Les 61 – HET EVANGELIE VAN JOHANNES
VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 58, 59, 60, 61)
- Geef zeven Schriftplaatsen, die het doel aangeven van de komst van Jezus in de wereld.
- Geef minstens drie teksten waaruit blijkt dat Zijn persoonlijke prediking primair voor Israël bestemd was.
- Geef Schriftplaatsen die aantonen dat Hij echt mens was.
- Bestond Hij vóór Zijn geboorte als mens?
- Hoeveel keer en waar wordt in de Evangeliën de “Gemeente” vermeld?
- Hoeveel keer wordt het “Koninkrijk” vermeld in de Evangeliën?
- Hoeveel keer wordt de “Gemeente” vermeld in Handelingen?
- Geven de Evangeliën een volledig verslag van het leven van Jezus?
- Welk aspect van het leven van onze Heer wordt in Mattheüs het meest belicht?
- Welke twee karaktertrekken van Jezus komen in Mattheüs het meest naar voren?
- Noem uit het hoofd in eigen woorden de drie toepassingen van de uitdrukking “Koninkrijk der hemelen” in Mattheüs.
- Noem uit het hoofd de drie delen waarin Mattheüs uiteenvalt.
N.B. Deze vraag heeft geen betrekking op de onderverdelingen, maar alleen op de drie grote hoofddelen. Neem deze verdeling goed op in uw geheugen. - Wat betekent de titel “Zoon van David”?
- Welke rechten kon de Heere Jezus doen gelden als erfgenaam van David?
- Zijn dit Goddelijke of menselijke rechten?
- Wat betekent de titel “Zoon van Abraham”?
- Welke verplichting rustte er op de Heere Jezus als Zoon van Abraham?
- Heeft Hij deze verplichting vervuld?
- Hoe?
- Heeft Hij ooit Zijn rechtmatige plaats op aarde gekregen als Zoon van David?
- Toen gepredikt werd dat het Koninkrijk “nabij” was, bedoelden de predikers toen dat de Gemeente nabij was?
- Zal de Bergrede ooit de grondwet worden van de menselijke maatschappij?
- Hoe heeft Jezus bewezen dat Hij wel de macht had om alles te herstellen en de regering op Zich te nemen?
- Zeg in uw eigen woorden in welke hoofdstukken van Mattheüs en op welke wijze Jezus heeft aangetoond dat Hij als Koning werd verworpen.
- Wat wordt bedoeld met “de verborgenheden van het Koninkrijk”?
- Waar worden deze verborgenheden gevonden in het Oude Testament?
- Op welke tijdsperioden hebben de gelijkenissen betrekking?
- Voorzeggen die gelijkenissen de bekering van de gehele wereld in die periode?
N.B. De uitdrukking: “voleinding der wereld” (Mattheüs 13:49) moet zijn: “voleinding der eeuw”. Het Griekse woord “aion” duidt niet op de stoffelijke wereld als zodanig. - Geef met uw eigen woorden de bedoeling van deze gelijkenissen weer.
- Waarom kan met het zuurdeeg niet het Evangelie bedoeld zijn?
- Zullen “de kinderen van de boze” (vs. 38) zich in deze bedeling bekeren?
- Heeft Christus Zijn Gemeente gebouwd tijdens Zijn leven hier op aarde?
- Wat wordt uitgebeeld in de “verheerlijking op de berg”?
- Maak nu eens een schets van al de profetieën die de Heere Jezus heeft uitgesproken in Mattheüs 24, 25 en Lukas 21.
De volgende vragen kunnen u daarbij misschien behulpzaam zijn:- Welke vragen stellen de discipelen aan Jezus?
- Wat voorzegt Hij aangaande het karakter van deze bedeling tot de “voleinding”?
- Welke raad wordt gegeven met betrekking tot de verwoesting van Jeruzalem?
- Welke beschrijving geeft Hij van de grote verdrukking?
- Gaat de grote verdrukking vooraf aan de wederkomst, of komt die daarna?
- Hoe komt Christus weder?
- Wat betekent Mattheüs 24:31?
- Welke instructies en waarschuwingen worden aan christenen gegeven met betrekking tot de wederkomst des Heeren?
- Wordt er in deze profetische hoofdstukken ook gesproken over het Duizendjarig rijk?
- Wie worden geoordeeld in Mattheüs 25:31-46?
- Wie worden daar bedoeld met “de broeders”?
- Welk verband had de opstanding van Christus met het Davidisch Verbond?
- Welke hoedanigheid van onze Heere Jezus Christus beschrijft Markus?
- Geef uit het hoofd bewijzen daarvoor.
- Toon aan hoe de Heere Jezus als Dienstknecht beproefd werd op Zijn getrouwheid.
- Wat waren de karakteristieke kenmerken van Zijn werk?
- Dient Hij nu nog?
- Zeg welk kenmerk van de Heere Jezus in Lukas het meest naar voren komt.
- Wat is de sleutel-uitdrukking?
- Geef uit het hoofd in uw eigen woorden de voornaamste bewijzen voor uw antwoord op vraag 41.
- Geef in eigen woorden het verband aan van Romeinen 5:14-19 en 1 Korinthe 15:21, 22, 45, 47 met de mensheid van Christus.
- Welke drie feiten betreffende Christus komen in het eerste hoofdstuk van Lukas op de voorgrond?
- In welke zeven delen kan het Evangelie van Lukas verdeeld worden?
- Waar heeft Lukas zijn gegevens gekregen?
- Geef geheel in eigen woorden het verschil aan:
1. Tussen Jezus en al de andere mensen uit vrouwen geboren.
2. Tussen Jezus en Adam. - Wat zegt de Bijbel over de Heere Jezus in Zijn jongelingsjaren?
- Wat is de overeenkomst van Lukas 9 met Mattheüs 11 en 12?
- Wat was het belangrijkste onderwerp van Jezus’ prediking tijdens Zijn reis naar Jeruzalem?
- Zijn door de verwerping en kruisdood van Jezus de oudtestamentische profetieën over Zijn aardse heerlijkheid teniet gedaan?
- Hoe behandelde de opgestane Christus het Oude Testament?
- Wie schreef het vierde Evangelie?
- Wat is het centrale doel van het Evangelie van Johannes?
- Bespreek afzonderlijk de inhoud van Johannes 20:30 en 31.
- Waarom wilde Johannes bewijzen dat Jezus de Christus is, de Zoon van God?
- Leg – uit het hoofd en in eigen woorden – nauwkeurig uit welke ambten Jezus heeft als “Christus”.
- Welke van de Evangeliën houdt zich het nauwkeurigst aan de tijdsvolgorde?
- Zeg kort, uit het hoofd, hoe Johannes bewijst dat Jezus de Christus is, de Zoon van God.
- Noem de vijf getuigenissen van de Vader, dat Jezus Zijn Zoon was.
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
Gelukkig is de strijd van de critici over de echtheid en het auteurschap van dit Evangelie achter de rug en gewonnen. Dezelfde groep geleerden, die nu het auteurschap van Mozes betreffende de Pentateuch bestrijden, geloofden indertijd niet dat Johannes de auteur was van het vierde Evangelie. Maar thans zijn er niet veel theologen meer die op kritische gronden dit auteurschap betwijfelen.
1. Het doel van het Evangelie geeft de schrijver aldus aan:
.. deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn naam” (20:31). Met andere woorden: De Heilige Geest laat Johannes twee belangrijke dingen naar voren brengen:
- Dat Jezus, de Persoon Die in Bethlehem geboren werd, Die in Nazareth opgroeide, Die in Palestina predikte en gekruisigd werd, de Christus is. Dat wil zeggen: de Messias, die voorzegd was door de profeten en die vooraf-geschaduwd werd door allerlei typen in het Oude Testament.
- Dat Hij de Zoon van God is, d.w.z. dat Hij Zelf God is. Deze twee stellingen vormen de grondslag van ons geloof. Het onderwerp van dit Evangelie is dus het Messiasschap en de Godheid van Jezus, met het doel daardoor de mens tot geloof te brengen, zodat hij eeuwig leven ontvangt.
2. Wij moeten wel bedenken, dat Christus (d.i. Messias, Gezalfde) de officiële titel is van onze Heer, terwijl Jezus zijn persoonlijke naam is; en dat deze officiële titel betekent dat Hij de door de profeten aangekondigde Profeet, Priester en Koning is. Wij mogen dus verwachten dat we in een Boek, dat wil aantonen dat Hij de Christus is, een duidelijke beschrijving van Hem zullen vinden, wat betreft deze drie aspecten (als Profeet, Priester en Koning) en die zullen we inderdaad vinden. En waar dit boek beweert geschreven te zijn om Zijn Godheid aan te tonen, mogen we verwachten, dat we daarvoor bewijzen zullen ontvangen en ook dat zal gebeuren. In de drie andere Evangeliën wordt Zijn Godheid wel als een noodzakelijke gevolgtrekking gemeld, maar Johannes toont Zijn Godheid met vermelding van verscheidene feiten duidelijk aan.
Nogmaals willen wij benadrukken dat de vier Evangelisten, inclusief Johannes, Jezus beschrijven als Mens op aarde, Die wellicht de mogelijkheid had om gebruik te maken van goddelijke krachten, maar dit nimmer heeft gedaan. Hij leefde als Mens, maar ook als Profeet, als Man Gods (Handelingen 2:22), en dus zoals bij voorbeeld Mozes, Elia en Elisa. De door Hem verrichte wonderen bewijzen niet Zijn Godheid, maar zijn profeetschap! Tot Zoon van God en dus tot Beeld van God werd Hij officieel gesteld in Zijn opstanding. En eerst daarna werden de vier Evangeliën geschreven!
In een Boek dat de grondslag wil leggen voor geloof, mogen we verwachten, veel daarover te lezen en dat is ook zo. Terwijl in Mattheüs, Markus en Lukas het werkwoord “geloven” minder dan veertig maal voorkomt, vinden wij het in het Evangelie van Johannes meer dan honderd maal.
In een Boek dat beweert dat door het geloof in Jezus als de Zoon van God eeuwig leven verkregen kan worden, mogen we verwachten dat dit onderwerp sterk op de voorgrond zal komen. Welnu, de drie evangelisten samen hebben dit onderwerp 12 maal genoemd, en dat ook nog in overeenkomstige passages; Johannes alleen al vermeldt dit woord 35 maal in verschillende passages.
3. “Waar” is een ander karakteristiek woord in Johannes. Het wordt gewoonlijk vermeld als “echt” of “definitief”. “Ik ben de ware Wijnstok” (15:1). Israël was een wijnstok (Jesaja 5:2), maar bleek niets anders te zijn dan een wilde wijnstok; Christus wilde maar zeggen dat Hij de echte en laatste Wijnstok was, die vrucht zal voortbrengen. Zie bijv. ook Johannes 6:31, 33.
4. Het Evangelie van Johannes beschrijft nauwkeuriger de volgorde van de gebeurtenissen dan één van de andere. Deze chronologische volgorde geeft ons in eerste instantie aanleiding tot de indeling van het boek.
II. De historische indeling
U moet beginnen met het Boek te bestuderen als een geschiedkundig verhaal van het leven van Jezus den Nazaréner (Handelingen 2:22) hier op aarde, aan de hand van de volgende natuurlijke indeling:
- Inleiding (1:1-28)
- Het Woord (Logos), van den beginne bij God:
Het woord was God = God heeft altijd gesproken. (vs. 1, 2). - De Schepper van alle dingen en de Bron van alle leven (vs. 3, 4),
- Er is altijd Woord en Licht geweest, maar niet begrepen (vs. 4, 5, 9).
- Het getuigenis (woord) van Johannes (vs. 6-8 en 15)
- Vanaf de schepping was dit Woord “in de wereld”, maar niet erkend (vs. 10).
- Johannes vat in vers 1-13 de hele oudtestamentische geschiedenis samen:
Het waren slechts enkelingen die tot geloof kwamen en zij ontvingen macht (recht) op wedergeboorte, in afwachting van de opstanding van Christus! - Het Woord wordt vlees = Het Woord wordt vervuld in de opstanding van Christus (vs. 14).
(“Vlees worden” is eigenlijk een Hebraïsme, ontleend aan het Hebreeuwse “basar”. Het betekent zoveel als “realiseren”, “materialiseren”, “gestalte (vlees) krijgen”. Het wordt in de Septuaginta vertaald met “Evangelie” en “Evangeliseren”, etc.) - De opstanding luidt een nieuwe bedeling in, tegengesteld aan de Mozaïsche, die de bedeling van de wet was, terwijl deze bedeling die van de genade zal zijn (vs. 14-17).
- De heerlijkheid van Christus, de Zoon, openbaart de Vader.
NB. Deze inleiding brengt de lezer direct tot het gestelde doel: Jezus, de Opgewekte, is de Christus, de Zoon van de levende God. Geloof in Hem brengt de gelovige eeuwig leven en plaatst hem onder het Nieuwe Verbond der Genade.
- Het begin van Zijn optreden in Galilea (1:29 tot 2:12)
- Zijn eerste optreden in Judea (2:13 tot 4:3)
- Zijn terugreis naar Galilea (4:4 tot 4:44)
- Zijn tweede optreden in Galilea (4:45-54)
- Zijn tweede optreden in Judea (5:1-47)
N.B. Tussen het tweede optreden van onze Heiland in Judea en Zijn derde prediking in Galilea worden ons in de drie andere Evangeliën een aantal gebeurtenissen gemeld, die u nu eerst in de aangegeven volgorde zou moeten lezen:
Mattheüs | Markus | Lukas |
4:12 | 1:14, 15 | 3:19, 20 en 4:14-30 |
4:13-17 | 4:31 | |
4:18-22 | 1:16-20 en 21-28 | 5:1-11 en 4:32-37 |
8:14-17 | 1:29-34 | 4:38-41 |
4:23, 24 | 1:35-39 | 4:42-44 |
8:2-4 | 1:40-45 | 5:12-16 |
9:2-8 | 2:13, 14 | 5:27, 28 |
12:1-8 | 2:23-28 | 6:1-5 |
12:9-14 | 3:1-6 | 6:6-11 |
12:15-21 | 3:7-19 | 6:12-16 |
4:25-8:1 | 6:47-49 | |
8:5-13 | 3:20, 21 | 7:1-17 |
11:2-19 | 7:18-8:3 | |
12:22-37 | 3:22-30 | |
12:38-45 | ||
12:46-50 | 3:31-45 | 8:19-21 |
13:1-23 | 4:1-25 | 8:4-18 |
13:24-52 | 4:26-34 | |
8:18-22 | 9:57-60 | |
8:23-27 | 4:35-41 | 8:22-25 |
8:28-9:1 | 5:1-20 | 8:26-39 |
9:10-17 | 2:15-22 | 5:29-39 |
9:18-26 | 5:21-43 | 8:40-56 |
9:27-34 | ||
13:53-58 | 6:1-6 | |
9:35-11:1 | 6:6-13 | 9:1-6 |
14:1-12 | 6:14-29 | 9:7-9 |
6:30 | 9:10 |
- Zijn derde optreden in Galilea (6 tot 7:9)
N.B. Lees hierbij Mattheüs 15:1 tot 16:12 en Markus 7:31 tot 8:26. - Zijn derde optreden in Judea (7:10 – 10:21)
N.B. Lees hierbij Mattheüs 15:1 tot 16:12 en Markus 7:31 tot 8:26. - Zijn vierde optreden in Judea (10:22-39)
N.B. Lees hierbij Mattheüs 16:13 tot 19:2; Markus 8:27 tot 10:1; 9:18 tot 13:35. - Zijn optreden in het overjordaanse gebied (10:40 tot 11:16)
N.B. Lees hierbij Lukas 14:1 tot 17:10. - Zijn vijfde optreden in Judea (11:17 – 17:53)
- Zijn afzondering in Efraïm en Bethanië (9:54-57)
N.B. Lees hierbij Mattheüs 19:3 tot 20:34; Markus 10:2-52; Lukas 17:11 tot 19:28. - Zijn laatste optreden en Zijn dood te Jeruzalem (12:1 tot 19:42)
N.B. Lees hierbij Mattheüs 21:1 tot 27:66; Markus 11:1 tot 15:47; Lukas 19:29 tot 23:56. - Zijn optreden na Zijn opstanding (20:1 tot 21:25)
N.B. Lees hierbij Mattheüs 28:1-20; Markus 16:1-20; Lukas 24:1-53.
Het boek eindigt eigenlijk met hoofdstuk 20:31.
Hoofdstuk 21 is een naschrift en de best denkbare inleiding tot de Handelingen der Apostelen. In dit hoofdstuk zien wij Jezus in betrekking tot Zijn discipelen en hun werk, dat Hij gedurende deze gehele bedeling in stand zal houden. Merk op:
- Hij is onzichtbaar voor de wereld.
- Hij is in directe en persoonlijke gemeenschap met Zijn dienstknechten.
- Hij is absoluut Heer over hun dienst en over hun leven. Niets wordt aan hun wijsheid of wil overgelaten. De kenmerkende uitdrukking in dit hoofdstuk is: “Indien Ik wil” (vs. 22). Hij vraagt nu niet meer, maar gebiedt.
Wat Hij doet als Heer en Meester:
- Hij geeft aan waar de dienst verricht moet worden (vs. 6).
- Hij voorziet in de behoeften van Zijn dienstknechten (vs. 9-13).
- Hij stelt als dienstknecht aan wie Hij wil (vs. 15-17).
- Hij bepaalt tijd en de wijze van het sterven van Zijn knechten (vs. 18, 19).
- Hij leert dat de dienst persoonlijk is en geen zaak van organisatie (vs. 22).
- Hij toont aan dat, wanneer de dienst door Hem geleid wordt, die gepaard zal gaan met goddelijke macht (vs. 6). Deze mensen waren immers ervaren vissers en wisten alles van de zee; toch vingen zij niets, totdat zij onder de directe leiding kwamen van de Meester.
Nu wij het leven als mens van onze Heiland hebben gevolgd, willen wij aandacht schenken aan het doel van het Evangelie van Johannes, namelijk aan te tonen, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God. De Heere voert Zelf een vijfvoudig bewijs aan:
- Het getuigenis van Jezus Zelf: 3:13, 17, 19; 4:26; 5:17-23; 6:33, 57; 7:28,29, 33; 8:42, 58; 9:35-38; 10:30-34; 14:7-9; 17:5; 20:26-29.
- Het getuigenis van Johannes de Doper: 1:15, 19-36; 3:23-36. Als godsdienstig leider had hij niets te winnen, integendeel alles te verliezen door Jezus te erkennen als de Christus van God (1:36, 37; 3:26, 30). Johannes werd algemeen erkend als profeet. Hij had een edel karakter: onbaatzuchtig, nederig en consequent. Daarom is zijn getuigenis van groter waarde.
- Het getuigenis van de “werken”. Zeven “werken” (uit duizenden!) heeft de Geest gekozen om door Johannes vermeld te worden. Het achtste wonder (de wonderbare visvangst) staat in het “naschrift” (Johannes 21). De zeven “getuigende” werken zijn:
Het water in wijn veranderd (2:1-11).
De zoon van de koninklijke hoveling (4:46-54).
De genezing te Bethesda (5:1-9).
De spijziging van de vijfduizend (6:1-14).
Het wandelen op de zee (6:16-21).
Genezing van de blinde (9:1-7).
De opwekking van Lazarus (11:40-44).
De twee woorden die Johannes gebruikt om de wonderen aan te duiden, zijn veelbetekenend. Hij spreekt van “tekenen” en “werken”. Zijn werken waren tekenen van wat Hij als de Christus na Zijn opstanding zou bewerkstelligen. Zonder uitzondering zijn alle tekenen en werken illustraties van het tegenwoordige werk van Christus tot verzameling van Zijn Gemeente uit de volkeren in het algemeen en uit de tien (heidense, niet-Joodse) stammen van Israël in het bijzonder. De bespreking van deze afzonderlijke werken en tekenen en wonderen valt buiten het kader van deze cursus.
- Het getuigenis van de Vader.
- De verzegeling met de Geest (6:27; 1:33,34).
- De nieuwe en hemelse leer van Jezus (7:15, 16, 45, 46).
- De machteloosheid van Zijn vijanden tot op de tijd van Zijn Zelfovergave (7:28-30).
- De hoorbare stem van de Vader, sprekende vanuit de hemel (12:28-30).
- De opwekking van Jezus (20:1-9).
- Het getuigenis van de Schriften: Jezus beroept Zich op het Oude Testament, waarvan Hij de typen en voorzeggingen in vervulling deed gaan.
III. Christus de Hogepriester van het Nieuwe Verbond
Geestelijke analyse van het boek in verband met de openbaring van Jezus Christus, de Zoon van God, als Profeet, Priester en Koning.
1. Jezus treedt op als Profeet en anticiperend als Priester en Koning (2:1-4:54).
Wij zien dat Jezus hier echt het ambt op Zich neemt van een profeet, als een godsdienstige vaderlander en hervormer. Bij de tempelreiniging bijvoorbeeld sluiten Zijn woorden in 2:17 aan bij Zijn optreden in vers 15 en 16.
Let op de merkwaardige aanhaling uit Psalm 69:10. Die psalm moeten wij lezen als kenmerkend voor de gedachtegang van Jezus in die tijd. Hij wist heel goed dat het volk Hem als Profeet en Koning zou verwerpen en dat Zijn eigenlijke dienst voor hen zou zijn die van Losser. Na deze eerste handeling gaat Christus Zijn profetische dienst voortzetten in dezelfde volgorde als die welke Hij later zal voorschrijven voor de zendingsarbeid van de Gemeente, namelijk Jeruzalem, Judea, Samaria en dan “het Galilea der heidenen”.
2. Jezus neemt anticiperend Zijn plaats in als Priester (5:1, 2).
Dit is een hoogst symbolische daad. Als Hij naar Jeruzalem gaat, treedt Hij binnen door de Schaapspoort, de ingang voor de priesters, de plaats waar de offerdieren op gebreken werden onderzocht. Wij bedoelen natuurlijk niet dat Hij Zijn priesterlijk ambt letterlijk heeft opgenomen – dat zou voorbarig geweest zijn – maar wel dat in dit boek zo vol symboliek het binnengaan door de priesterpoort een bijzondere betekenis heeft. Zie Hebreeën 7:13, 14; 8:4.
N.B. Het profetische ambtswerk van Christus eindigt niet door deze priesterlijke handeling, maar wij moeten Hem nu zien als de aan Israël beloofde Profeet-Priester. Hij spreekt nog tot Israël, maar nadert steeds meer tot het altaar.
3. Jezus treedt anticiperend op als Koning (12:12-18)
Dit is een van de voorvallen die door alle vier evangelisten wordt vermeld. Het is blijkbaar van zoveel belang dat er viermaal de aandacht op wordt gevestigd. Maar in het Evangelie van Johannes wordt het koningschap van Christus veel minder naar voren gebracht dan Zijn ambt als Profeet of Priester. Het is het boek van de Goddelijke Priester-Profeet. Als Profeet ontvouwt Hij de diepste waarheden; als Priester biedt Hij Zich zonder vlek of rimpel aan God aan.
Van 1:1 tot 2:13 – is Hij het Woord van God, Dat is gekomen om God te openbaren.
Van 2:14 tot 4:54 – is Hij de door God gezonden Profeet.
Van 5:2 tot 12:12 – is Hij de Goddelijke Profeet-Priester.
Van 12:12 tot het einde – is Hij de Goddelijke en Koning-Priester.
Het is niet zo dat elk onderdeel van deze geestelijke analyse ons Hem in speciaal één van deze drie ambten laat zien, maar meer zo dat deze ambten Hem achtereenvolgens worden toebedeeld, totdat wij Hem in de laatste negen hoofdstukken zien als de uiteindelijke Priester en Koning naar de ordening van Melchizedek.
Houdt in gedachten dat Jezus op aarde geen priester was. Niet naar de ordening van Aäron onder het Oude Verbond, en evenmin naar de ordening van Melchizedek onder het Nieuwe Verbond.
“Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen Priester zijn …” (Hebreeën 8:5).
“Want het is openbaar, dat onze Heere uit Juda gesproten is; op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.” (Hebreeën 7:14).
Dat Zijn aanstelling tot (Hoge)Priester samenvalt met Zijn officiële Zoonstelling, wordt uiteengezet in de Brief aan de Hebreeën, in het bijzonder in Hebreeën 5 t/m 10.
Dit Hogepriesterschap van Christus – en daarmee Zijn positie en werk in onze tegenwoordige bedeling – wordt ingeleid in hoofdstuk 12 van Johannes, dat feitelijk de afsluiting is van het openbare optreden van Jezus. In dit hoofdstuk vinden wij:
- De zalving te Bethanië; vooruitwijzend op zijn dood, begrafenis en opstanding, inclusief de vermelding van Lazarus, die een type is van de Hogepriester van het Nieuwe Verbond. Daarom is zijn (Griekse) naam ook identiek aan die van (Hebreeuws) Eleazar, de zoon en opvolger van Aäron.
- De ten onrechte zo geheten “Intocht in Jeruzalem”, die plaats vond op de laatste dag van de eerste 69 weken van Daniël en die uitliep op een grote teleurstelling en anti-climax! Men leze vooral Lukas 19:41-44!
- De vraag der Grieken: “Heere, wij wilden Jezus zien.” Wat ook de achtergrond is van deze “Grieken”, Jezus reageert door te spreken over Zijn verheerlijking (12:23) en dus Zijn dood, opstanding en hemelvaart. Deze episode wordt dan afgesloten met: “Deze dingen sprak Jezus; en weggaande verborg Hij Zich van hen” (12:36) En dat is wat Hij gedaan heeft: Hij is verheerlijkt en verborgen aan de Rechterhand Gods in de hemel. Hij is als het ware het Heilige der heiligen binnengegaan, als de Hogepriester van het Nieuwe Verbond, naar de ordening van Melchizedek. Dat vinden wij uitgebreid vermeld in het 9de hoofdstuk van Hebreeën.
- En dan ter afsluiting de vaststelling van het ongeloof, de verharding en verblinding van het Joodse volk, als vervulling van het visioen en de uitspraken in Jesaja hoofdstuk 6. Aangezien het beloofde Koninkrijk zou openbaar worden, beginnend bij Juda, betekent dit dat het Koninkrijk dus niet zou geopenbaard worden, maar verborgen zou blijven.
Hoewel Zijn Koninkrijk zou verborgen blijven, zou Hij wel degelijk aangesteld worden in Zijn aangekondigde “priesterlijke” functie. Dat is dus wat wij geïllustreerd vinden in de volgende 5 hoofdstukken. Hoofdstuk 13 tm 17 beschrijven de afsluitende bijeenkomst van de Heer en Zijn discipelen in de opperzaal. Ze beslaan ongeveer een kwart van dit hele Bijbelboek, en vormen daarvan het eigenlijke hart.
Melchizedek is de Naam die, behalve in Genesis 14 en Psalm 110, alleen voorkomt in de Brief aan de Hebreeën. De leer dat Christus de Hogepriester is naar de ordening van Melchizedek vinden wij dus alleen in die Brief. Maar wat het feitelijk betekent vinden wij in andere Bijbelboeken uiteengezet:
Dat Hij Hogepriester is van Zijn volk (Hebreeën 2:17; 9:7) is feitelijk niets anders dan dat Hij Hoofd is van de Gemeente, de Goede Herder der Schapen. Hebreeën 13:20 noemt Hem dan ook “de Grote Herder der schapen”. Of de Wijnstok en de ranken.
Deze metaforen worden in de desbetreffende Schriftgedeelten voldoende toegelicht om te begrijpen dat Hij als “Overste Leidsman” (bijv. Hebreeën 12:2) verantwoordelijk gesteld is voor de Gemeente, die bestaat uit allen die op grond van hun geloof zijn wedergeboren en door de Vader aan de Zoon zijn gegeven. Dit alles wordt geleerd en geïllustreerd in deze 5 hoofdstukken van het Johannes Evangelie.
En het begint met een illustratie van wat de Hogepriester zou doen: “de zonden des volks verzoenen” (Hebreeën 2:17; 9:7, 14; 1 Johannes 1:7). De hier genoemde teksten spreken niet over Zijn lijden en sterven voor de zonden der wereld, maar over het reinigende werk dat Christus nu doet aan (de gewetens) van de gelovigen: Zijn volk, de Gemeente.
- De reiniging van de voeten der discipelen: niet helemaal, maar alleen de voeten.
- Reiniging, niet omdat de discipelen daar om vroegen, maar door de Heer, die getrouw is aan Degene Die Hem heeft aangesteld (Hebreeën 3:2).
- Aanzittend aan de tafel, die een beeld is van eenheid en gemeenschap.
- Judas, beeld van het Joodse volk, wordt weggestuurd.
- Het gebod van de liefde is de uitdrukking van de eenheid van de Gemeente met Christus als Hoofd.
- Belofte van de Heilige Geest, de “Andere Trooster”, die feitelijk Niemand anders is dan de Heer Zelf, maar nu niet fysiek bij hen, maar geestelijk in hen!
- Wijnstok en ranken gaat over de noodzaak om op praktisch te leven in de gemeenschap met de Heer, om een vruchtbaar leven te kunnen lijden.
- Dat de Gemeente geen plaats heeft in de wereld, maar feitelijk een hemels volk is, heeft tot gevolg, dat de wereld de Gemeente haat, zoals zij ook Christus haat.
- En dan was er ook nog “Het Laatste Avondmaal”. Door Johannes niet beschreven, maar wél door de andere drie Evangelisten. Sinds jaar en dag wordt deze voorstelling gezien als een uitbeelding van de eenheid van de Kerk. En dat is het inderdaad. Echter niet de onze of de Roomse, maar die van Christus. Zo is ook de Christelijke avondmaalsviering een uitbeelding van de eenheid van de Gemeente, aanzittend aan Zijn tafel. Immers, dat is wat Melchizedek oorspronkelijk deed: Hij bracht voort brood en wijn! (Genesis 14:18).
- Hoewel de figuur en functie van Melchizedek in de Christelijke traditie met mystiek zijn omgeven, wordt sinds mensenheugenis erkend dat het 17de hoofdstuk van Johannes een beschrijving geeft van de Hogepriesterlijke positie en functie van Christus. Daarom wordt dit hoofdstuk betiteld als: “Het hogepriesterlijk gebed”. Het is waar: Toen Hij deze woorden uitsprak was Hij nog geen Hogepriester. De titel is niettemin terecht gekozen. Als ergens in de Schrift het tegenwoordige werk van Christus in essentie en poëtisch wordt beschouwd, dan is het in dit hoofdstuk.
“Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?” (Romeinen 8:34).
“Wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen.” (Romeinen 8:26).
“Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap. Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. (Hebreeën 7:34, 25).
IV. JEZUS VOOR PILATUS
In het algemeen leert de Bijbel ons dat Jezus zweeg tegenover zijn vijanden en beschuldigers. Zie daarvoor de volgende Schriftplaatsen: Psalm 38:14; Jesaja 53:7; Mattheüs 26:63; 27:12, 14; Markus 14:61; 15:5; Handelingen 8:32; 1 Petrus 2:23.
Niettemin lezen wij dat Hij essentiële antwoorden gaf op de essentiële vragen die Pilatus – de vertegenwoordiger van de keizer, de grootste machthebber op aarde – hem stelde. De vragen luidden:
“Zijt Gij de Koning der Joden?” (Johannes 18:33)
“Zijt Gij een Koning?” (Johannes 18:37)
Zijn eerste antwoord luidde: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” (Johannes 18:36). In kerkelijke traditie, waar men niets wil weten van een op aarde te vestigen Koninkrijk van Christus, is deze uitspraak populair, samen met “Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat. En men zal niet zeggen: Ziet hier, of ziet daar, want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden.” (Lukas 17:20, 21). Natuurlijk spreekt de Heer hier over “de verborgenheden van het Koninkrijk”. Maar het was nog niet Zijn laatste woord. Zijn tweede antwoord luidde: “Maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier” (Johannes 18:36). De implicatie is tweeledig:
- Blijkbaar is er toch sprake van een Koninkrijk. Maar als het niet “hier” en “van deze wereld” is, is het blijkbaar “daar”, logischerwijze in de hemel, verborgen. Bedenk daarbij dat de Gemeente – de gelovigen – geacht worden “met Christus gezet in de hemel” te zijn.
- Als dit Koninkrijk “nu” niet van hier is, wordt toch minstens gesuggereerd dat ooit in de toekomst dit Koninkrijk wel degelijk “van hier” zal zijn. En dat is natuurlijk wat heel de Bijbel door wordt geleerd.
V. DE VISVANGST
Ook deze gebeurtenis geeft een illustratie van het tegenwoordige werk van Christus en daarmee van onze tegenwoordige bedeling. De discipelen zouden “vissers der mensen” worden (Mattheüs 4:19; Markus 1:17), als metafoor van hun werk als verkondigers van het Evangelie. Maar zij zouden dit doen:
- Niet ’s nachts, maar overdag.
- Niet aan de linkerkant van het schip, maar ter rechterzijde.
De Gemeente wordt verzameld uit de volkeren (de heidenen), uitgebeeld door de zee. Echter niet als een openbaar Koninkrijk, maar verborgen. Niet als een aards volk, maar als een hemels volk. Niet in Judea, maar in Galilea (der heidenen, Jesaja 8:23). Niet op grond van beloften aan Juda – het volk der 2 stammen, maar op grond van beloften aan Jozef – het volk der 10 stammen.
Onder leiding van Simon (Petrus) (Mattheüs 16:19; Handelingen 2:14; 15:7), zoals eeuwen daarvoor een Simon (“horend”) als eerste deelde in de zegeningen van Jozef (Genesis 42).