Les 68 – De Brief aan de Galaten

Les 68 – DE BRIEF AAN DE GALATEN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 68)

  1. Aan wie werd deze Brief geschreven?
  2. Geef een beschrijving van Galatië en de Galaten.
  3. Waarom schreef Paulus aan de Galaten?
  4. Kunnen wij ergens uit opmaken, dat de Galaten tot onzedelijkheid of partijzucht waren vervallen?
  5. Geef aan tot welke dwalingen de Galaten waren gekomen of dreigden te komen? Waarom waren die dwalingen zo erg?
  6. Waarom is de Brief aan de Galaten van blijvende waarde?
  7. Zeg in eigen woorden hoe Paulus bewijst dat het Evangelie dat hij predikt Goddelijk gezag heeft.
  8. Noem redenen waarom wij de geschriften van Paulus aanvaarden als Gods Woord.
  9. Waarom wordt de prediker die het Evangelie verdraait, vervloekt?
  10. Geef de inhoud weer van Deel I.
  11. Geef de inhoud weer van Deel I.
  12. Noem de vier argumenten van Paulus in Deel III.
  13. In hoeveel delen valt Deel IV uiteen?
  14. Geef in eigen woorden de inhoud weer van Deel IV, sub. (1).
  15. Geef in eigen woorden de inhoud weer van Deel IV, sub. 2), 3), 4), 5).
  16. Wat is het verschil in de positie van een gelovige onder de bedeling van de wet en onder de bedeling van de genade?
  17. Hoe illustreert Paulus dit verschil?
  18. In wie is de gelovige gedoopt?
  19. Wat worden wij door het geloof in Christus Jezus?
  20. Hoe worden wij ons, als “zonen van God”, bewust van ons zoonschap?
  21. Hoe toont Paulus aan, dat het onmogelijk is om wet en genade in één systeem onder te brengen?
  22. Is “Sinaï” een beeld van de “zedelijke wet” of van de “ceremoniële” wet of van beide?
  23. Waarom kunnen dan toch de natuurlijke mens en de geestelijke mens niet in één systeem leven?
  24. Wat is “vervallen zijn van de genade”?
  25. Waarom is het kruis een struikelblok voor de “wettisch-gezinden”?
  26. Aan welk gevaar staan wij bloot bij dit vrij-zijn van de wet?
  27. Is de leer van Paulus daarom “een gevaarlijke leer”, zoals sommigen zeggen?
  28. Schuilt het gevaar in deze leer of in onszelf?
  29. Hoe kunnen wij leven in de overwinning over het vlees?
  30. Welke tegenstelling is er tussen de inwoning van de Heilige Geest en het vlees?
  31. Welk voordeel heeft de gelovige van die tegenstelling?
  32. Zijn wij gedwongen om de werken van het vlees te doen, omdat het vlees nog in ons is?
  33. Zou iemand die leeft in de zonden, beschreven in 5:19, 20, een zoon van God kunnen zijn?
  34. Schrijf uit het hoofd op de negen aspecten van “de vrucht van de Geest”.
  35. Is het Bijbels om te spreken van karakter “vorming”?
  36. Hoe wordt de gezindheid van de Christen gevormd?
  37. Op welke wijze moeten zij, die van Christus zijn, “het vlees kruisigen”?
  38. Hoe kan 5:25 helpen tot het beantwoorden van de vorige vraag?
  39. Wat moet er gedaan worden als een Christen in zonde valt?
  40. Geef een tekst uit de eerste Brief aan de Korinthiërs, die het woord “geestelijk” in Galaten 6:1 omschrijft.
  41. Hoe brengt u 6:2 in overeenstemming met 6:5?
  42. Welke belangrijke vergeldingsregel wordt in 6:7, 8 aangekondigd?
  43. Wordt dit aan Christenen of aan zondaars geschreven?
  44. Als een Christen “in het vlees heeft gezaaid”, is er dan niet aan de werking van deze wet te ontkomen?
  45. Welke heerlijke belofte spoort ons aan tot goed doen?
  46. Welke uitwerking heeft het kruis van Christus op de verhouding van de Christen tot de wereld?
  47. Verklaar 5:24 in het licht van 6:14.
  48. Wat is “het Israël Gods”?
  49. Verklaar wat Paulus bedoelt met 6:17.
  50. Geef de hoofdbeginselen aan voor het gedrag van de Christen, zoals die in deel VI kort zijn aangegeven:
    1. ten opzichte van de Christen.
    2. ten opzichte van de wereld.

I. ALGEMENE OPMERKINGEN

1. Galatië

Galatië was een nieuwe provincie in het hart van het schiereiland Klein-Azië. Het grensde in het Westen aan Phrygië, in het Noorden aan Bithynië en Paphlagonië, in het Oosten aan Pontus en in het Zuiden aan Cappadocië en Lycaonië.

De naam Galatië duidt aan dat het Galliërs waren: “een bijstroom van de grote stortvloed van “Barbaren”, die Griekenland overstroomden in de derde eeuw vóór Christus”. Later vestigden zich ook Gallische veteranen uit het Romeinse leger in dit gebied, vanwege de verwantschap met de bewoners. Minder bekend is dat de Galliërs goeddeels afstammelingen zijn van de Israëlitische bewoners van Gilead (de stammen Ruben, Gad en een deel van Manasse) en Galilea, die immers als eersten waren weggevoerd naar Assur! Het is eveneens de meest voor de hand liggende verklaring voor de adressering van de eerste brief van Petrus.

Overigens bestaat ook het idee dat deze brief aan de Galaten daadwerkelijk gestuurd is naar Gallië – het tegenwoordige Frankrijk – waar wel degelijk reeds in de eerste eeuw Christelijke gemeenschappen bestonden.

Zelfs in de tijd van Hiëronymus (340-420 na Chr.) “was de taal die in Ankara gesproken werd, bijna gelijk aan die van Trier”. Dit wil echter niet zeggen, dat het Grieks daar niet verstaan en gesproken werd. Galatië kan in dit opzicht vergeleken worden met Friesland, waar het Fries door het volk gesproken wordt, maar het Nederlands de officiële taal is. In de tijd van Paulus was Galatië een deel van het alles-veroverende Romeinse rijk. Wat het karakter van deze oosterse Galliërs aangaat, komt voldoende naar voren in de Brief zelf. Alle ongewijde schrijvers bevestigen die indruk. “Alle auteurs van Caesar tot Thierry beschrijven hen als gevoelig voor nieuwe indrukken en voor plotselinge veranderingen. Zij zijn even wispelturig als moedig en geestdriftig.”

De geschiedenis van het werk van de apostel in Galatië is heel kort. Afgezien van de indelingen in de Brief zelf, zouden wij die geschiedenis kunnen samenvatten in twee korte verzen. Als een gebeurtenis in Paulus’ tweede zendingsreis lezen we in Handelingen 16:6: “En als zij Frygië, en het land van Galatië doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken”. En dan in Handelingen 18:22, 23: “En als hij te Cesarea was gekomen, ging hij op naar Jeruzalem, en de Gemeente gegroet hebbende, ging hij af naar Antiochië. En als hij aldaar enigen tijd geweest was, ging hij weg, en doorreisde vervolgens het land van Galatië en Frygië, versterkende al de discipelen”.

Uit 1 Korinthe  16:1 weten we dat de Galatiërs hebben deelgenomen aan de grote inzameling ten behoeve van de arme gelovigen in Jeruzalem. En uit Galaten 1:2 en 1 Petrus 1:1 vernemen we dat er vele “gemeenten” in Galatië waren.

Van bepaalde gebeurtenissen in die streek, tijdens Paulus’ arbeid aldaar, weten wij niets. Misschien is dit stilzwijgen wel een bewijs dat het aantal Joden daar niet zo groot was en dat zij minder invloed hadden dan in andere delen van het Grieks-Romeinse gebied, waar Paulus het Evangelie bracht.

2. De aanleiding tot het schrijven van deze Brief

De Brief zelf geeft deze aanleiding duidelijk aan. Op de een of andere wijze was het de apostel ter ore gekomen dat de wispelturige Galaten ten prooi waren gevallen aan wetsverkondigers uit Judea. Hier was nu een prachtige gelegenheid om deze dwaling in het hart te treffen. Deze dwaling toch, erger dan verdeeldheid of onzedelijkheid, vermengt het Evangelie met een dodelijk vergif, waardoor het “een ander Evangelie” wordt (Galaten 1:6). Deze ketterij had twee gevaren: het ene betreft de redding van de zondaar; het andere betreft de heiligmaking van de gelovige.

De eerste dwaling was dat geloof gepaard moet gaan met gehoorzaamheid aan de wet als grondslag voor de rechtvaardiging van de zondaar. Dit wordt door Paulus fel tegen-gesproken (2:16; 3:10-12). Hij verklaart dat wij behouden worden op grond van het onvoorwaardelijk verbond met Abraham, welk verbond niet ongeldig gemaakt is door de wet, die 430 jaar later kwam. Bovendien wijst hij er op dat de wet niet de rechtvaardiging van de mens ten doel had, maar de veroordeling.

De tweede dwaling is de leer dat de gerechtvaardigde mens “volmaakt” wordt door wetsbetrachting. Dit bestrijdt Paulus door te wijzen op het werk van de Heilige Geest als Heiligmaker. Kort gezegd: bij wetsbetrachting wil men door menselijke gehoorzaamheid en goedheid (zelfs al is het maar een geneigdheid tot het goede) een reden scheppen tot het verwachten van zegen van God; terwijl genade betekent dat God die reden alleen kan vinden in Christus. Genade is nog steeds: onverdiende gunst!

De Brief aan de gemeenten in Galatië is het geïnspireerde antwoord op de telkens her-haalde poging om wet en genade met elkaar te vermengen. Het is de meest geraffineerde en verderfelijke van al de dwalingen, die de gemeenten van Christus hebben belaagd. Daarom is een goed verstaan van de Brief aan de Galaten van essentieel belang voor een vast geloof!

3. Het apostolisch gezag van Paulus

In deze Brief vinden we de prachtige verdediging van Paulus betreffende zijn apostelschap. Ook verzekert Paulus dat hij, door directe openbaring, die bijzondere leringen betreffende de genade heeft ontvangen en niet van de andere apostelen, die Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde hadden gekend. Dit kan men niet duidelijk genoeg voor ogen houden. De boodschap van Paulus was geen echo van de leringen van Jezus, toen Hij op aarde was. Zijn boodschap was van dezelfde aard als die van Johannes in de Openbaring (Openbaring 1:10-19). Dat wil zeggen: het Evangelie van Paulus ontleent zijn gezag aan de opgestane Heer Zelf; het is het Evangelie van de opgestane Heiland. In deze Brief wordt ons op uitvoerige en onbetwistbare wijze de Goddelijke oorsprong van Paulus’ bijzondere boodschap bewezen. Zie Galaten 1:11, 12.

  1. Paulus verzekert, dat hij zijn Evangelie heeft ontvangen door rechtstreekse openbaring van de Heer Zelf.
  2. Zijn Evangelie is in volmaakte overeenstemming met de leringen van Jezus betreffende zonde en verlossing.
  3. Paulus werd ten volle erkend door de andere apostelen. Petrus rangschikt Paulus’ geschriften onder “de overige Schriften” (2 Petrus 3:15, 16)
  4. Zijn Evangelie is in volmaakte harmonie met de andere apostolische geschriften en met het Oude Testament.
  5. De zegen des Heeren op zijn speciale boodschap gedurende zijn leven en ook daarna is een blijvend zegel op zijn getuigenis.
  6. De aanvullende openbaring, die Paulus heeft doorgegeven betreffende de “verborgen-heid” van de Gemeente, zijn in overeenstemming met het beginsel van de geleidelijke ontvouwing van de waarheid in de Schrift. Onze Heiland is niet verder gegaan dan de aankondiging van Zijn plan tot het bouwen van Zijn Gemeente (Mattheüs 16:18). Aan Paulus was de openbaring toevertrouwd aangaande de constitutie, de dienst en de bestemming van de Gemeente.

Het strenge optreden tegen de Galaten is niet de gestrengheid van een geërgerde rede-twister, maar het rechtvaardig oordeel van Christus over de verdraaiers van Zijn Evangelie; het enige middel tot verlossing van verlorenen. Velerlei dwaling wordt met Goddelijk geduld genadig verdragen, maar de dwaling van de Galaten betekent het tenietdoen van het Evangelie en is daarom voor God ontoelaatbaar. “Hij zij vervloekt” (1:8) is het noodzakelijke vonnis der liefde over eenieder (zelfs Paulus of een engel) die een “ander” Evangelie predikt.

II. INDELING EN ANALYSE VAN DE BRIEF

Deel I – Begroeting – Galaten 1:1-5

De apostel begint al dadelijk met vast te stellen dat zijn opdracht niet afkomstig is van mensen, niet door een mens, maar direct van “Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft”. “Apostel” betekent “gezondene”. Paulus verklaart hierbij dus zelf dat hij de “gezondene” is van de opgestane Heer. In vers 4 geeft hij de kern van het tegenwoordige werk van Christus voor de Gemeente, als Hoofd en Hogepriester. Vergelijk “gegeven”, “overgegeven” in Galaten 2:20; Efeze 5:2, 25; Titus 2:14; Hebreeën 9:14.

Deel II – Samenvatting van het onderwerp – Galaten 1:6-9

Paulus spreekt zijn afkeuring uit over de afgedwaalde gemeenten in Galatië en het misnoegen van Christus over de Evangelie-verdraaiers. De Galaten zijn vervallen van de genade. Zij hebben niet de Gemeente verlaten; zij zijn ook niet opgehouden zich christenen te noemen, maar zij hebben zich van het Evangelie afgekeerd. De wetsbetrachters noemen hun leer wel een Evangelie, of “blijde boodschap”, maar er bestaat geen “ander” Evangelie. De kern van het Evangelie is genade of vrije gunst voor degene die het niet verdient. Zodra men menselijke verdienste laat meetellen, is de genade krachteloos gemaakt en is het Evangelie tenietgedaan. De gedachte dat menselijke verdienste iets zou betekenen in de ogen van God, is een waandenkbeeld en een leugen! Als men “goede werken” en wetsbetrachting in de plaats stelt van genade, dan laat men de mensheid hulpeloos in zijn zonden – dan is Christus tevergeefs gestorven (2:21) en dan kan God in Zijn heilige toorn alleen maar de vloek uitspreken over valse leraars, die het Evangelie te niet doen.

Deel III – Het Goddelijk gezag van Paulus’ Evangelie – Galaten 1:10-2:14

  1. De apostel wijst de Galaten erop dat zij weten dat de leringen van vrije genade de mensen niet welgevallig is, met name niet aan hen die menen door een zedelijk en godsdienstig leven iets tot hun voordeel te kunnen bereiken.
  2. Hij stelt vast dat het Evangelie, dat hij hun gebracht had, niet naar de mens was en hem niet was toevertrouwd door een mens, maar alleen door rechtstreekse openbaring.
  3. Hij herinnert hen eraan dat wetticisme voor hem niets nieuws was. Integendeel, hij was zelf een vooraanstaande Jood geweest en dus konden zij wel begrijpen dat hij ernstig had overwogen of “wet” en “genade” niet in één systeem konden worden verenigd. Dankzij de onmogelijkheid om wet en Evangelie te verenigen, werd hij nu gehaat en vervolgd, niet alleen door de Joden, maar ook door de “wettische” Christenen.
  4. Om aan te tonen hoezeer zijn prediking volkomen onafhankelijk geweest was van enig menselijk gezag, vertelt hij heel in het kort zijn levensgeschiedenis vanaf zijn bekering. Uit deze geschiedenis blijkt:
    1. dat Paulus reeds drie jaar gepredikt had, voor hij een van de andere apostelen had ontmoet. Daarna ontmoette hij Petrus en Jakobus.
    2. dat hij veertien jaar later op een Goddelijke aanwijzing naar Jeruzalem is gegaan in gezelschap van Barnabas en Titus, die een onbesneden Christen was uit de heidenen. Hij deelde hun zijn Evangelie mede. Enige valse broeders eisten dat Titus zou worden besneden. Nu stond de vrijheid van het Evangelie op het spel en Paulus wilde niet toegeven. Maar zelfs die weigering verhinderde niet dat Paulus’ apostelschap volledig werd erkend. De “pilaren” Jakobus, Céfas (= Petrus) en Johannes gaven hem en Barnabas de broederhand en wensten, dat zij tot de heidenen zouden gaan.
    3. dat, hoewel sommigen toch Petrus’ gezag hoger achtten, Paulus in Antiochië zich “openlijk tegen hem verzet”.

Deel IV – Rechtvaardiging door het geloof, zonder de wet – Galaten 2:15-3:24

Deze verdediging van het Evangelie der genade wordt in vijf stukken verdeeld:

1. Galaten 2:15-18

Zo iemand de hoop mocht koesteren om door de wet gerechtvaardigd te worden, dan toch zeker de Jood. Maar zelfs de Joodse christenen wisten dat men niet gerechtvaardigd wordt door de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus (vs. 15, 16). 

Hebt u wel opgemerkt dat Paulus hier zijn woorden tot Petrus aanhaalt, die hij heeft uitgesproken toen hij zich “tegen hem verzette” in Antiochië? Het gaat er om dat de Galaten zullen inzien dat, ondanks de beweringen van de “wettisch-gezinden”, Petrus en Paulus het ten opzichte van de leer volkomen eens zijn.

Daarom moeten de wetsaanhangers zich niet verbergen achter de beweerde autoriteit van Petrus. Ook vers 18 en 19 zijn eigenlijk aanhalingen van Paulus’ verwijt aan Petrus. Waar het om gaat is dat terugkeer tot de Joodse voorschriften van “eten” en “drinken”, nadat “sommigen uit de kring van Jakobus” te Antiochië waren gekomen, eigenlijk een ontkenning was van de volkomenheid van de rechtvaardiging alleen door geloof. Het komt dus hierop neer dat de zondaar geheel en volkomen en definitief gerechtvaardigd wordt door het geloof, zodat de werken der wet geen enkele zin meer hebben.

2. Galaten 2:19, 20

Dit is de tweede stap in het betoog van de apostel. Nu gaat het over de dwaling, dat hoewel de zondaar niet gerechtvaardigd wordt door de wet, de gelovige wel onder de wet moet leven als zijn leefregel. Het antwoord is dat in Christus de gelovige dóór de wet en vóór de wet is gestorven. Hij leeft evenmin onder de wet als een terechtgestelde misdadiger. Deze stelling noemt Bengel de “summa ac medulla Christianismi”, dat is de som en de kern van het Christendom.

Het is de leer die in vers 20 volledig ontwikkeld wordt en die zegt dat in het oog van God de mens met Christus is gekruisigd en dat het nieuwe leven dat de gelovige heeft ontvangen, inderdaad het leven is van de opgestane Christus. Christus leeft inderdaad in hem, zodat noch de juridische gerechtigheid voor God, noch de praktische gerechtigheid in het dagelijks leven uit de wet zijn. Het gevolg is dat de zondaar volkomen is gerechtvaardigd voor God door het geloof van Christus, zonder werken der wet; en dat Christus (tegen wie de wet niets heeft in te brengen) nu zijn leven is.

3. Galaten 2:21

Dit is de derde stap in het betoog van de apostel. De wet moet in het Evangelie niet vermengd worden met de genade, want als de rechtvaardigheid komt door de wet, dan is Christus tevergeefs gestorven. Hier wordt het woord “rechtvaardigheid” voor het eerst gebruikt in deze Brief. De Bijbel gebruikt het in drie toepassingen:

  1. Rechtvaardigheid als absolute gehoorzaamheid aan de wet. (Lukas 18:9-12; Filippenzen 3:4-6)
  2. Rechtvaardigheid zonder werken, die God toerekent aan hem die “die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt” (Romeinen 4:4-8; 22-25)
  3. De veranderde gezindheid van de gelovige (Romeinen 8:4; 6:17, 18)

De eerste is de negatieve betekenis van het woord; de tweede en derde de positieve. Het is Christus Zelf, Die door God voor ons tot rechtvaardigheid is gemaakt. In vs.16 en 20 gebruikt de apostel beide betekenissen. Door het geloof – en daarmee door de inwoning van Christus – zijn wij gerechtvaardigd, d.w.z. rechtvaardig “verklaard”. In vs. 21 gebruikt Paulus “rechtvaardigheid” in deze volle betekenis en in tegenstelling tot hen die de zondaar willen rechtvaardigen door de wet of de gelovige willen laten leven volgens de wet, verklaart hij, dat in beide gevallen aan de genade van God wordt tekortgedaan en Christus’ dood nodeloos wordt gemaakt.

Bedenk, dat “rechtvaardigen” betekent: “rechtvaardig verklaren” op wettige grond. Rechtvaardig máken is een onmogelijkheid, rechtvaardig verkláren is wat de rechter doet als hij de beschuldigde vrijspreekt. Bestudeer vooral Deuteronomium 25:1!

4. Galaten 3:1-5

De vierde tegenwerping van de apostel is dat de gave van de Heilige Geest geschiedt door geloof en niet door de werken der wet. De Heilige Geest wordt de Galaten op tweeërlei wijze voorgesteld:

  1. Als de “Geest van Zijn Zoon” (4:6) in onze harten uitgestort, om ons het besef te geven van onze positie als volwassen zonen en niet als onmondigen onder de slavernij van de wet, zoals de oudtestamentische gelovigen (4:1-7).
  2. Ais de kracht tot een heilig leven; onze Verlosser van de heerschappij van het vlees (5:16-26).

Het gaat hierom, dat de werken der wet niets kunnen toevoegen aan hem die volkomen gerechtvaardigd is voor God. Zo iemand is dood voor de wet, want Christus leeft in hem en hij heeft de Geest van het zoonschap en de overwinning verkregen.

5. Galaten 3:6-24

De vijfde stap van de apostel dient daartoe om de verhouding tussen het verbond met Abraham en het Mozaïsch verbond uiteen te zetten. Hij betoogt:

  1. Het verbond met Abraham brengt verlossing, omdat aan Abraham het Evangelie is gepredikt in de belofte: “In u zullen al de volken gezegend worden” (3:8). Abraham geloofde en dat “werd hem tot gerechtigheid gerekend”. Toen werd Abraham door het geloof verlost en zovelen in het geloof zijn, worden met hem verlost en zijn zijn kinderen.
  2. De wet daarentegen verlost niet, maar vervloekt; en zij vervloekt niet sommigen, maar allen.
  3. Hoe kan dan iemand verlost worden? Het antwoord is, dat “Christus ons heeft vrijgekocht van de vloek van de wet”, zodat de “zegen van Abraham” die naar ons onderweg was, maar opgehouden door het rechtvaardig vonnis van de wet, door Jezus Christus tot de heidenen is gekomen, omdat het vonnis van de wet aan Christus is voltrokken.
  4. Bovendien is het verbond met Abraham gesloten 430 jaar vóór de wet werd geschreven, en wat de wet ook vermag, zij kan een tevoren gemaakt verbond niet opheffen. Dus iemand, die onder het verbond van Abraham gerechtvaardigd is, kan daarvan door de wet niet beroofd worden, maar evenmin kan de wet iets aan dit verbond toedoen.
  5. Dit werpt de vraag op: “Waarvoor dient dan de wet?” Het antwoord is tweevoudig: Zij werd om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou komen, zodat allen onder de zonde werden besloten. De wet was de pedagoog of tuchtmeester om de onmondige kinderen op te voeden, totdat Christus zou komen.

“Zoals een pedagoog zijn pupillen moet leiden en opvoeden tot volwassenheid, zo moest de wet de mensen leiden en opvoeden totdat Christus kwam en zij niet langer onder de wet zouden blijven” (H.AW. Meyer).

Deel V – De leefregel is de GENADE en niet de WET – Galaten 3:25-5:26

In dit deel worden de beginselen besproken die het leven en de heiligmaking van de gelovige moeten beheersen. Die beginselen zijn de volgende:

Ten eerste: De gelovige is niet langer onder de “tuchtmeester”, de wet (vs. 25). Nu zijn er tegenwoordig niet velen meer die beweren dat men gerechtvaardigd moet worden door de wet. Maar wel wordt door velen een veel geraffineerder dwaling verkondigd, namelijk dat de gelovige – hoewel niet door de wet gerechtvaardigd – toch wel onder de wet blijft als zijn levensregel en levensbeginsel. 

Nu is de wet, als een deel van de door God geïnspireerde Schrift ongetwijfeld “nuttig om te onderrichten in de rechtvaardigheid” voor gelovigen die zo onwetend zijn, dat zij de eisen van de wet niet eens kennen. Maar Paulus wil volstrekt niet toestaan dat de “tuchtmeester” enig gezag zou krijgen over de christen. “Maar als het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester” (vs. 25).

Ten tweede: De apostel geeft de reden waarom het voogdijschap van de wet over de gelovige is beëindigd: “Want gij zijt allen zonen(!) van God, door het geloof in Christus Jezus” (vs. 26). “Zonen” is niet synoniem met “kinderen”. “Zonen” betekent “volwassenheid”; “kinderen” duidt alleen op “verwantschap”. De “zonen” zijn meerderjarige kinderen, erfgenamen. De gelovige uit het Oude Testament was een “kind”, maar (in nieuwtestamentische betekenis) geen “zoon”. Door de wedergeboorte – de doop met de Heilige Geest – ontstaan kinderen die geroepen zijn tot “zoonschap”.

Paulus illustreert dit door het contrast tussen de positie van een godvrezende Jood onder de wet en die van een gelovige Jood of heiden onder de genade. De kwestie is dat vóórdat Christus kwam, de gelovigen onder de wet waren, die als “voogd” en “beheerder” over minderjarige kinderen waakte. Maar nu worden de gelovigen door de doop en inwoning van de Geest, in Christus Jezus, de Zoon, tot “zonen” gemaakt; volwassen, mondige kinderen, die niet meer onder het gezag van een voogd staan, maar onder het rechtstreekse, persoonlijke gezag van de Vader (3:26-4:7). Nu is de wil van de Vader de leefregel van de gelovige. Om dit effectief te maken, is de “Geest van Zijn Zoon” in het hart van de gelovige uitgestort (4:6). Als Paulus aan de Hebreeën had geschreven, zou hij misschien gezegd hebben: “Dit is het verbond, waarmede Ik mij aan hen verbinden zal: Ik zal Mijn wetten in hun harten leggen” (Hebreeën 10:16).

Ten derde: Terugkeer tot de wet betekent het opgeven van de positie als “zonen” en terugkeer tot de positie van jonge kinderen, die in niets verschilt van de positie van slaven (4:8-11). Dat de Galaten daartoe bereid zijn, brengt de apostel tot verslagenheid (4:12-20).

Ten vierde: Om het nog duidelijker te maken, verwijst Paulus naar Abraham, die twee zonen had: Ismaël bij Hagar en Izak bij Sara. Maar Hagar, een slavin, kon alleen een slaaf voortbrengen. Als slavin wordt Hagar vergeleken met de Sinaï in Arabië, d.i. het systeem van de wet, dat te maken heeft met slavernij of wel met de vleselijke, natuurlijke mens. Izak, de zoon der belofte, geboren uit de vrije, is daarentegen het ware type van het zoonschap. Maar nu rijst de vraag: Moet er één wet, één erfenis, zijn voor de dienstbare en de zoon? Met andere woorden: Is het mogelijk om de “natuurlijke mens” en de “geestelijke mens” in één systeem onder te brengen? Blijkbaar niet. Immers, “een ongeestelijk mens (be)grijpt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid” (1 Korinthe 2:14).

De natuurlijke mens beschouwt vrijheid als wetteloosheid, een gelegenheid om zichzelf uit te leven. Hij begrijpt heel goed wat “wet” betekent. Maar een zoon, een geestelijk mens, onder de wet te brengen betekent: hem een slavenjuk op te leggen, zoiets als een volwassene onder voogdij te plaatsen. De twee systemen van “wet” en “genade” kunnen dus niet worden gecombineerd.

Uitsluiting is de enige oplossing: “zend de slavin weg met haar zoon” (4:21-31). Dit is hetzelfde principe als 1 Timotheüs 1:9 “dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars”. De apostel laat dan op zijn betoog over Hagar en Sara een aantal passende vermaningen volgen in hoofdstuk 5:1-15.

Ten vijfde: Nu brengt Paulus het tweede belangrijke beginsel van het leven van de gelovige naar voren, namelijk: groei en heiligmaking.

Het eerste beginsel was gebaseerd op zoonschap in verbinding met Christus, de Zoon. Daardoor was hij vrij van de wet (3:26-4:31). Wie in Christus gedoopt is, is een levend deel van Hem geworden; hij is lid van Zijn lichaam, en moet als zodanig ook delen in Zijn positie.

De tweede belangrijke waarheid (vs. 16-24) is de inwoning van de Heilige Geest en de uitwerking daarvan op het gehele leven van de gelovige. Hier is een absoluut contrast met de toestand onder de wet. De mens “onder de wet” had “de geest van het zoonschap” niet ontvangen. Voor hem was het overheersende levensbeginsel dus gehoorzaamheid aan een gezag buiten hem: onderwerping aan een geschreven wet.

Maar een gelovige in de bedeling van de Gemeente heeft de inwoning van de Geest; dit feit beheerst zijn wandel (vs. 16), geeft hem “overwinning over het vlees” (vs. 17) en “bevrijdt hem van de wet” (vs. 18).

Bovendien adelt de kracht van de inwonende Geest zijn gezindheid (vs. 22, 23). Onder de bedeling van de wet kenmerkte zich een godvruchtige gezindheid door “leven naar alle geboden en eisen des Heeren, onberispelijk” (Lukas 1:6). De gezindheid van de gelovige in onze bedeling kenmerkt zich door “liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goeder-tierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid” (Galaten 5:22). En de apostel wilde de Galaten laten weten dat deze nieuwe eigenschappen niet het gevolg zijn van eigen inspanning; zij zijn de vrucht van de Geest”.

Deel VI – Vermaningen en Besluit – Galaten 5:25-6:18

Dit gedeelte behandelt heel kort de hoofdbeginselen waarnaar de christen zich zou gedragen.



Naar Les 69 – De Brief aan de Romeinen