11 van bovennatuurlijke werking in antwoord op het geloof? (Bijvoorbeeld van geloof in de opstanding)
  102. Van geloof voor de toekomst? (11:20)
  103. Van geloof tot het “weigeren van de zonde te genieten”? (vs.25)
  104. Van geloof in de verlossing door het bloed?
  105. Van geloof tot het verrichten van kloeke daden?
  106. Welke betrekking tot ons geloof heeft Jezus?
  107. Van welke betrekking tot God is tuchtiging een bewijs?
  108. Welk doel heeft God met de tuchtiging van Zijn kinderen?
  109. Welke verschrikkelijke waarschuwing wordt er gegeven betreffende de “genade Gods”?
  110. Geef een verklaring van 12:17.
  111. Welke berg wordt bedoeld in 12:18?
  112. Waarvan is die berg een type?
  113. Welke plaats in de Brief aan de Galaten verklaart de betekenis van die berg?
  114. Komt de gelovige wel tot die berg?
  115. Wat is de betekenis van de berg Sion?
  116. Tot welke groep behoren de verlosten van deze bedeling?
  117. Welke zeven dingen worden aanbevolen in 13:1-9?
  118. Toen Israël in de woestijn dienst voor de tabernakel verrichtte, wat deed men toen met de lichamen van de dieren die op de Grote Verzoendag geofferd waren?
  119. Welke betekenis zal een Christen hechten aan 13:12, 13?
  120. Hebben de offers van 13:15, 16 iets te maken met de zonden van de gelovige?
  121. Noem de plaatsen die verwijzen naar de tweede komst van Christus.

1. ALGEMENE OPMERKINGEN

De “Brief aan de Hebreeën” kent geen adressering en ook geen ondertekening. Van de vroegste tijden af heeft men Paulus beschouwd als de schrijver, maar reeds even lang heeft men dit bestreden. Daar het boek het zelf niet noemt, is het wellicht beter de vraag naar het auteurschap hier onbeantwoord te laten. Slechts het laatste hoofdstuk Iijkt enigszins op een brief. 

Ook de titel “aan de Hebreeën” is zeer ongelukkig en zeker niet geïnspireerd. Feitelijk is dit boek een verhandeling over de profetische en typologische betekenis van de Mozaïsche “Grote verzoendag”. Met als strekking dat die vervuld is in de opgestane Christus. Sindsdien is het Nieuwe Verbond van kracht.

De aanleiding tot het schrijven van dit boek wordt niet vermeld en ook is er geen aanwijzing wanneer het geschreven is. Wel schijnt dit geweest te zijn vóór de verwoesting van de tempel, hetgeen afgeleid wordt uit 10:11: “een ieder priester staat wel alle dagen dienende” (in de oude vertaling wordt foutief “stond” gebruikt).

Uit de vermanende gedeelten blijkt het doel van het schrijven van de Brief, namelijk om de gelovigen die gevaar liepen terug te vallen in en onder de Mozaische wet, te onderrichten. Dit gevaar was reëel, daar de tempel en de priesterdienst bleven voortbestaan tot de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel in het jaar 70.

De leer van de Brief aan de Hebreeën is, dat het offer van Christus de Levitische offers door vervulling en plaatsvervanging heeft opgeheven en dat het gehele Mozaïsche stelsel door vervulling is beëindigd. Men zou dit boek een geïnspireerd commentaar op de “typen” kunnen noemen.

1. De methode

De methode van de schrijver is om stuk voor stuk de mooie dingen van de religie van het Oude Verbond (in Mozes en Aäron) te bespreken en te vervangen door de betere dingen van het Nieuwe Verbond in Christus.

De 14 betere dingen van het Nieuwe Verbond zijn:

1Hebreeën 1:4Zoon beter dan engelen (gedienstige geesten)kreitton
2Hebreeën 6:9Betere dingen – vergelijk Romeinen 15:14kreitton
3Hebreeën 7:19Betere hoopkreitton
4Hebreeën 7:22Beter verbond: Borgkreitton
5Hebreeën 8:6Betere bedieningdiaphoros
6Hebreeën 8:6Beter verbond: Middelaarkreitton
7Hebreeën 8:6Betere beloftenkreitton
8Hebreeën 9:10Betere tijddiorthosis
9Hebreeën 9:23Betere offerandenkreitton
10Hebreeën 10:34Beter en blijvend goed in de hemelenkreitton
11Hebreeën 11:16Beter en hemels vaderlandkreitton
12Hebreeën 11:35Betere opstandingkreitton
13Hebreeën 11:40Wat beters voor onskreitton
14Hebreeën 12:24Betere dingen gesproken door het bloed van Jezuskreitton

En dan nog:

Hebreeën 1, 2 – Christus is hoger dan de engelen
Hebreeën 3 – Christus is hoger dan Mozes
Hebreeën 4 – Christus is hoger dan Jozua
Hebreeën 5-7 – Christus is hoger dan Aäron
Hebreeën 8 – Nieuw Verbond is hoger dan Oud Verbond
Hebreeën 9, 10 – Christus’ offer is hoger dan de Levitische offers

Daarom is “beter” het sleutelwoord van dit boek, dat eigenlijk een reeks is van tegenstellingen tussen goed en beter, tussen schaduw en werkelijkheid, tussen type en anti-type, tussen profetie en vervulling.

Deze waarheden zijn niet specifiek en subjectief gerelateerd aan Joden, Hebreeën, Heidenen of Christenen. Deze waarheden liggen objectief vast in de positie van Jezus Christus sinds en op grond van zijn opstanding en verhoging tot in de hemel als Priester-Koning naar de ordening van Melchi-Zedek en “Koning van Salem” (Hebreeën 7:2).

2. Het doel

Het voornaamste doel van de schrijver was te wijzen op Christus als de Vervuller en Voleinder van het Mozaïsche systeem. Vooral de gelovigen uit de Joden liepen het gevaar het Christendom te aanvaarden zonder een volkomen Christus. Er waren heel wat sekten in het Judaïsme, zoals Farizeeën, Sadduceeën, Essenen, Herodianen, enz. en velen behoorden tot één van die sekten. Zij hadden niet als Paulus volkomen met het Judaïsme gebroken. Daarom was het gevaar groot dat zich onder deze blijde jonge gelovigen mensen zouden bevinden die Christus niet hadden aanvaard als Degene Die door één offerande allen geheiligd heeft die in Hem geloven (10:1-14).

Als oudtestamentische godsdienst was de Wet het voorhangsel waarachter God Zich verborg (Hebreeën 9:3-8). Eénmaal per jaar mocht op de Grote Verzoendag één Israëliet, de Hogepriester, het Heilige der heiligen binnengaan met het offerbloed, dat hij bracht voor zichzelf en voor de zonden van het volk. Toen Jezus stierf, scheurde het voorhangsel van boven naar beneden (Mattheüs 27:51): de weg tot het Heilige der heiligen was open voor iedere zondaar, die kwam door het bloed van Christus. Het was een “nieuwe en levende weg die Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel” (Hebreeën 10:20). Van dat ogenblik af werden al de Levitische ceremoniën, offers en priesterdiensten hinderpalen en struikelblokken.

De sleutelzin van de Hebreeën-brief is: “Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus” (Hebreeën 10:19).

Deze Brief demonstreert dat de oudtestamentische ceremoniën een vooruitwijzende betekenis hebben en dat het eenmalige offer van het lichaam van Christus zo volkomen de zonde-kwestie van de gelovige heeft opgelost, dat hij hierdoor “in eeuwigheid volmaakt” is (Hebreeën 10:14).

3. Wat Jezus was en werd voor en na Zijn opstanding:

Zoon des Mensen

Dit is de titel die Jezus gebruikte voor Zichzelf (minstens 83 x). Letterlijk in het Grieks is dat: Zoon van de Mens, maar in het oorspronkelijke Hebreeuws van Psalm 8:5 en Daniël 7:13 is dat: Zoon van Adam. Dit is de titel op grond waarvan Hij rechten kon laten gelden op de troon over de gehele aarde! En op dezelfde grond had hij het recht tot (ver-)lossing, waarvan Hij in Zijn eerste komst gebruik maakte. Zijn koningschap wacht op Zijn wederkomst. Zie behalve genoemde teksten speciaal Johannes 5:27.

Zoon van David

Dit is de titel die gebruikt werd door Zijn tijdgenoten. Van de 31 teksten die hiernaar verwijzen zijn er 26 in de Evangeliën (beginnend in Mattheüs 1:1) en Handelingen. In de brieven vervolgens Romeinen 1:3 en 2 Timotheüs 2:8. De overblijvende drie zijn in Openbaring. Deze titel geeft Hem recht op de troon van David over Israël.

Zoon van Abraham

Met eer zo genoemd in eveneens Mattheüs 1:1 en als “Zaad van Abraham” in Galaten 3:16. Deze titel maakt hem erfgenaam van alle beloften die aan Abraham werden gedaan. En aangezien volgens Galaten 3 het Nieuwe Verbond de vervulling is van de belofte(n) aan Abraham, maakt deze titel Christus, (nadat hij uit de doden was opgestaan; vgl. Hebreeën 11:18, 19) tot de Erfgenaam en Middelaar van het Nieuwe Verbond.

Zoon van God

Hoewel wij bij het begrip “zoon” vermoedelijk uitsluitend denken aan het begrip voortplanting of (biologische) verwekking, is het woord wel degelijk een soort titel. In de striktste zin worden zonen niet als zodanig geboren: zij worden aangesteld. Door de vader. De zoon is het volwassen mannelijke kind. Zoonschap is erfrecht. 

“Aanstelling tot zoon” heeft weliswaar de diverse vertalingen niet overleefd (en is vervangen door aanneming tot kind; adoptie), maar is niets anders dan het oudtestamentische beginsel van de aanstelling in het erfrecht. In de vertaling uit het Oude Testament heet dat: het verkrijgen van het eerstgeboorterecht. Zoonschap is een functie waarin men door de vader wordt gesteld. Dat is een van de grondbegrippen van reeds het eerste Bijbelboek.

Over Jezus van Nazareth, onze Heer en Heiland, leert de Bijbel dat Hij in alles de mensen gelijk is geworden. Dat Hij kwam in vernedering en onderwerping. Dat Hij uit de hemel nederdaalde en kwam in gelijkheid des zondigen vleses (o.a. Johannes 3:13; Romeinen 8:3; 2 Korinthe 5:21; Filippenzen 2:6-8) en zonder begeerlijke gedaante of heerlijkheid (Jesaja 53:2, 3). Maar na die loopbaan te hebben gelopen heeft God Hem uitermate verhoogd, een Naam gegeven boven alle naam en Hem gezet aan Zijn rechterhand in de hemel, etc.

Het traditionele misverstand is, dat wie of wat Christus ook is, hij was dat altijd al. En hoewel de Bijbel uitdrukkelijk anders leert, is de mens, ook de gelovige, dikwijls zo blind dat hij deze dingen volkomen mist. Want, hoe dan ook – en wat ook de betekenis van de term “zoon” moge zijn – de Schrift zegt dat de Heere Jezus ooit, op zekere dag, werd gesteld tot Zoon van God. 

Dit zijn de Schriftplaatsen waar Jezus expliciet Zoon van God wordt genoemd:

Lukas 1:32 – “Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden”. Dit werd gezegd over de toekomst! Het moest nog gebeuren (vgl. Johannes 5:27).

Mattheüs 16:16 – “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”. Maar Petrus moest hierover uitdrukkelijk zwijgen. Het was nog toekomst. En hij ontving de belofte dit als eerste te mogen verkondigen. Hetgeen hij letterlijk deed in Handelingen 2:36, op grond van de opstanding van Christus.

Psalm 2:7 en Handelingen 13:33 – De woorden “Gij zijt Mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd” zijn volgens Paulus in Handelingen 13 vervuld door de opstanding van Christus. Paulus citeert deels dezelfde profetieën als Petrus in Handelingen 2, inclusief Psalm 16.

Hebreeën 1:5 en 5:5 – Ook hier vinden wij de aan Psalm 2 ontleende woorden “Gij zijt Mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd”. Dat dat “heden” duidt op de dag van Zijn opstanding wordt erbij vermeld in Hebreeën 1:3, 4, en Hebreeën 5 laat hierover ook geen onduidelijkheid bestaan.

Romeinen 1:4 – Dit vers meldt over de Zoon van God (vs. 1, 3): “Die krachtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God … uit de opstanding der doden.” De vertaling van “horizo” met “bewezen” of “verklaard” is zonder meer foutief! “Horizo” hangt samen met ons woord “horizon”, “einder”. Dit werkwoord duidt op het vaststellen van de eindbestemming. Wij kennen het als “verordineren” en eventueel als “besluiten”. Dit vers zegt niets anders dan de andere Schriftplaatsen: Jezus werd verordineerd tot Zoon van God en als zodanig aangesteld door de opstanding uit de dood en het ontvangen van de Heilige Geest. Precies zoals Petrus sprak in Handelingen 2:32-36.

2 Samuël 7:14 – “Ik zal Hem zijn tot een Vader, en Hij zal Mij zijn tot een Zoon” zijn Gods beloften aangaande het beloofde zaad van David. Zie ook 1 Kronieken 17:13; Psalm 89:28. Maar let op de gebruikte toekomende tijd! Het is een profetie over de toekomst. Elke Bijbel met tekstverwijzingen verwijst hier dus naar de hierboven genoemde Schriftplaatsen in het Nieuwe Testament. En terecht!

Eniggeboren, Eerstgeboren

Deze uitdrukkingen zijn tot ons gekomen via het Grieks van de Septuaginta, de vertaling van het Oude Testament uit Hebreeuws naar Grieks uit de tweede eeuw voor Christus. Het zijn kunstmatige termen, daar Grieks en Nederlands geen goed woord hebben ter vertaling van het Hebreeuwse “bechoer”. Dit Hebreeuwse woord duidt letterlijk op “afzondering tot een bevoorrechte positie”. En wij kennen het met name uit Genesis als “‘eerstgeboorte”, “eerstgeborene”, “eerstgeboorterecht”. En als synoniem dan nog “eersteling”.

Het moge duidelijk zijn dat “zoonschap” en “eerstgeboorterecht” in zeer hoge mate overeenkomen. Christus als Zoon is de Eerstgeborene. En Hiị werd als zodanig aangesteld, verordineerd, uitgeroepen, door Zijn opstanding uit de dood.

Bestudeer nauwkeurig de volgende Schriftplaatsen:

Eniggeboren

Johannes 1:14 – Eniggeborene van de Vader
Johannes  1:18 – de eniggeboren Zoon
Johannes 3:16 – Zijn eniggeboren Zoon
Johannes 3:18 – Naam des eniggeboren Zoons
1 Johannes 4:9 – Zijn eniggeboren Zoon gezonden

Eerstgeboren

Romeinen 8:29 – Beelde Zijns Zoons … Eerstgeborene onder vele broederen
Kolossenzen 1:15 – Beeld des onzienlijken Gods… Eerstgeborene aller kreaturen
Kolossenzen 1:18 – Eerstgeborene uit de doden … in allen de Eerste
Hebreeën 1:6 – Eerstgeborene
Openbaring 1:5 – de Eerstgeborene uit de doden (vgl. Openbaring 3:14)

Eersteling

1 Korinthe 15:20 – Christus is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn
1 Korinthe 15:23 – de Eersteling Christus

De gevolgen hiervan voor de Gemeente als “lichaam van Christus”, of als “gezegend met elke geestelijke zegening in Christus”, zijn: De Gemeente is geroepen tot Zoonstelling, eerstgeboorterecht. En waar de eerstelingen, onder de wet, voor de Heer waren, is de Gemeente van Eerstgeborenen met Christus als Hoofd bestemd voor de hemel!

Bestudeer nauwgezet de volgende verzen over de Gemeente:

Romeinen 8:23 – … die de eerstelingen des Geestes zijn (hebben)
Romeinen 8:29 – Eerstgeborene onder vele broederen
Jakobus 1:18 – wij zouden zijn (als) eerstelingen Zijner schepselen
Hebreeën 2:10 – vele zonen tot heerlijkheid leidende
Hebreeën 12:23 – algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen
Galaten 4:5 – zoonstelling – Efeze 1:5 tevoren verordineerd tot zoonstelling
Hebreeën 12:6 – aanneming tot zoon (“paradechomai”)
Hebreeën 12:22 – Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen; Tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel.

Hogepriester

Christus’ aanstelling tot Hogepriester hangt direct samen met zijn aanstelling tot Zoon. “Want de wet stelt tot hogepriesters mensen, die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, die na de wet is gevolgd, stelt den Zoon, die in der eeuwigheid geheiligd is” (Hebreeën 7:28). Of “Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek” (Hebreeën 5:5, 6).

Lees daarnaast de volgende Schriftplaatsen:

Hebreeën 7:13, 14 – “Want Hij, over Wien deze dingen gezegd worden, behoort tot een anderen stam, van welken niemand zich tot het altaar begeven heeft. Want het is openbaar, dat onze Heere uit Juda gesproten is; over welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.”

Hebreeën 8:4 – “Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen Priester zijn, dewijl er priesters zijn, die naar de wet gaven offeren.”

Het moet voor ieder duidelijk zijn, dat volgens de Bijbel en zeer expliciet het Hogepriesterschap van Christus

  1. niet is of was naar de ordening van Aäron, want hij stamde niet van Aäron of Levi.
  2. niet op Hem rustte tijdens zijn aardse leven … of sterven en dood.
  3. Hem werd toebedeeld ná en op grond van Zijn opstanding.

Het eenmalige offer

Het gevolg van al het vorenstaande, en dus van al deze Schriftplaatsen, is dat het in Hebreeën genoemde eenmalige offer, dat Christus als Hogepriester heeft gebracht, met geen mogelijkheid kan slaan op Zijn kruisdood!

De kwestie is niet of wij in onze taal Zijn kruisdood een offer kunnen of mogen noemen, maar of de Bijbel of dit Bijbelboek dat zo noemt! (Opdoemende vragen zijn overigens: Was het kruis een slachtbank of een altaar? Is een altaar een vloek? Werd Hij ter slachtbank, of naar het altaar geleid?)

Als Jezus pas in Zijn opstanding “uit de mensen” werd genomen om Hogepriester te zijn, en Hij vervolgens, als eenmalig een offer, “Zichzelf geofferd” heeft, dan is dat offer niet Zijn kruisdood, maar Zijn beschikbaarstelling, inclusief Zijn “Lichaam” voor de dienst aan God. En dat is precies wat beschreven staat. Hij offerde “eenmaal” “Zichzelven” (Hebreeën 7:27), namelijk “Zijn Lichaam” (Hebreeën 10:7, 10, 14). Dat brengt ons bij het volgend punt.

Lichaam van Christus

De Gemeente, als Lichaam van Christus, is als “levendgemaakt met Christus” (Efeze 2:5) en als “wedergeboren door de opstanding van Christus” (1 Petrus 1:3) en als “in Hem” (Efeze 1:3) gewijd aan de dienst van God. Daarom is de Gemeente een tempel waarin God woont en daarom is de Gemeente een volk van Koningen en Priesters. En daarom roept de apostel Paulus ons toe: “Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst” (Romeinen 12:1, maar feitelijk is dat de inhoud van heel Romeinen 6). Waar Christus eens en voor altijd Zijn lichaam geofferd heeft, en waar wij Zijn lichaam zijn, zouden wij de uiterste consequentie trekken en ook onze lichamen stellen tot een offer en wijden aan onze God!

4. Christus in deze Brief

Christus wordt voorgesteld in Zijn opstanding en verhoging als “uit de mensen genomen” en “gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn” (Hebreeën 5:1). Het grote thema is: Sinds en op grond van Zijn opstanding uit de doden is Christus gezeten aan de rechterhand Gods en aangesteld tot Hogepriester naar de ordening van Melchizedek, als vervulling van Psalm 110. Dit sluit volkomen aan bij wat elders in de Bijbel wordt geleerd, hoewel het beeld van de Hogepriester alleen gebruikt wordt in Psalm 110 en in deze brief.

Vergelijk bijvoorbeeld Mattheüs 28:18; Johannes 5:22, 27; Handelingen 2:33, 34, 35, 36; 13:33; 17:31; Romeinen 1:3, 4; 1 Korinthe 15:20; Efeze 1:20-23; Filippenzen 2:9; etc., etc.

Sinds de opstanding is Hij de Hogepriester van Zijn volk (2:17) of van Zijn huis (3:6); of de Grote Herder der schapen (13:20), die in de tegenwoordigheid van God verschijnt en daar leeft, om voor ons tussenbeide te treden (“te bidden”). Volstrekt overeenkomend met Romeinen 8:34 (en 26); 1 Johannes 2:2; Johannes 10:1-29 en geheel Johannes 17, dat niet voor niets bekend staat als “het hogepriesterlijke gebed” van de Heere Jezus.

5. Het gezag van de Schriften

De Schriften worden door de schrijver hoog gewaardeerd. Zij worden telkens weer toegeschreven aan de Heilige Geest. Het auteurschap van de mens verdwijnt. Zie 3:7; 9:8; 10:15. Zij worden dus behandeld als Goddelijk volmaakt en gezaghebbend. 

Over de Heilige Geest spreekt deze Brief in verband met de inspiratie, de toebedeling van gaven, Zijn verlichtende en overtuigende werking. Ook wordt terloops Zijn priesterlijke betrekking tot het offer van Christus vermeld (9:14).

II. INDELING EN ANALYSE

Deze Brief valt uiteen in tien delen en vijf inlassingen. U zult er goed aan doen de inlassingen in de marge van uw Bijbel te markeren. Als u dat gedaan hebt, moet u de Brief in één keer doorlezen en daarbij de inlassingen overslaan. Daarna leest u deel voor deel met de inlassingen.

1 – Christus, de Zoon van God, is “beter” dan de profeten – 1:1-3

2 – Christus, de Zoon van God, is “beter” dan de engelen – 1:4-14 en 2:5-9
Eerste inlassing: 2:1-4
De zondaar wordt vermaand de verlossing niet te veronachtzamen.

3 – Christus in het vlees gekomen, om de zonen van God te verlossen, tot heerlijkheid te leiden en het priesterschap op Zich te nemen – 2:10-18

4 – Christus, de Zoon, “beter” dan Mozes, de Dienstknecht – 3:1-6
Tweede inlassing: 3:1 tot 4:13.
De gelovige wordt vermaand het leven der rust in te gaan.

5 – Christus “beter” dan de Aäronitische hogepriesters – 4:14-5:10 en 6:20-8:5
Derde inlassing: 5:11-6:19
De gelovige wordt vermaand tot volle wasdom te komen (5:11-6:3).
De belijder wordt gewaarschuwd voor de mogelijkheid tot afval (6:4-8).
De gelovige wordt getroost en bemoedigd (6:9-20).

6 – Het Nieuwe Verbond, “beter” dan het Oude, en komt in de plaats daarvan – 8:6-13

7 – Het offer van Christus, “beter” dan de Levitische offeranden, komt daarvoor in de plaats – 9:1-10:22
Vierde inlassing: 10:23-39
De gelovige wordt gewaarschuwd, dat er – nu de Levitische offeranden zijn “teniet gedaan” – geen “offer meer overblijft voor de zonden” (10:26-31).
De gelovige wordt vertroost en bemoedigd (10:32-39).

8 – Het geloof overtreft alles – 11:1-40
Vijfde inlassing: Hoofdstuk 12:1-17
De gelovige wordt bemoedigd met het oog op de tuchtiging door de Vader.
Tenslotte het waarschuwend voorbeeld van Ezau.

9 – De positie en de hoop van de Christen gaat die van de Mozaïsche bedeling verre te boven – 12:18-29

10 – Vermaningen – 13:1-25



Naar Les 79 – De Brief van Jakobus