Les 67 – De tweede Brief aan de Korinthiërs

Les 67 – DE TWEEDE BRIEF AAN DE KORINTHIËRS

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 67)

  1. Geef een verslag (met bewijzen uit de Schrift) van de reizen van Paulus tussen het schrijven van de eerste en de tweede Brief.
  2. Beschrijf in eigen woorden de geestelijke en lichamelijke toestand van Paulus in die tijd (met bewijs uit de Schrift).
  3. Wie had hij met de eerste Brief naar Korinthe gezonden?
  4. Waar heeft deze boodschapper zich weer bij de apostel gevoegd?
  5. Geef in eigen woorden het verschil aan tussen de wettische leer van hen, die de gelovigen uit de heidenen onder de wet van Mozes wilden brengen en de leer van hen, die zich “van Christus” noemden.
  6. Geef uit het hoofd het verschil aan tussen Christus’ verhouding tot de Gemeente en tot het Koninkrijk.
  7. Bewijs uit de Schrift dat Paulus dit onderscheid handhaaft in zijn tweede Brief.
  8. Wie betrekt Paulus in zijn begroeten van de Korinthiërs?
  9. Aan wie is de tweede Brief gericht?
  10. Welk gebruik moeten wij maken van de “vertroostingen” van God?
  11. Wie leed er in Paulus? (zie 1:5).
  12. Welke moeilijkheid vermeldt de apostel in 1:8?
  13. Is de zalving in 1:21 hetzelfde als de “verzegeling” in 1:22?
  14. Verklaar de tegenstelling in 3:3 tussen het schrijven van God in de Mozaïsche bedeling en in de genade-bedeling.
  15. In hoeverre is een ware dienstknecht van Christus afhankelijk van zichzelf?
  16. In hoeverre van God?
  17. Verklaar 3:6.
  18. Van welk verbond (testament) is de gelovige van deze bedeling een dienaar?
  19. Wat bedoelt Paulus in 3:6 met “de letter”?
  20. Welke uitwerking heeft “de letter” op een zondig mens?
  21. Welke tegengestelde uitwerking heeft de Geest?
  22. Hoe zet Paulus de vergelijking voort in 3:7 en 8?
  23. Waarvan is de wet een bediening?
  24. Waarvan is de Geest een dienaar?
  25. Zou de wet gerechtigheid kunnen aanbrengen?
  26. Was de wet een volle of een gedeeltelijke (bedekte) openbaring?
  27. Wat gebeurt er met de “bedekking” door Christus?
  28. Neemt het “lezen” (of de kennis van) het oude verbond de “bedekking” weg?
  29. In welke positie bevindt het Joodse volk zich nu?
  30. Wanneer zal de bedekking van hun hart worden weggedaan?

    Aantekening bij 3:17. De apostel verklaart dat de “Geest” waarover hij gesproken heeft in tegenstelling tot “de letter” (d.w.z. “de bediening des doods” met letters op stenen gegrift), dat die Geest Christus Zelf is. Maar dan voegt hij daaraan toe een woord betreffende de Heilige Geest: “waar de Geest des Heeren is, is vrijheid”. Dit betekent “vrij van de wet”. De Geest doet de gelovige de vrijheid, die hij in Christus heeft, werkelijk ervaren.
  31. Door wie worden wij veranderd naar het beeld van de Heer?
  32. Wordt deze verandering bewerkt bij de aanschouwing van de Heer in Zijn vernedering of in Zijn heerlijkheid?
  33. Wat zou u bij het licht van hoofdstuk 3, het eerste kenmerk noemen van een ware Evangelie-bediening?
  34. Welke drie “kwaden” moet de ware dienstknecht vermijden? (4:2)
  35. Waardoor maakt de ware dienstknecht zich aangenaam bij de mensen? (4:2)
  36. Wie is de “God dezer eeuw” (wereld)?
  37. Voor wie is het Evangelie verborgen?
  38. Geef de twee kenmerken van een ware dienstknecht (4:5).
  39. Welke schat hebben wij in aarden vaten?
  40. Wat wordt bedoeld met “aarden vaten”?
  41. Waarom hebben wij die schat in “aarden vaten”?

    N.B. Wij zouden hier kunnen denken aan de “fakkels in de aarden kruiken” van de driehonderd mannen van Gideon (Richteren 7:16-20). Eerst brandde het licht in de kruiken, maar het kon pas uitschijnen, toen de “aarden vaten” gebroken werden. Dit proces van het breken vinden wij in de verzen 8, 9 en 10, en het resultaat in vers 11 “opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden”.
  42. Welk onderscheid is er tussen “de uitwendige mens” en “de inwendige mens”?
  43. Is de “heerlijkheid” van alle gelovigen in de hemel gelijk?
  44. Vanwaar dit verschil in heerlijkheid?
  45. Hoe toont de apostel in hoofdstuk 5 aan, dat “wij” kunnen bestaan zonder lichaam?
  46. Hoe wordt het sterfelijk lichaam in dat hoofdstuk genoemd?
  47. In welke toestand bevinden wij ons in dat lichaam?
  48. Waarnaar moet een onderwezen gelovige sterk verlangen?
  49. Waarom heeft een gelovige “altijd goede moed”?
  50. Geef een voorbeeld van “wandelen in geloof”.
  51. Ook van “wandelen in aanschouwen”.
  52. Waar is een gelovige, die het “verblijf in het lichaam” heeft verlaten?
  53. Verklaar 5:8.
  54. Wie bedoelt de apostel als hij zegt: “wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden”?
  55. Over welke rechtspraak wordt hier gesproken?
  56. Welke beweegreden tot zijn dienst voert Paulus aan in hoofdstuk 5?
  57. Welke uitwerking moet de dood van Jezus hebben op het leven van de gelovige?
  58. Wat betekent “Christus kennen naar het vlees”?
  59. Welke “bediening” is in deze tijd toevertrouwd aan de getuigen van Christus?
  60. Op welk oordeel van God berust de “bediening van verzoening”?
  61. Hoe verklaart 5:21 de eerste helft van vs.19?
  62. Geef voorbeelden van “een ongelijk juk vormen” met ongelovigen.
  63. In welk opzicht verschilt de afscheiding, bedoeld in 2 Korinthe 6:14-17 van de afzondering in 1 Korinthe 5:9-11?
  64. Welke uitwerking had de eerste Brief van Paulus op de gemeente van Korinthe?
  65. In welke verhouding staan volgens hoofdstuk 7 droefheid en bekering tot elkander?
  66. Wordt hier gesproken over de bekering van gelovigen of van ongelovigen?
  67. Geef Schriftgedeelten waarin sprake is van droefheid in verband met de bekering van zondaars.
  68. Noem de beginselen, vermeld in hoofdstuk 8 en 9, die aansporen tot christelijke milddadigheid.
  69. Wat zegt deze Brief over de satan?
  70. Heeft de satan ook “dienaren”?
  71. Hoe maken zij zich aannemelijk?
  72. Waarom werd aan Paulus de “doorn in het vlees” gegeven?
  73. Wat kan die “doorn” geweest zijn?
  74. Welke uitwerking had deze “doorn” op zijn lichamelijke kracht?
  75. Om welke reden nam de Heere deze “doorn” niet weg van zijn trouwe dienstknecht
  76. Wat was “genoeg”? 
  77. Wat zijn de “tekenen” van een apostel?
  78. Welke namen worden in deze Brief aan de Godheid gegeven?
  79. Wat wordt gezegd over het werk van Christus?
  80. Wat wordt gezegd over de Heilige Geest?
  81. Geef een lijst van de leerstellingen in deze Brief.

I. ALGEMENE OPMERKINGEN

Nadat Paulus de eerste Brief aan de Korinthiërs had geschreven, die door Titus naar Korinthe werd gebracht, bleef Paulus nog achter in Efeze. Na het oproer, beschreven in Handelingen 19, vertrok hij naar Macedonië. Uit het korte verslag in Handelingen 20, aangevuld met korte vermeldingen van personen en plaatsen in de Brieven, kunnen we opmaken dat Paulus op zijn reis van Efeze naar Macedonië eerst in Troas kwam. Hier werd een “deur” geopend voor het Evangelie en werd een gemeente gesticht. Maar de apostel had geen rust, “omdat Titus niet kwam” en hij vertrok naar Macedonië.

Het is wel haast zeker dat hij toen naar Filippi is gegaan en daar Titus’ terugkomst uit Korinthe heeft afgewacht. Zonder twijfel heeft hij vanuit Filippi de tweede Brief aan de Korinthiërs geschreven. Tussen de regels van deze Brief door lezen we in welk een toestand van zwakheid en vermoeidheid de apostel verkeerde; maar dit was niets vergeleken met de geestelijke zorg die hem drukte. Deze was tweeërlei:

  1. bezorgdheid over het vasthouden van de jonge gemeenten aan het zuivere Evangelie en
  2. verdriet over het wantrouwen en de tegenstand die hij voelde bij zijn “broeders naar het vlees”, zowel Joden als Joodse christenen.

1. Paulus en de sekten

De oorzaken van zijn bezorgdheid over de gemeenten hebben we al gezien in onze studie van de eerste Brief aan de Korinthiërs. In geen van de andere gemeenten vinden we iets van partijzucht, zoals in die van Korinthe en het is juist daar, dat de vloek van de wetsprediking veld wint. Wij zullen bij de studie van de Brief aan de Galaten uitvoeriger op deze verderfelijke ketterij terugkomen. Het is nu voldoende er op te wijzen dat de verbreiding van deze valse leer der wetsprediking gepaard ging met een toenemende geringschatting van de apostel en een ontkenning van zijn apostelschap. De straffe verdediging van zijn absoluut apostolisch gezag in de twee brieven aan de Korinthiërs en aan de Galaten, komt niet voort uit machtswellust. Aan hem immers waren verbazingwekkende openbaringen toevertrouwd.

In hem, meer dan in al de andere nieuwtestamentische schrijvers tezamen, is de belofte van Christus in Johannes 16:12, 13 in vervulling gegaan. “Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen. Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden.” Als wij alles, wat de Heilige Geest door Paulus heeft meegedeeld en neergeschreven weglieten, dan zouden wij niets weten van de Gemeente als het Lichaam van Christus. We zouden dan een veel vager begrip hebben van de leer der genade; geen helder onderricht betreffende de opstandingen; geen voorschriften en aansporingen tot een Gode welgevallig Christelijk leven. Daarom kon de apostel niet terugtreden en daarbij toch trouw blijven aan Christus.

Wij kunnen niet genoeg herhalen dat er geen twist was tussen de apostelen zelf (Galaten 2:1-9; 2 Petrus 3:15, 16). Judaïstische leraars kwamen op voor het gezag van Jakobus en Petrus, maar zonder opdracht (Handelingen 15:1, 24).

Paulus’ verdediging van zijn apostelschap was dan ook onafscheidelijk verbonden aan zijn verdediging van de kostbare waarheden, die hem waren toevertrouwd. Hij wist dat juist de zaak van Christus in deze bedeling onlosmakelijk verbonden was met de verkondiging van deze bijzondere waarheden.

2. Paulus en Israël

Paulus – die zichzelf overigens nooit letterlijk een Jood noemt, maar een Farizeeër uit de stam van Benjamin (Filippenzen 3:5) – had zijn “broeders naar het vlees” lief. Het deed hem pijn dat Israël voortging met een eigen-gerechtigheid te verwerven, in plaats van zich te onderwerpen aan de gerechtigheid van God. En zijn hart kromp ineen bij de gedachte dat Israël zijn Messias zou blijven verwerpen. Daarom wilde hij hen zo graag in Jeruzalem toespreken en leed hij er verschrikkelijk onder dat door vooroordeel de oren van zijn broeders naar het vlees voor zijn boodschap gesloten bleven. Hij had nu weer het plan opgevat naar Jeruzalem te gaan en spoorde de gemeenten in Klein-Azië aan bij te dragen in de materiële nood van de gemeente te Jeruzalem.

De aanleiding tot het schrijven van deze tweede Brief was de terugkeer en het verslag van Titus. De eerste Brief had het geweten van de Korinthiërs gewekt en daarom moest Paulus hen prijzen en bemoedigen; maar er was toch nog heel wat recht te zetten. Dit heeft Paulus getracht te doen in zijn tweede Brief.

II. INDELING VAN DE BRIEF

Dezelfde feiten, die een strenge logische analyse van de eerste Brief zo moeilijk maakten, zijn hier in nog groter aantal aanwezig. De tweede Brief is een ontboezeming van zowel blijdschap als verdriet.

Blijdschap vanwege de goede uitwerking van zijn eerste Brief; verdriet omdat de apostel uit het verslag van Titus heeft begrepen dat de gelovigen van Korinthe nog niet inzien in welk een hoge positie zij als hemelburgers zijn geplaatst en hoe zij als “tempels van de Heilige Geest” moeten wandelen tot verheerlijking van Christus. Toch zult u aan de volgende indeling van de Brief wel iets hebben:

  1. De bezorgdheid van een trouw dienaar van Jezus Christus – 2 Korinthe 1, 2
  2. De kenmerken van een ware geestelijke dienst – 2 Korinthe 3:1-5:10
  3. De menselijke kant van heilig leven – 2 Korinthe 5:11-7:16
  4. Het voorrecht van het “geven” – 2 Korinthe 8-95
  5. De verdediging van Paulus’ apostelschap – 2 Korinthe 10-13


Naar Les 68 – De Brief aan de Galaten