Les 58 – HET EVANGELIE VAN MATTHEüS
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
Elk van de Evangeliën heeft een bepaald doel en dat doel geeft de sleutel tot de bouw en het verstaan van dat Evangelie. Met het oog op dit doel heeft de schrijver onder leiding van de Heilige Geest uit de menigte van uitspraken en handelingen van Jezus die woorden en gebeurtenissen gekozen, die het speciale doel van zijn Evangelie ontwikkelen en belichten. Daar de woorden en werken van Christus een bijzondere rijkdom van betekenis hebben, komt het dikwijls voor dat dezelfde gelijkenis of hetzelfde wonder in twee of drie van de Evangeliën voorkomt. Maar het grote gemeenschappelijke getuigenis van alle Evangeliën is dat deze unieke viervoudig belichte Persoon Zichzelf ter dood heeft overgegeven.
Mattheüs geeft ons het “boek des geslachts van Jezus Christus, den Zoon van David, den Zoon van Abraham” (Mattheüs 1:1). Dit maakt Hem de Erfgenaam van twee van de oud-testamentische verbonden, namelijk het Davidisch verbond van koningschap en het veel oudere verbond van verlossing met Abraham. Er moest een nakomeling komen van Abraham (waarvan Izak een type was); de zoon die geofferd werd, in wie alle volken gezegend zouden worden; en er moest een nakomeling van David komen (waarvan Salomo een type was), die definitief de troon van Israël zou erven. Het is Mattheüs die over dat tweevoudig karakter van de Heere Jezus Christus schrijft.
Het Evangelie van Mattheüs is dus het boek over een Koning Die Zijn volk zou zalig maken van hun zonden (Mattheüs 1:20, 21).
De sleutelverzen zijn: 1:1 en 21; 2:2. De sleutelterm is: “het Koninkrijk der hemelen”. Deze uitdrukking is typerend voor Mattheüs. Wij wijzen hier op het gebruik van de uitdrukking “Koninkrijk der hemelen” in het Evangelie van Mattheüs.
II. “HET KONINKRIJK DER HEMELEN”
- Het is de aanduiding van de regering van de Messias, Davids Zoon, over de aarde en onder het Nieuwe Verbond, zoals die wordt beschreven en voorzegd door de profeten. Het is het Koninkrijk dat volgens Johannes de Doper “nabij” is, en waarover ook Jezus spreekt in het begin van Zijn optreden (Mattheüs 3:2; 4:17; 10:5-7).
- Het heeft dus betrekking op het komende Vrederijk. Maar vanaf Mattheüs 13 wordt deze term gebruikt voor de tegenwoordige gemengde toestand, “onkruid” en “tarwe” (d.i. de kinderen van de boze en de ware kinderen van het Koninkrijk), die tezamen opgroeien tot de “oogst”, aan het einde van deze bedeling. Dit wordt aangeduid als “de verborgenheden van het Koninkrijk”.
- In de profetische gedeelten van Mattheús wordt de uitdrukking weer gebruikt in eerstgenoemde toepassing. Deze gedeelten zien op de tijd na de “oogst” (die het einde zal vormen van de tegenwoordige gemengde toestand), en hebben dus betrekking op het komende Messiaanse Koninkrijk, beloofd in het verbond met David en voorzegd door de oudtestamentische profeten. Het betreft “de openbaring van het Koninkrijk”.
SAMENVATTING
Van Mattheüs 1:1 tot 12:50 heeft het “Koninkrijk der hemelen” dezelfde betekenis als in de profetieën van het Oude Testament. Hierbij is dus ook inbegrepen de Bergrede, die een aanvulling is van het profetisch begrip van “gerechtigheid”, als de speciale heerlijkheid en het karakteristieke kenmerk van het komende Koninkrijk van de Messias (vgl. Jesaja 11:4, 5; Jeremia 23:5, 6).
De Bergrede beschrijft de beginselen van het Koninkrijk; het is in zekere zin de “grondwet” van het komende Vrederijk. Van Mattheüs 13 tot 23:29 is het de tegenwoordige gemengde toestand, hoewel de Heer in Zijn onderwijzingen meestal de ware kinderen van het Koninkrijk op het oog heeft.
Van Mattheüs 24:1 tot 25:46 vinden we een beschrijving van de toekomst, met inbegrip van de “oogst” van Mattheüs 13. Maar deze beschrijving gaat niet verder dan de oprichting van het volmaakte Koninkrijk, overeenkomstig de oudtestamentische profetieën. Met andere woorden: de gehele tegenwoordige bedeling, met al de complicaties ten gevolge van de verwerping van de Koning, lag niet in het gezichtsveld van de oudtestamentische profeten. De beschrijving daarvan (zoals in Mattheüs 13), was een deel van het profetisch getuigenis van Jezus. Zie Mattheüs 13:11-17, waar dit heel duidelijk naar voren komt.
III. ANALYSE VAN HET BOEK
Het Mattheüs-Evangelie valt uiteen in drie hoofdafdelingen, en deze op hun beurt in verschillende onderdelen:
Hoofdafdeling I – De openbaring van Jezus Christus, de Zoon van David – Mattheüs 1 t/m 25
Deel I – De officiële geslachtslijn en de geboorte van de Koning – Mattheüs 1
Merk op hoe alles verloopt langs profetische lijnen, want het leven van de Koning was reeds profetisch beschreven vóórdat Zijn komst de profetie in geschiedenis omzette.
Deel II – De jeugd en de verborgenheid van de Koning – Mattheüs 2
Ook hier gaat de profetie weer nauwkeurig in vervulling. De Messias werd in Bethlehem geboren, omdat het de stad van David was en omdat Micha had gezegd dat de toekomstige Heerser over Israël uit Bethlehem zou komen.
Deel III – Het Koninkrijk “nabij gekomen” – Mattheüs 3 t/m 12
“Nabij” is een Bijbelse term, die betekent dat er iets gaat gebeuren. Maar dit woord houdt niet in dat de persoon of zaak die “nabij” is onmiddellijk zal verschijnen, maar alleen dat geen bekende of voorzegde gebeurtenis eraan voorafgaat. Toen bijv. Jezus Christus aan het Joodse volk verscheen, had de volgende gebeurtenis eigenlijk moeten zijn: het herstel van het Davidische koninkrijk. Dit was immers de in de profetieën aangekondigde volgende gebeurtenis. Natuurlijk was het bij God bekend, dat de Koning en het Koninkrijk zouden worden verworpen en dat er een periode zou aanbreken van “de verborgenheid van het Koninkrijk”, van de wereldwijde prediking van het kruis-Evangelie en van het bijeenroepen van de Gemeente uit de volken. Maar dit lag nog verborgen in de raad van God. Het Koninkrijk, als de volgende fase van Gods plan, was “nabij”.
Deel III kan als volgt worden onderverdeeld:
- De heraut van de Koning kondigt het Koninkrijk aan als nabij, waarna de Koning verschijnt en wordt gezalfd (Hoofdstuk 3).
- De Koning weerstaat een drievoudige verzoeking betreffende Zijn mensheid, Zijn Goddelijkheid en Zijn Koningschap. Hij kondigt nu Zelf het Koninkrijk aan als nabij (Hoofdstuk 4).
- De Koning kondigt de wetten van het voorgestelde Koninkrijk af: (Hoofdstukken 5,6 en 7).
Opmerking: De Bergrede heeft een tweevoudige betekenis.
a. Letterlijk met het oog op het Koninkrijk. In die zin geeft het de goddelijke grondwet voor het bestuur van de aarde. Zij onderstreept de Tien Geboden (5:17-19) met bijzondere aanvullingen (5:21, 22, 27, 28). Dit is de diepere reden waarom de Joden het Koninkrijk hebben verworpen. Zij hadden “gerechtigheid” afgezwakt tot een systeem van ceremoniën en de oudtestamentische gedachte over het koningschap neergehaald tot een zaak van louter pracht en praal. Terecht verwachtten zij een zichtbaar en machtig Koninkrijk, maar achter de geestdriftige woorden van de profeten hadden zij toch ook kunnen opmerken dat alleen de armen van geest en de zachtmoedigen, d.i. de gelovigen, hieraan deel zouden krijgen (Jesaja 11:4). De 72-ste Psalm, die de Joden in het algemeen aanvaardden als een beschrijving van het Koninkrijk, staat er vol van.
b. Maar er is ook een prachtige zedelijke toepassing van de Bergrede voor de Christen. Het blijft ook voor ons een altijd geldende waarheid dat de armen van geest meer zegen ontvangen dan de hovaardigen; en zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zullen verzadigd worden; de barmhartigen zijn zalig en de reinen van hart “zien” God.
- De aanstaande Koning, Die de grondwet van Zijn Koninkrijk heeft afgekondigd, gaat nu Zijn macht bevestigen door geweldige werken (Mattheüs 8, 9). Twaalf verbazing-wekkende wonderen worden in deze twee hoofdstukken vermeld. Daarmee demonstreerde Hij Zijn bekwaamheid om de aarde te regeren. Men kan deze wonderen als volgt verdelen:
- Macht tot genezen en zonden vergeven.
- Macht over de natuur.
- Macht over de boze geesten.
- Macht over de dood.
- Nadat de gezalfde Koning de grondwet van het Koninkrijk heeft afgekondigd en Zijn macht heeft getoond, zendt Hij herauten door het land om aan lsraël te verkondigen dat het Koninkrijk “nabij” is (Mattheüs 10).
- De Koning onthult de feitelijke verwerping door Israël van het Koninkrijk (Hoofdstuk 11 en 12).
Merk op dat – hoewel de formele en officiële verwerping pas later komt, namelijk na de “intocht” in Jeruzalem (zie Zacharia 9:9 en Mattheüs 21:1-5) – de Heer in de hoofdstukken 11 en 12 er reeds op wijst dat de verwerping eigenlijk al een feit was. Dit geslacht wilde noch Johannes de Doper, noch Hemzelf aanvaarden (11:16-19). De steden waarin Hij de machtigste wonderen had verricht, waren niet tot geloof gekomen (11:20-24) en hun wacht een zwaarder oordeel dan dat van Sodom. Dan wordt voor een ogenblik het getuigenis betreffende het Koninkrijk onderbroken en de Heer spreekt een heerlijk Evangelie uit in Mattheüs 11:28-30. Maar dan keert Hij weer terug naar Zijn plaats als de Zoon van David en verdedigt Hij het aren plukken op de sabbat met een aanhaling van wat David deed in de tijd van zijn verwerping (12:1-4).
Daarna volgt een aanhaling uit Jesaja 42, waarin de heidenen heil beloofd wordt, dus opnieuw een verwijzing naar de verwerping door Israël (zie Romeinen 11:9-12). Als zij Hem om een teken vragen, zegt Hij dat er maar één teken gegeven zal worden en dan spreekt Hij niet over de bestijging van de troon van David, maar over Zijn dood en opstanding. Nu was het de tijd dat aan de discipelen moest worden verteld dat zij in de nabije toekomst niet het geopenbaarde Koninkrijk van de profeten moesten verwachten, maar het Koninkrijk in een vorm zoals de profeten die nog nooit hadden geopenbaard, namelijk:
Deel IV – Het Koninkrijk in verborgenheid – Mattheüs 13 t/m 23
1. De Koning beschrijft in acht gelijkenissen de toestand van het Koninkrijk vanaf de verwerping door het Joodse volk tot in de wederkomst van Christus (Mattheüs 13).
a. De zaaier
De wording van het verborgen Koninkrijk.
b. Het onkruid onder de tarwe
Het verborgen Koninkrijk bestaat uit ware kinderen van het Koninkrijk en kinderen van de boze, of alleen maar naam-christenen, waaruit het merendeel van de staatskerken en het katholicisme bestaat.
c. Het mosterdzaad
De snelle, maar wankele groei van het verborgen Koninkrijk tot een monsterlijke boom, die overeenkomt met de boom van Babel van Daniël 4.
d. Het zuurdeeg
Het verborgen Koninkrijk zal zó verdorven worden door het sluipende kwaad, dat zelfs ware kinderen van het Koninkrijk besmet zullen worden met de geest van de Farizeeën, Sadduceeën en Herodianen (wereldgelijkvormigheid). Zie Mattheüs 16:12; 23:23-33; Lukas 12:1; Markus 8:15; 1 Korinthe 5:6-8).
e. De schat in de akker
Israël tijdens het verborgen Koninkrijk; verborgen in de akker, namelijk de wereld. De schat is de verwijzing naar “segoelah” in Exodus 19:5, vertaald met “eigendom”, maar beslist de aanduiding van Israël als koninklijk en priesterlijk volk van God.
f. De parel van grote waarde
De gemeente van deze bedeling, bestaande uit de ware kinderen van het Koninkrijk, verenigd in “één lichaam” (1 Korinthe 12:12, 13; 10:17; Efeze 4:15, 16), “zonder vlek of rimpel of iets dergelijks” (Efeze 5:27).
g. Het visnet
Schildering van de gemengde toestand in het verborgen Koninkrijk, zoals bij het onkruid onder de tarwe.
h. De Schriftgeleerde
De “nieuwe dingen” worden later door Petrus “tegenwoordige waarheid” genoemd (2 Petrus 1:12). Het betreft de waarheid omtrent de tegenwoordige Gemeente, zoals die wel degelijk verborgen ligt in de schat van de Schriftgeleerde: het Oude Testament.
2. De goedheid en de gestrengheid van de verworpen Koning (Mattheüs 14-23). Dit gedeelte vermeldt daden van barmhartigheid jegens verblinden en onnadenkenden; ernstige waarschuwingen aan de eigengerechtigen en eigenzinnigen, en tedere raadgevingen aan de ware kinderen van het Koninkrijk, die zo spoedig van hun Heer zullen worden beroofd. Twee Schriftgedeelten vragen onze aandacht:
- In hoofdstuk 16 geeft onze Heer nu duidelijk het doel aan dat Hij in de gelijkenis van de parel van grote waarde reeds op verborgen wijze had aangeduid, namelijk dat Hij een Gemeente zal bouwen. Hier wordt voor het eerst in de Schrift de Gemeente vermeld (vs. 18). Let wel, dat het hier gaat om een voorzegging. Hij zegt niet: “Ik heb gebouwd” of “Ik ben bezig te bouwen”, maar “Ik zál bouwen”. In Zijn apostelen en persoonlijke volgelingen had de Heer Zich materialen – levende stenen – verzameld voor het toekomstige gebouw, maar die bouw moet onder leiding geschieden van de Heilige Geest (1 Korinthe 12:12, 13; Efeze 1:22, 23; 2:19-22).
- In hoofdstuk 21 biedt de Koning Zich voor het laatst aan Israël aan. Er kwam wel een enigszins emotioneel antwoord, maar het kon de naderende officiële verwerping niet tegenhouden.
Deel V – Het Koninkrijk in profetie – Mattheüs 24, 25
Wij moeten dit gedeelte in verband met Lukas 21 lezen in deze volgorde:
- Mattheüs 24:1-3 – De drievoudige vraag van de discipelen.
- Mattheüs 24:4-14 – Inleiding: Wat de trouwe discipelen in deze bedeling te wachten staat.
(Lukas 21:8-19 – Idem)
(Lukas 21:20-24 – Antwoord betreffende de verwoesting van Jeruzalem)
- Mattheüs 24:20-26 – De grote verdrukking
- Mattheüs 24:27-30 – De wederkomst van de Koning in heerlijkheid.
- Mattheüs 24:31 – De “oogst” van Mattheüs 13:41
- Mattheüs 24:32-25:30 – Adviezen aan de gelovigen in verwachting van de Koning.
- Mattheüs 25:31-46 – Het oordeel over de volken
Hoofdafdeling II – De openbaring van Jezus Christus, Zoon van David en Zaad van Abraham – Mattheüs 26 en 27
Volgens het verbond met Abraham zouden alle volken gezegend worden in het beloofde zaad, “hetwelk is Christus”, zoals uiteengezet in Galaten 3. De Vader offert Zijn enige, zeer geliefde Zoon, zoals uitgebeeld in het offer van Izak (Genesis 22:1-8; Hebreeën 11:17-19; Galaten 3:13-16).
Hoofdafdeling III – De opstanding van Jezus Christus, Zoon van David, de Zoon van Abraham – Mattheüs 28
Deze Zoon van Abraham, Die Zich ten offer gaf, was tevens de koninklijke Zoon van David en de Zoon van God. Daarom zijn er drie redenen, waarom Zijn opstanding noodzakelijk was:
- Het was onmogelijk dat Hij door de dood zou worden vastgehouden, omdat Zijn opstanding was voorzegd. Hij is “krachtelijk verordineerd (“horizo”) te zijn de Zoon van God, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden” (Romeinen 1:4). Zie ook Handelingen 2:24.
- Als profeet wist David “dat God hem onder ede gezworen had één uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten” (Handelingen 2:25-31).
- Als het Zaad van Abraham is Hij “overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging” (Romeinen 4:25).
Het Evangelie naar Mattheüs, dat Jezus Christus beschrijft als de Zoon van David, de Zoon van Abraham, zou daarom niet compleet zijn zonder de vermelding van Zijn opstanding. Deze gebeurtenis was immers de bevestiging van Zijn Godheid; het zegel op Zijn profetisch en verzoenend werk, en de eerste stap op Zijn koninklijke tocht naar de troon van David.
Het boek eindigt heel toepasselijk met de opdracht tot wereldwijde evangelisatie in de verwachting van Zijn wederkomst.