Hebt uw vijanden lief…

De apostel Paulus stelt zichzelf tot voorbeeld, dat wij als gelovigen weliswaar het Nieuwe Leven in Christus ontvangen hebben en dat wij als wedergeboren kinderen Gods niet zondigen, maar dat onze aardse natuur nog steeds merkbaar in ons aanwezig is. De apostel Johannes legt dat uit in 1 Johannes. Hij stelt daar de oude natuur tegenover de Nieuwe.

Nieuw:
Een ieder, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. 

Nieuw:

Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; …

oud:

Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelven, en de waarheid is in ons niet.

Zondigen is het “doel missen” en hoort nu eenmaal bij de afstammelingen van Adam. Het wordt steeds doorgegeven. Zondigen is de theorie niet in de praktijk brengen. Niet eens omdat we dat niet willen, maar niet omdat we dat niet kúnnen! Wat er moet gebeuren is dat alleen dat wat “uit God geboren is” overblijft. En dat zal ook gebeuren. Het beste wat we nu kunnen doen is daar al op vooruit lopen. Door nu al het leven te leven dat “uit God geboren is”. Dat dit wellicht soms, of zelfs vaak, een ware kunst is, mag duidelijk zijn uit de praktijk van onze leven in zowel de oude als de Nieuwe Mens. De gelovige, heel de Nieuwe Schepping zelfs en daar maken wij gelukkig deel van uit, ziet daarom uit naar wat Paulus schrijft in Romeinen 8 : 21 en 23:

…, dat ook het schepsel (de schepping) zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, …

… wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanstelling tot zonen, namelijk de verlossing onzes lichaams.

Proberen het goede te doen

Als we terugkeren naar wat min of meer onze hoofdvraag is, namelijk kúnnen we onze vijanden wel liefhebben, zoals beschreven is in Mattheüs 5, dan moet de conclusie zijn dat onze oude natuur in ons dit op z’n minst heel moeilijk maakt om dat in de praktijk ook te doen. Maar moeten we dan niet proberen om het goede te doen? Vanuit de oude mens in ieder geval niet, dat is kansloos. De Farizeeën, die zo bezig waren met het uiterlijk goed te doen, kregen het niet voor elkaar. In ieder geval niet bezien vanuit Gods standpunt, Die de harten kent.

De “vernieuwing uws gemoeds”

Er is slechts één weg, die van het leven (doen) van de Nieuwe Mens. Daar hoort de “vernieuwing uws gemoeds” bij, waarover Paulus het heeft in Romeinen 12, nadat hij ons opgeroepen heeft om ons stoffelijke lichaam beschikbaar te stellen tot “een levende, heilige, Gode welbehaaglijke offerande”. 

…; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij.

Via ons denken en het laten “indalen” in ons hart – dat samen heet “gemoed” in de Statenvertaling – kunnen wij proeven (smaken) wat Gods wil is, die ook de onze – als wedergeboren kind van God – hoort te zijn. Dat is kennelijk een proces, maar dan wel alléén in het gemoed van die Nieuwe Mens. Het is beslist géén kwestie van proberen om het denken en hart van de oude mens te vernieuwen, dat is een onmogelijke zaak. 

Een tweesnijdend zwaard

Het proces van vernieuwing in de Nieuwe Mens is alleen te sturen via het “eten van Gods Woord”. Door de Schrift te openen, te bestuderen, te overdenken en dit alles “ter harte te nemen”. Het Woord Gods moet en kan die “vernieuwing uws gemoeds” bewerkstelligen. De consequentie is dat er het e.e.a. gescheiden wordt van elkaar. Zeer effectief, want dat is een “tweesnijdend zwaard”. Paulus zegt in Hebreeën 4 : 12:

Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.

Het Woord Gods is zo krachtig dat het een scherpe scheiding brengt tussen dat wat zienlijk (“ziel”) is en dat wat onzienlijk is (“geest”) Dat is ook nodig. Er zou juist scheiding gemaakt worden tussen het Nieuwe Leven, met daarin het “gemoed”, dat “Geest” wordt genoemd omdat het onzichtbaar is, en het oude leven, wat hier met het zichtbare lichaam wordt omschreven.

Een andere weg is er niet, maar het ligt wel aan ons of dat ook gebeuren kan. Gelovigen zouden zich eenvoudigweg open stellen voor wat de Here Jezus Christus, het Hoofd van het Lichaam waartoe wij behoren, dóór, ín en áan ons kan doen. Of zoals de apostel Paulus het zegt in Filippenzen 2 : 13:

Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.

Aan het “gemoed” van de oude mens hoeft dus niet door onszelf gewerkt te worden. Naarmate de Nieuwe Mens sterker wordt, steeds meer veranderd wordt door de “vernieuwing uws gemoeds”, zal die oude mens minder aanwezig zijn. Maar definitief en 100% verslagen wordt die erfenis van Adam pas op de “Dag van Christus”, wanneer wij in Hem geoordeeld worden en uitzien naar onze erfenis en alles wat daar bij hoort. 

Dan pas zal ook ons lichaam veranderd worden, zodat het niet meer strijdig is aan ons denken. Dan zullen ons “heerlijk lichaam” en ons “gemoed” in volledige harmonie zijn en zullen we ook echt in staat zijn het goede – de welbehagelijke en volmaakte wil van God – te doen. Filippenzen 3 : 12:

Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen.

Het woord vijand, vijanden

Nog even iets over de woorden “vijand, “vijanden” en “vijandschap”. Die worden in het Nieuwe Testament van de Bijbel gebruikt om de afstand aan te geven tussen God en de mens. (Zie 30 verzen) Bijvoorbeeld in Jakobus 4 : 4:

…, dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld.

Daarom wordt de dood ook een vijand genoemd. Alles wat verwijdering brengt tussen God en Zijn kinderen (wedergeborenen op grond van geloof) is in de praktijk een vijand. Dat  begon al in Genesis 3 : 15: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw…” Uiteraard hebben wij dergelijke vijandschap niet lief, d.w.z. daaraan hebben wij geen deel, geen gemeenschap mee, wij dienen (= er “goed aan doen”) dat niet. 

Het aangehaalde overzicht met Bijbelteksten uit het Nieuwe Testament omtrent vijand-schap toont in ieder geval aan dat het heel normaal is dat er vijandschap is, dat er vijanden zijn en dat wij daar zeker niet positief tegenover dienen te staan.

“Houdt vrede met alle mensen”

Mijn conclusie is derhalve dat de uitdrukking “Hebt uw vijanden lief” niet zozeer in deze tijd gebruikt zou worden. Wij hebben in deze vijfde bedeling, die van de Genade Gods, een ander zichtpunt gekregen inzake het omgaan met andere mensen, met name niet onze “broederen in Christus”. Het is Paulus, die in het al eerder aangehaalde Schriftgedeelte, over wat onze “redelijke Godsdienst” zou zijn, aanbeveling doet hoe om te gaan met vijandschap en vijanden. 

Maar daar moeten we wel bij bedenken dat hij dit aan gelovigen schrijft, waaruit blijkt dat er ook vijandschap kan bestaan tussen mensen die ook alreeds de Nieuwe Natuur hebben aangedaan. Vervolgens kunnen we hetzelfde principe ook desgewenst toepassen op ongelovigen. Dat zorgt voor de nodige rust in ons bestaan. Romeinen 12 : 17-21:

Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 

Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen.

Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere.

Indien dan uw vijand hongert, zo spijzigt hem; indien hem dorst, zo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen.

Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede.

De aanbeveling is om vrede te houden met alle mensen; gelovigen dus en daarna wellicht ook nog met ongelovigen. Dat kan bijvoorbeeld door vergeving. (Kolossenzen 3 : 11) Als het aan ons ligt, “indien het mogelijk is, zoveel in u is”, want meer hebben wij niet in de hand. Wat inhoudt dat het niet altijd mogelijk is om de vrede te bewaren tussen mensen onderling. Maar goed, dat weten we inmiddels zelf ook wel…

Maar wat een toonbeeld van passiviteit, geeft Paulus ons hier. Wat een voorbeeld van overgave aan Degene die “de wraak toekomt”. Wij zouden vooral niks doen, behalve dan… iemand “spijzigen”, te drinken geven van Levend Water, Gods Woord dus. Dat is de hoogste toepassing van “liefhebben”, of dat nu vriend of vijand is. Alleen met dat Levend Water wordt het kwade overwonnen, want het goede, beter gezegd het Goede, overwint nu eenmaal altijd het kwade. Sterker nog, kort vóór Zijn dood en opstanding sprak de Here Jezus al deze bemoedigende woorden (Johannes 16 : 33) naar degenen die in Hem geloven:

Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.

En het leuke daarbij is dat wij deel hebben aan die overwinning. Niet door zelf te strijden, door ons gelijk te willen halen, door onze “vijanden” te willen wreken, door vergelding van wat wij denken dat ons is aangedaan, maar door helemaal niets te doen! Dat zegt Paulus in Romeinen 8 : 37:

Maar in dit alles zijn wij méér dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft.

Amen


Fragmenten uit het artikel van Jb. Klein Haneveld over de Bergrede

De Bergrede is dus niet de weg voor de zondaar om behouden te worden. Zij is ook niet bedoeld als de levensregel voor de Christen. De Gemeente bestond nog niet toen de Heere Jezus de Bergrede uitsprak. Na Zijn opstanding is Hij “boven alle dingen als het Hoofd gegeven aan de Gemeente, die Zijn lichaam is”. (Efeze 1 : 22 en 23) En Hij heeft niet nagelaten Zijn Gemeente duidelijke richtlijnen te geven wat betreft leer en leven; maar deze worden niet primair gevonden in de Bergrede, maar wel in de brieven van Paulus en die van de andere apostelen. 

Als de Bergrede noch de weg des levens is voor de zondaar, noch de levensregel voor de Christen wat is zij dan wel? Het antwoord is, dat de Bergrede een stelsel van wetten is bestemd voor het Koninkrijk der hemelen. Dat Koninkrijk is door Israël als volk verworpen en daarom tijdelijk opgeschort. Maar de Heere Jezus zal na Zijn terugkeer op aarde het Koninkrijk oprichten. Jeruzalem zal daarvan de hoofdstad zijn en van de berg Sion zal de wet uitgaan. In die tijd “zal de Heere Koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Heere de Enige zijn en Zijn Naam de Enige“. (Psalm 2 : 6; Jeremia 23 : 5; Zacharia14 : 9)

In de Bergrede zien wij hoe deze Koning Jezus Messias persoonlijk het Koninkrijk officieel aan Israël aanbiedt. Dit aanbod werd gedaan in Galilea; want het Koninkrijk was reeds eerder aangeboden door Johannes de Doper in Judea, en verworpen. De gezalfde koning zet in deze redevoering duidelijk het karakter uiteen van het voorgestelde Koninkrijk en de wetten die van kracht zullen zijn als Hij over de aarde zal regeren en zal zitten op de herstelde troon van David. Dit alles betekent echter niet dat deze Bergrede voor de Gemeente Gods geen enkele waarde heeft. Zij is van zeer grote waarde! Zij is een deel van de Heilige Schrift en alle Schrift is van God ingegeven en is nuttig om te onderrichten.     (2 Timotheüs 3 : 16) Wij moeten echter wel acht geven op deze regel: Alle Schrift is wel voor ons, maar niet alle Schrift gaat over ons! De Gemeente en het Koninkrijk hebben vele dingen gemeen, maar zij zijn niet identiek. Als leden van het Lichaam van Christus, de Gemeente, zijn wij bestemd om met Christus over het Koninkrijk te heersen. Alleen al daarom behoren wij een levendige belangstelling te hebben voor de wetten van het komende Koninkrijk. Bovendien vinden wij in de Bergrede vele eeuwige principes, die in alle tijden van kracht en van toepassing zijn. Het is zonder meer waar, dat ook in onze tijd de armen van geest “zalig” zijn of “gelukkig”, zoals het woord uiteindelijk betekent. Ook voor onze tijd geldt, dat degenen, die treuren en gemeenschap hebben aan Zijn lijden, vertroost zullen worden. Het is van alle tijden waar, dat de barmhartigen barmhartigheid zullen ondervinden en dat de reinen van hart God zullen zien.

De Bergrede wordt alleen in Matthéüs gevonden. In het Evangelie van Lukas vinden wij een rede van de Heere Jezus, die Hij hield op een “vlakke plaats”. (Lukas 6 : 17) Deze rede komt in vele opzichten met de Bergrede overeen, maar zij wordt door de Heere uitgesproken op een ander tijdstip en op een andere plaats. Het is alleszins begrijpelijk dat de wetten van het Koninkrijk vermeld zijn in het Evangelie van Matthéüs, wat immers het Evangelie van het Koninkrijk is!

De zeven zaligsprekingen (vers 3-9)

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. (vers 7)

Dit is de eerste zaligspreking van het laatste deel der zaligsprekingen. Want evenals alle “zevens” in Matthéüs, is ook deze “zeven” verdeeld in vier en drie. De eerste vier (het aardse getal) beschrijven de aardse toestand van de erfgenamen terwijl zij wachten op de verschijning van de Koning en de oprichting van het Koninkrijk. De laatste drie (het hemelse getal) tonen ons de erfgenamen als zij hun officiële functie in het Koninkrijk zullen vervullen. Zij zijn dus in de eerste plaats barmhartig, want zij zijn der Goddelijke natuur deelachtig geworden. En de barmhartigheid die zij bezitten, hebben zij niet verdiend of verworven door hun eigen barmhartigheid jegens anderen. Zij hebben die ontvangen als een genadegift van God.

Zalig de vredestichters want zij zullen kinderen Gods genoemd worden. (vers 9)

Dat is het hoogste en heiligste werk van de erfgenamen van het Koninkrijk, namelijk: “vrede stichten”. Het is hun wonderbaar voorrecht om vrede te stichten tussen God en mensen. Christus heeft vrede gemaakt door Zijn kruis. God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende! Maar Hij heeft Zijn discipelen “de bediening van de verzoening” toevertrouwd. (2 Korinthe 5 : 18-20) En het kindschap kan zich niet duidelijker openbaren dan hierin, dat Gods kinderen het Woord des levens aan mensen voorhouden, opdat zij vrede met God mogen hebben. En als er vrede tussen God en mens is, dan zal er ook vrede tussen mens en mens zijn. Dit is de ladder met zeven sporten, waarop de arme van geest omhoogklimt. Genade staat op de voet van de ladder, barmhartigheid in het midden en vrede aan de top. Vandaar dat de geliefde discipel deze zaligsprekingen samenvat: “Genade, barmhartigheid en vrede zij met u van God de Vader, en van Jezus Christus, de Zoon des Vaders, in waarheid en liefde”. (2 Johannes 3)

Na de komst van de Heere voor de Zijnen bij de Opname van de Gemeente (1Thessalonicenzen 4), zal er een gelovig overblijfsel van Joodse discipelen verwekt worden, die overal het “Evangelie des Koninkrijks” zullen prediken, zeggende: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”. Dit “Evangelie des Koninkrijks” zal dan in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken voordat het einde van deze wereld (letterlijk: eeuw) zal komen, waarbij de Zoon des Mensen zal verschijnen in Zijner heerlijkheid (Matthéüs 24, 25). Het “Joodse overblijfsel” zal verschrikkelijk vervolgd worden onder de vreselijke regering van het Beest en de macht van satan. (Openbaring 13) Dan zullen zij bidden tot hun Vader in de hemelen: …

Opvallend is het dat de Naam van de Heere Jezus niet in het gebed voorkomt. Vlak voor Zijn kruisiging gaf onze Heiland aan Zijn discipelen enig onderricht over de wijze van bidden in die tijd, dat Hij niet meer bij hen op aarde zou zijn. Deze woorden hebben betrekking op de Gemeente en niet op het Koninkrijk, en worden daarom ook niet gevonden in Matthéüs, maar in Johannes. Hij zei in Johannes 16 : 23: 

In die dag (d.w.z. na Zijn dood, opstanding en hemelvaart) zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn Naam, Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij… Te dien dage zult gij in Mijn Naam bidden, en Ik zeg u niet, dat Ik de vader voor u vragen zal, want de vader Zelf heeft u lief, omdat gij Mij lief hebt gehad en geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan. 

Dit is de grote waarheid voor de Gemeente van God: “Als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn Naam”. Zonder Hem kunnen wij niets doen, maar in Hem zijn alle dingen mogelijk. In ons, dat is in ons vlees, woont geen goed, maar in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk, en wij hebben de volheid verkregen in Hem, Die het Hoofd is van alle overheid en macht. (Kolossenzen 2 : 9, 10) 

In het laatste hoofdstuk van de Bergrede zet de gezalfde Koning de principes van Zijn Koninkrijk uiteen. Wij moeten daarbij steeds bedenken dat Hij deze woorden sprak tot Zijn discipelen, als gelovige Joden. Zij vertegenwoordigen primair het volk van Israël en als zodanig laten zij zien in welke relatie dat volk zal staan tot het hemelse Koninkrijk, wanneer dat op aarde zal worden opgericht. En toch moeten wij niet vergeten dat de woorden van de Koning gericht waren tot de discipelen als de erfgenamen van het Koninkrijk der hemelen. Hoewel deze leringen niet bestemd zijn voor het besturen van de Gemeente als zodanig, zijn zij toch geschreven tot vermaning en tot onderwijzing in de dingen betreffende het toekomstige Koninkrijk. En wij vinden daarin vele belangrijke morele principes, die altijd van kracht zijn. 

Er is een groot verschil tussen een morele wet en een moreel principe, waarop zulk een wet gebaseerd is. Toen God bijvoorbeeld donderde vanaf de Sinaï en tot Israël zeide: “Gij zult niet doden”, vaardigde Hij een wet uit tegen moord. De basis van deze wet is het eeuwig geldende morele principe, dat moord een misdaad is. Nu heeft God nooit tot de Gemeente gezegd: “Gij zult niet doden”. Hij heeft de Gemeente trouwens onder geen enkele wet gesteld. En toch blijft het morele principe, dat moord een misdaad is, altijd waar en heeft God niet nagelaten dit principe aan de Gemeente te geven, hoewel Hij haar niet de wet gegeven heeft.


Hebt uw vijanden lief…