Les 82 – DE EERSTE BRIEF VAN JOHANNES
VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 82)
- Over wie heeft Johannes het in 1:1, 2?
- Tracht uit het hoofd en in eigen woorden het verschil aan te geven tussen het Evangelie en de Eerste Brief van Johannes.
- Welk profetisch vergezicht geven de Brieven van Johannes?
- Wat is de speciale sleutelzin in de eerste Brief?
- Hoe kunt u 1:8 overeenbrengen met 3:9?
- Noem de drievoudige gemeenschap van 1:3.
- Wat maakt de christen “vervuld” van blijdschap?
- Wat is God in de eerste plaats, volgens Johannes (1:5)?
- Wat moeten wij verstaan onder “wandelen in het licht”?
- En wat betekent dan “wandelen in de duisternis”?
- Moet een gelovige omdat hij zondigt in de duisternis blijven wandelen?
- Wat mogen wij dan doen in zo’n geval?
- Wat heeft David gedaan, toen Nathan hem berispte om zijn zonde?
- Welke uitwerking heeft het licht op smetten en vlekken?
- Welke drievoudige voorziening heeft God getroffen, waardoor een gelovige in het licht kan wandelen, hoewel dat toch juist zijn onwaardigheid toont?
N.B. Deze vraag moet u volledig beantwoorden, niet alleen de hoofdlijn aangeven, want het gaat hier om het hart van deze Brief. - Wat is het verschil tussen “zonde” in vers 8 en “zonden” in vers 9?
- Welke uitwerking heeft het licht op smetten en vlekken?
- Wat zegt Johannes van hen die beweren geen “zonde” te hebben?
- En van hen die zeggen dat zij niet gezondigd hebben?
- Wat is het verschil tussen “Advocaat” en “Voorspraak”?
- Welke daad van de christen heeft de “voorspraak” van Christus ten gevolge?
- Zeg in eigen woorden:
a) wat de voorspraak niet inhoudt;
b) wat zij dan wel betekent. - Hoe kunnen wij weten, dat wij “Hem kennen”?
- Leg uit wat Johannes bedoelt met “Zijn geboden”.
- In wie is de liefde Gods volmaakt geworden?
- Is “de liefde Gods” (2:5) onze liefde tot God?
- Hoe kunnen wij nagaan of het echt is, als iemand beweert in Christus te blijven?
- Is zondeloosheid het bewijs dat wij in het licht wandelen?
- Waarom zijn onze zonden vergeven?
- In weIke drie leeftijdsklassen worden de gelovigen verdeeld?
- Wat wordt bedoeld met “de wereld”?
- Waarom moeten wij de wereld niet liefhebben?
- Wat wordt gezegd over “vele antichristen” betreffende hun oorsprong en leer?
- Wat is de tweede boodschap aan de “kinderkens”?
- Wat is de derde boodschap aan de “kinderkens”?
- Welke bewijzen geeft Johannes voor de grootheid van de liefde van de Vader? En welke voor de liefde van God?
- Wanneer zullen wij volmaakt gemaakt worden?
- Welke uitwerking heeft het geloof in de tweede komst van Christus nu reeds op de gelovigen?
- Welk bewijs voor de echtheid van hun geloof wordt in de vierde boodschap aan de “kinderkens” gegeven?
- Hoe weten wij dat wij uit de dood zijn overgegaan in het leven?
- Wat is het praktische bewijs van echte broederliefde?
- Hoe kunnen wij valse leraars onderkennen?
- In wie woont God?
- Begint de verlossing met liefde of met geloof?
- Wie zijn “uit God geboren'”?
- Weten wij dat wij eeuwig leven hebben door iets dat wij gevoelen?
- Geef Johannes’ beschrijving van het geloof met het oog op het gebed.
- Welke definities van “zonde” worden in deze Brief gegeven?
- Welke namen van de Godheid worden in deze Brief gebruikt?
- Welke diensten van de Heilige Geest worden vermeld?
- Wat is de tweede belangrijke verklaring van Johannes betreffende wat God is?
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
De drie Brieven van Johannes hebben een zeer bijzonder karakter. Dat komt het duidelijkst uit, als wij ze vergelijken met het Evangelie van Johannes. Het Evangelie van Johannes werd “geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam” (Johannes 20:31).
De Eerste Brief van Johannes werd geschreven “opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt” (1 Johannes 5:13). Met andere woorden: Het Evangelie werd geschreven aan niet behouden mensen, opdat zij door het geloof het eeuwige leven zouden ontvangen. De Brief daarentegen werd geschreven aan behouden mensen, opdat zij zouden weten eeuwig leven te bezitten, dus tot grotere zekerheid van geloof zouden komen.
In beide gevallen echter geven de aangehaalde teksten slechts het voornaamste doel van de apostel weer, want de inhoud van beide Bijbelboeken gaat ver boven de kerngedachte uit.
Het Evangelie toont ons de gedachten en de wegen van de Vader met de Zoon. De Brief toont ons de gedachten en de wegen van de Vader met de zonen. Het Evangelie brengt ons over de drempel van het huis van de Vader. De Brief maakt dat wij ons thuis voelen in het huis van de Vader.
Het Evangelie heeft tot sleutelwoorden: “geloven” en “leven”. De Brief heeft tot sleutel-woorden: “liefde” en “gemeenschap”. Het Evangelie spreekt over de hemelse positie van Christus samen met de Gemeente. De Brief spreekt over de verwachting van de weder-komst van Christus samen met de Gemeente.
Waar de Brieven van Johannes over de toekomst spreken, komen zij volstrekt overeen met de Brieven van Paulus en Petrus. Evenals bij Paulus gaat ook bij Johannes het optreden van de antichrist vooraf aan de komst van Christus op aarde. Hij treedt echter niet in bijzonderheden. Evenals Paulus en Petrus roemt hij in de geopenbaarde waarheid als bemoediging, troost en steun voor de Christen in die dagen.
Een geliefkoosde uitdrukking in deze Brief is: “Mijn kinderkens”. Hieruit volgt dat wij deze Brief dienen te beschouwen als een brief van een vader aan zijn huisgenoten; onuitsprekelijk intiem en heilig. Het is van het allergrootste belang op te merken dat Johannes de Christen steeds beschouwt als een kind van God, onderweg naar het zoonschap (1 Johannes 3:1, 2). Hij ontkent weliswaar niet “de oude mens”, maar hij houdt er zich niet mee bezig. Als u dat voor ogen houdt, dan verdwijnt de schijnbare tegenspraak tussen 1:8 en 3:9. De oude natuur is zonde en wij bedriegen onszelf, als wij menen dat de zonde niet meer in ons aanwezig is; de nieuwe natuur is het zaad van God en als wedergeborene kan de gelovige niet zondigen.
II. INDELING EN ANALYSE
In tegenstelling tot zijn Evangelie laat de eerste Brief van Johannes zich moeilijk onder-verdelen. Het is geen verhandeling. De stijl is diepzinnig. Toch zullen wij bịj nadere beschouwing opmerken dat de kostbare raadgevingen van deze vader in Christus zich groeperen om zeven boodschappen aan zijn “kinderkens”. Wij willen u erop attent maken dat het hier genoemde woord voor “kinderen” verwantschap uitdrukt, terwijl Paulus in zijn schrijven over het zoonschap meer het oog heeft op de positie van de gelovıge. Zo komen wij dan tot de volgende onderverdeling:
Deel I – Inleiding: Gods beloften vervuld in de opstanding van Christus – 1:1-2
Deel II – Gemeenschap: en hoe die in stand wordt gehouden – 1:3-2:12
“Mijn kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; En Hij is een verzoening voor onze zonden” (1 Johannes 2:1, 2).
Het onderwerp van dit gedeelte is onze gemeenschap en niet onze verlossing. Het gaat hier alleen over gelovigen en dus over de zonden van Gods kinderen. Het grootste voorrecht in het huisgezin van de Vader is de ongestoorde gemeenschap en daartoe is onze wandel in het licht onontbeerlijk. “Wandelen in het licht” betekent: in volkomen openhartigheid met God leven. Een gelijkwaardige uitdrukking vinden wij in het Oude Testament als “Gezeten in de schuilplaats des Allerhoogsten”. Voor de Israëlieten in de woestijn betekende dat het “Heilige der heiligen” in de tabernakel. De godvrezende Israëliet mocht daar weliswaar niet ingaan, maar in zijn waken en slapen, in zijn arbeid en in zijn rust, in zijn gezins- en publieke leven, in zijn denken en doen, was hij zich er voortdurend van bewust dat God onder Zijn volk woonde en dat zijn gehele leven daarop ingesteld moest zijn. Aan Zijn heilige tegenwoordigheid moest alles getoetst worden.
“In het licht wandelen” betekent: niets voor God, de Vader, verborgen houden. “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander” (1:7).
Het gaat meer om het waar van onze wandel dan het hoe. Hier volgt dan weer een ander beginsel: “Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht.” (Efeze 5:13). Het licht van de tegenwoordigheid van God openbaart iedere zonde. Hoe kan dan iemand, die zich steeds meer bewust wordt van zonde, en die telkens opnieuw zonden bij zich ontdekt, in dat licht wandelen? Het antwoord is drieërlei:
1. Verzoening
“Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle (elke) zonde” (1 Johannes 1:7). Krachtens het werk van Christus en onze rechtvaardiging door het geloof, zijn onze zonden weggedaan voor het oog van een rechtvaardig God. Dus staan wij in het licht, ondanks ons bewustzijn van zondigheid; wetende dat door de verzoening onze schuld voor God is weggedaan.
2. Belijdenis
Hoewel wij hebben “de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade” (Efeze 1:7), kunnen en mogen wij onze zonden belijden (1 Johannes 1:9). En soms is dat inderdaad noodzakelijk. Als altijd is ook hier het Bloed van Christus de grond. Hij is “getrouw” en “rechtvaardig” in het vergeven; niet (zoals wij zouden zeggen) “barmhartig en genadig”. Onze Vader vergeeft Zijn kinderen niet uit goedhartigheid, maar omdat Hij “recht” doet aan het werk van Christus en “trouw” is aan Zijn Nieuw Verbond. Zelfs over ons berouw wordt niets gezegd.
Maar er is meer dan vergeving: “… en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” Dat wil zeggen: Christus reinigt onze harten van het kwaad geweten (Hebreeën 10:22), of: Hij reinigt ons geweten van dode werken” (Hebreeën 9:14). In aanvulling hierop wordt ons geleerd, dat werkelijke verzoening (zoals uitgebeeld op Grote Verzoendag) tot gevolg heeft dat wij “geen geweten meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde” (Hebreeën 10:2). Die beide aspecten “vergeving” en “reiniging” vinden wij ook tezamen in Psalm 51:3, 4.
Bedenk wat de apostel Paulus schrijft: “… wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade”, en niet naar de rijkdom onzer belijdenis!
3. Voorspraak
Als “kinderkens” van de Vader gezondigd hebben, dan hebben zij een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige, en Hij is (een) verzoening voor hun zonden (2:1, 2). Wat de apostel in deze twee verzen schrijft is niet nieuw. Zoals wij van Johannes gewend zijn, herhaalt hij dezelfde dingen steeds met andere woorden. En deze twee verzen zeggen feitelijk hetzelfde als vers 7 en 9 en zijn er de samenvatting van: de gelovige ontvangt vergeving en reiniging.
Echter, het woord “Voorspraak” roept een discussie op. Maar deze is niet van leerstellige, maar van taalkundige aard. Het Griekse “para-kletos” betekent letterlijk (etymologisch) “de naast (erbij) geroepene”, en komt overeen met het Latijnse “advocaat”. Deze betekenis komt overeen met het begrip “helper” en daarom vinden we in diverse Nederlandse vertalingen hier dit woord “helper”.
In het kort komt het hierop neer: Het Griekse “parakletos” is in de Septuaginta de vertaling van het Hebreeuwse “nacham”. De fundamentele betekenis van deze lettercombinatie is: “change attitudes” (volgens Samson Hirsch). In goed Nederlands: verandering van houding, standpunt of denkwijze. De betekenis van dit Hebreeuwse woord is niet goed te vertalen naar het Grieks of naar het Nederlands. Het gevolg is, dat als de verandering van standpunt of omstandigheid negatief lijkt, men het vertaalt met “berouw” of “berouwen” (Genesis 6:6, 7). En als de verandering positief lijkt of blijkt, vertaalt men met “vertroosten”, “troost”, of “trooster” (Genesis 5:29; 24:67; 27:42). In de rabbijnse literatuur – de Joodse traditie – wordt het woord (Menachem, Nachem, Nahum) gebruikt als aanduiding voor de Messias, in hoge mate ontleend aan Jesaja hoofdstuk 40!
In het Nieuwe Testament krijgt “parakletos” dus de betekenis mee van het Hebreeuwse “nacham”, en wordt in de Statenvertaling vertaald met “Trooster”. Dit zelfstandig naamwoord komt voor in Johannes 14:16, 26; 15:26; 16:7 en hier in 1 Johannes 2:1. In al deze Schriftplaatsen is het vertaald met “Trooster”, behalve hier, omdat die vertaling veel te zwak lijkt. En terecht! De werkelijke inhoud en strekking van dit woord is, dat Jezus inderdaad de Messias, de Christus is; Degene die ons in een totaal nieuwe relatie tot God heeft geplaatst. Het woord is de aanduiding van Christus in Zijn Hogepriesterlijke functie, naar de ordening van Melchizedek. De nieuwe relatie, positie, denkwijze is die van het Nieuwe Verbond!
Daarbij nog vier opmerkingen:
- Dat de Andere Trooster uit het Johannes Evangelie feitelijk niemand anders is dan de Heer Zelf, is overduidelijk, ware het niet, dat christelijke traditie deze dingen heeft weg-getheologiseerd.
- Dat deze Trooster in wezen identiek is aan de Hogepriester naar de ordening van Melchizedek, blijkt uit de toevoeging “de Rechtvaardige” (2:1). Dat is immers de betekenis van Melchizedek: rechtvaardige koning!
- De introductie van het begrip “verzoening” (in 2:2) ter aanvulling op “vergeving” en “reiniging” (in 1:7 en 9) duidt eveneens op de Hogepriester en Zijn specifieke werk op Grote Verzoendag.
- Ook het begrip “Helper” als alternatieve vertaling brengt ons bij die Hogepriester. De zoon en opvolger van de eerste hogepriester heette immers Eliëzer, vertaald met “God is helper”. De grote opvolger van het Aäronitisch priesterschap is vervolgens Christus, tot Wiens troon der genade wij zouden naderen… om geholpen te worden ter bekwamer tijd” (Hebreeën 4:16).
“Nacham” en “Ezer” – “Trooster” en “Helper” zijn dus alternatieve uitdrukkingen ter aanduiding van Christus in Zijn tegenwoordige werk!
Deel III – De juiste houding van de “kinderkens” ten opzichte van: – 2:13-28
- de wereld, die zich openlijk als zodanig openbaart.
- de wereld, die belijdt godsdienstig te zijn, maar die in werkelijkheid anti-christelijk is.
“En nu, kinderkens, blijft in Hem; opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst” (1 Johannes 2:28).
- Alle gelovigen tezamen worden aangesproken in drie groepen: “vaders”, “jongelingen” en “kinderen”.
- Allen worden gewaarschuwd voor de wereld.
N.B. Wij moeten steeds bedenken dat Johannes spreekt in absolute zin en de standaard van de volmaaktheid aanlegt. Een hart vol liefde voor de wereld, is een onbekeerd hart. Een hart vol liefde tot de Vader, is een volmaakt zondeloos hart.
Dat zijn de twee uitersten. Zonder twijfel zijn vele harten van mensen vol liefde tot de wereld. Daar is de Vader natuurlijk niet aanwezig. Een gelovige daarentegen kan enige neiging tot de wereld betreuren en belijden, maar als hij voor de keus gesteld wordt, zou hij liever een miljoen werelden opgeven om de Vader te mogen behouden.
- Maar er is nog een groot gevaar voor de “kinderkens” en dat is de afvallige valse “gods-dienstige” wereld, die in wezen anti-christelijk is. Vóórdat de “mens der zonde”, de anti-christ, zal komen, zullen er vele anti-christen zijn. U zult zich herinneren dat de “anti-christ” geen atheïst is, niet ongodsdienstig zal zijn, en dat hij wonderen zal verrichten “met hoornen als die van het Lam” (Openbaring 13:11). Dat maakt het gevaar zo groot. Alleen zij die “liefde tot de waarheid” hebben verkregen, zullen bewaard blijven voor zijn bedriegerij (Openbaring 13:10-15). Dit is de anti-christ, die nog niet is gekomen. Maar de “vele anti-christen”, die er reeds waren in de dagen van Johannes en die ook nu overal de kop opsteken, vormen een veel sluipender gevaar dan de openlijke godslasteraars. De Vader waarschuwt Zijn “kinderkens” met behulp van de volgende kenmerken:
- “Zij zijn van ons uitgegaan” (2:19). Zij zijn dus van het gezonde geloof afgevallen. Naamchristenen. Vergelijk Handelingen 20:30.
- Zij brengen een verkeerde leer betreffende de Christus. Zij loochenen dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God (Mattheüs 16:16).
De beveiliging van de gelovige ligt in:
- blijven in de leer van Christus en de apostelen: “‘wat gij van den beginne gehoord hebt” (2:24).
- blijven in Hem, Die ieder ogenblik kan wederkomen.
Deel IV – Kenmerken van kinderen van God – 2:29-3:10
De kern van dit gedeelte wordt gevormd door de versen 2 en 3: Gelovigen zijn weder geboren en dus kinderen Gods, maar wat zij zijn zullen is nog niet zichtbaar. Kinderen Gods zijn “in hope zalig geworden” en “wedergeboren tot een levende hoop”. Die hoop, die toekomstverwachting, is de verheerlijking met Christus, hun “aanstelling tot zonen”. Zie Romeinen 8:18, 23, 24; 1 Petrus 1:3; Efeze 1:5; Galaten 4:5.
N.B. “aanneming tot kinderen” is de foutieve vertaling van “huiothesia”. Het zou moeten zijn “zoonstelling”, namelijk de officiële aanstelling in het eerstgeboorterecht!
Deze “zalige hoop” (Titus 2:13), deze verwachting van loon en kroon, heeft een reinigende, heiligende, uitwerking op de gelovige! 1 Johannes 3:2 is niet de opdracht om zich te reinigen, want niemand kan dat! Het is de vaststelling van de reinigende werking van het Woord van God, dat ons deze toekomst in heerlijkheid belooft! Een en ander komt natuurlijk overeen met bijvoorbeeld Romeinen 6 en 12, waar de gelovigen worden opgeroepen hun leden, hun lichamen, beschikbaar te stellen aan wat ook hier door Johannes genoemd wordt “dienst aan de rechtvaardigheid”.
Deel V – De wet van het huisgezin, of hoe de “kinderkens” met elkaar moeten leven – 3:11-24 en 4:7-21
“Kinderkens, laten wij liefhebben niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid” (1 Johannes 3:18). Vanaf het begin is de boodschap dat wij elkander zouden liefhebben. Maar deze liefde is niet slechts een gemoedsaandoening. Zij moet zijn als Gods liefde: Zoals Hij Zijn leven aan ons (de Gemeente) heeft gewijd, en zoals de Herder leeft voor de kudde, zo zouden wij ons leven wijden aan onze broeders.” (De Heere Jezus sprak niet: “Ik stel Mijn dood voor de schapen” in Johannes 10:15).
Ware broederlijke liefde is liefde van de daad. Zoals 3:17 het zegt: Wie “heeft en ziet” en liefheeft, die kan aan de nood van zijn broeder niet voorbijgaan. Hij wacht niet tot zijn broeder komt vragen: hij ziet en helpt. Ware broederliefde is het eerste en voornaamste kenmerk van ons behoud (vs. l4).
De wet van het huis Gods vinden wij in vs. 23.
Deel VI – De “kinderkens” beschermd tegen valse leraars – 4:1-6
“Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want Hij die in u is, is meerder dan die in de wereld is” (1Johannes 4:4).
De sleuteltekst is: Want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld”. Het gaat er niet om dat wij weigeren om met hen (de valse leraars) gemeenschap te hebben, en ook niet om het onderkennen van de naam-christenen, maar om bescherming tegen dwaalleer: “Hieraan onderkennen wij de geest der waarheid en de geest der dwaling” (4:6). De apostel geeft vier kenmerken van de “valse profeten'”:
- Zij ontkennen – leerstellig en/of in de praktijk – dat Jezus de door God beloofde Christus is. (4:2).
N.B. Het begrip “vlees worden” heeft vanuit het Hebreeuws de betekenis van vervulling van het beloofde. Het wordt in het Oude Testament dan ook soms vertaald met “Evangelie”. Zie ons commentaar op Johannes 1:14.
- Zij zijn “uit de wereld” (4:5), d.w.z. zij zijn wereldsgezind.
- “Daarom spreken zij uit de wereld” d.w.z. zij verwerpen het bovennatuurlijke.
- “En de wereld hoort naar hen”, d.w.z. zij zijn populair bij de wereldsgezinden.
Deel VII – De “kinderkens” gewaarschuwd en gerustgesteld – 5:1-21
“Kinderkens, wacht u voor de afgoden” (vs. 21).
Dit deel begint met een herinnering dat niet liefde, maar geloof ons in het huis Gods brengt. Wij werden wedergeboren toen wij geloofden en daarna kwam de liefde. In deze weder-geboorte en in ons geloof (niet in onze liefde) ligt ook het vermogen tot de overwinning van de wereld (5:4, 5).
Bovendien getuigt de Geest van onze wedergeboorte en van onze zoonstelling (Romeinen 8:15, 16) en de gelovige heeft immers de Geest. Christus is het eeuwige leven (1:1, 2) en wij hebben het eeuwige leven, niet als iets buiten Christus om, maar in Christus.
Deze waarheid vinden wij in het beeld van de wijnstok en de ranken en van het Hoofd en de leden (5:6-12).
De wetenschap, dat wij kinderen Gods zijn, geeft ons vrijmoedigheid tot gebed (5:14-16).
Opmerking: De correcte lezing van Johannes 5:7, 8 luidt:
“Want Drie zijn er, Die getuigen: de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot een.”
De hier weggelaten woorden komen in de betere handschriften niet voor!