Les 10 – De oordelen

Les 10 – DE OORDELEN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 10)

  1. Hoeveel oordelen beschrijft de Bijbel als nog toekomstig en welke zijn deze?
  2. In welke vier opzichten verschillen de oordelen onderling van elkaar?
  3. Wat is het verschil tussen “het oordeel der volkeren” en het oordeel voor de” Grote Witte Troon”?
  4. Wat is de basis van het oordeel over de volkeren?

II. GEESTELIJK – INDELINGEN NAAR DE INHOUD 

c. Gemengde Indelingen

E. DE OORDELEN

De uitdrukking “Algemeen Oordeel”, die zo dikwijls voorkomt in de christelijke literatuur, is in de Bijbel niet te vinden. En, wat belangrijker is, de gedachte die men aan deze uitdrukking verbindt evenmin.

In het algemeen wordt in de christelijke wereld slechts gedacht aan het Oordeel als over één grote gebeurtenis, zoals dat plaats zal hebben aan het einde van de wereld op de “jongste dag”, waarop alle menselijke wezens, heiligen, zondaars, gelovigen, ongelovigen, Joden en Heidenen, de levenden en de doden, gesteld zullen worden voor de Grote Witte Troon van God, om daar te worden geoordeeld.

De Bijbel spreekt niet over slechts één oordeel, maar over vele oordelen. Behalve de vele en verschrikkelijke oordelen, beschreven in het boek Openbaring, is er in de Bijbel sprake van zeven oordelen, die in vier opzichten volkomen van elkaar verschillen, namelijk wat betreft:

  1. de personen die geoordeeld worden;
  2. de plaats van het oordeel;
  3. de tijd van het oordeel;
  4. het resultaat van het oordeel;

I. DE ZONDEN ZIJN GEOORDEELD

Tijd: A.D. 30; – Plaats: het kruis; Resultaat: de dood van Jezus en rechtvaardiging voor de gelovigen door de opstanding.

Johannes 19:17 – “Hij, Zelf Zijn kruis dragende, ging uit naar de plaats genaamd Golgotha”.

1 Petrus 3:18 – “Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen”.

2 Korinthe 5:21 – “Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem”.

Johannes 5:24 – “Komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven”.

1 Petrus 2:24 – “Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden”.

Galaten 3:13 – “Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons”.

Romeinen 8:1 – “zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn”.

II. HET “EIGEN-IK” DER GELOVIGEN WORDT GEOORDEELD

Tijd: altijd en voortdurend – Plaats: overal – Resultaat: heiliging.

De zonden van de gelovige zijn reeds eens en voor altijd geoordeeld in de Persoon van Jezus, toen Hij stierf aan het kruis van Golgotha. Daarom kan het oordeel, dat wij verdiend hebben vanwege onze zonden, nimmer vallen op wie Christus als hun Heiland hebben aanvaard. Onze werken als gelovigen zullen nog in de toekomst worden beoordeeld voor de Rechterstoel van Christus, nadat Hij ons bij Zijn wederkomst tot Zich heeft genomen.

Maar er is ook een tegenwoordig oordeel van de gelovige, waarover in verscheidene Schriftgedeelten gesproken wordt:

“Want indien wij onszelven oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden. Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden.” 1 Korinthe 11:31, 32

Dit oordeel, waartoe het Woord van God ons vermaant, is ons oordeel van het “eigen-ik”, het vlees of de zonde-natuur. Toen God aan het kruis ons vereenzelvigde met Zijn Zoon in Zijn dood en opstanding, werd het vlees door Hem geoordeeld en gebracht in de dood. Lees aandachtig Romeinen 6:5-10.

Wij oordelen ons eigen-ik dus, omdat God het reeds voor ons geoordeeld heeft in de Persoon van Jezus Christus. Wij moeten ons eigen-ik in het geloof dáár laten waar God het gebracht heeft, namelijk in de dood (Romeinen 6:11-13). Dat is het oordeel over het vlees, dat wij voortdurend moeten toepassen. – Efeze 4:22-24; Kolossenzen 3:4-14

Hoe moeten wij onszelf oordelen? Op deze vraag geeft Kolossenzen 3:1-5 afdoende antwoord. Zie ook Psalm 119:59, 60; Psalm 139:23, 24.

Wanneer wij als gelovigen nalaten onszelf te oordelen, dan zal de Heere ons moeten oordelen, door ons in dit leven te kastijden of te tuchtigen.

“Als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd.” – 1 Korinthe 11:28-32

“Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen.” – Hebreeën 12:7

Wij hebben een voorbeeld van deze Goddelijke tuchtiging in de gelovigen te Korinthe. Zij vierden het Avondmaal op onwaardige wijze. Daar was geen zelfonderzoek en geen zelfoordeel. Daarom geeft Paulus hen de waarschuwing: “Een ieder beproeve zichzelven …” Omdat zij op deze vermaning geen acht gaven, tuchtigde God hen met allerlei zwakheden en ziekten en soms met de dood (Lees 1 Korinthe 11:28-32).

Wat het tegenwoordig oordeel aangaat, moeten wij hard zijn voor onszelf en barmhartig tegenover anderen. (Romeinen 14:13)

III. DE WERKEN DER GELOVIGEN ZULLEN WORDEN GEOORDEELD

Tijd: Als Christus komt – Plaats: “in de hemel” – Resultaat voor de gelovige: “loon” of “schade”, “Maar hij zelf zal behouden worden”. 1 Korinthe 3:14, 15

Het is een ernstige gedachte dat, hoewel Christus onze zonden voor eeuwig heeft weggedragen aan het kruis, Hij nochtans onze werken in het gericht zal brengen.

“Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een ieder weg drage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” (2 Korinthe 5:9, 10).

Uit het verband blijkt duidelijk dat dit vers uitsluitend op gelovigen betrekking heeft. De apostel heeft juist tevoren geschreven over de twee toestanden, waarin wij ons kunnen bevinden als de Heer komt; óf wij hebben ons verblijf in het lichaam, ver van de Heer in den vreemde, óf wij hebben ons verblijf in het lichaam verlaten en bij de Heer onze intrek genomen. Dit is een taal die onmogelijk gebruikt kan worden voor ongelovigen. Daarom stellen wij er een eer in, waar wij ook zijn – bij de Heer of in het lichaam “Hem welgevallig te zijn; want wij moeten allen openbaar worden”.

“Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.” Romeinen 14:10

Uit de woorden “wij” en “broeder” blijkt voldoende dat het hier eveneens om gelovigen gaat. Uit vrees dat het ons ongelooflijk zou voorkomen, dat een door-bloed-gereinigde zondaar nog in een oordeel gebracht kan worden, haalt de apostel een vers uit Jesaja aan, om te bewijzen, dat “alle knie zich zal buigen” en voegt daaraan toe: “zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God” (Romeinen 14:11, 12).

De volgende verzen geven de basis van het oordeel der werken aan:

“Eens ieders werk zal openbaar worden … door vuur ontdekt … eens ieders werk … zal het vuur beproeven … zal loon ontvangen … zal schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur” (1 Korinthe 3:11-15).

De volgende verzen bepalen de tijd van dit oordeel.

“De Zoon des mensen zal komen … en alsdan zal Hij een ieder vergelden naar zijn doen” (Mattheüs 16:27).

“Het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen” (zie 1 Korinthe 15:22, 23) (Lukas 14:14). 

“Oordeelt niets voor den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn” (1 Korinthe 4:5).

“De kroon der rechtvaardigheid, welke de Heere mij zal geven” (2 Timotheüs 4:8). 

De plaats van dit oordeel over de Gemeente is “in de hemel” (1 Thessalonicenzen 4:16, 17).

IV. DE VOLKEREN ZULLEN GEOORDEELD WORDEN

Tijd: Bij de wederkomst van Christus op aarde.

“Wanneer de Zoon des Mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden” (Mattheüs 25:31, 32).

“De Zoon des Mensen zal Zijn engelen uitzenden … uit Zijn Koninkrijk vergaderen … die de ongerechtigheid doen”. (Mattheüs 13:40, 41)

Plaats: Het dal van Josafat.

“Dan zal Ik alle heidenen vergaderen, en zal hen afvoeren in het dal van Josafat; en Ik zal met hen aldaar richten, vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de heidenen hebben verstrooid, en Mijn land gedeeld” (Joël 3:2, 12-14).

Basis: De basis van dit oordeel is de wijze waarop de heidense naties het volk van Israël (als priesterlijk en koninklijk volk) behandeld hebben. De Heer noemt in dit oordeel Israël Zijn “broeders” (Mattheüs 25:40). Dat heeft geen betrekking op de Gemeente. 

Als de Heer zal zitten op “de troon Zijner heerlijkheid” (d.i. de troon van David – Lukas 1:31-33), dan is inmiddels de Gemeente reeds met Hem in de hemel opgenomen. De “broeders” zijn Israël – d.w.z. Zijn broeders “naar het vlees”.

Hoewel door alle eeuwen heen de Israëlieten in meerdere of mindere mate door de volkeren zijn vervolgd geworden, kunnen wij ons nauwelijks een voorstelling maken van de toestanden die op aarde zullen heersen tegen het einde van de Grote Verdrukking. Deze periode zal o.a. worden gekenmerkt door het getuigenis aan de volkeren van de zijde van een godvrezend overblijfsel, onder het volk van Israël, aangaande de wederkomende Koning en Zijn toekomstig Koninkrijk.

Bovendien zal Israël in deze verdrukkingstijd op een ongekende verschrikkelijke wijze vervolgd worden door sommige naties. Dat is de reden, waarom deze periode genoemd wordt: “de tijd van Jakobs benauwdheid” (Jeremia 30:7).

In die tijd zal de vervolging van Israël niet langer een voorbijgaande gebeurtenis zijn in ‘s werelds zaken; de heidense volkeren zullen onderling verdeeld zijn ten aanzien van de nationale belangen van Israël en weergaloze geweldpleging zal Israëls deel worden.

Er zijn twee oorzaken waardoor de kracht en betekenis van “het oordeel der volkeren” zo dikwijls wordt misverstaan.

1) Gebrek aan kennis omtrent de profetieën, speciaal wat betreft Israël in haar verhouding tot de heidense naties, die volgens het profetisch woord aan het einde van de Verdrukking een climax zal bereiken;

2) Gebrek aan kennis omtrent de unieke plaats, die het uitverkoren volk inneemt in de liefde en in het plan van God. Zij zijn Hem dierbaar als Zijn oogappel en zij zijn in Zijn handpalm gegraveerd (Jesaja 49:16). Wij lezen in verband met het oordeel, dat de Heer zal brengen over de volkeren, die Israël hebben vervolgd:

“Want die u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan”. (Zacharia 2:8). Zie verder Deuteronomium 32:9, 10; Jeremia 31:3

De Heer heeft de wereld nooit gevraagd om Israël te vervolgen, en de Schriften voorspellen dan ook een vreselijk oordeel dat komen zal over die heidense volkeren die zich aan deze misdaad (anti-semitisme, Jodenhaat) hebben schuldig gemaakt. Het Koninkrijk behoort aan gelovig Israël en alleen de volkeren die zich tegenover Israël vriendelijk gedragen hebben, zullen straks deel hebben aan hun aardse heerlijkheid.

De “schapen” ín Mattheüs 25, die straks het Koninkrijk zullen ingaan op grond van hun verdienste in hun verhouding tot Israël, moeten niet verward worden met de christenen van deze eeuw, die de hemel zullen ingaan op grond van het volbrachte werk van Christus. 

Evenmin moeten de “heidense bokken”, die in het eeuwige vuur geworpen zullen worden op grond van hun haat tegen Israël verward worden met mensen, die veroordeeld zullen worden vanwege hun persoonlijke verwerping van Christus als hun Heiland (Johannes 3:18).

Het “oordeel der volkeren” wordt helaas al te dikwijls verward met het laatste oordeel voor de “Grote Witte Troon”. (Openbaring 20:11)

Daarom wijzen wij nog op de volgende tegenstellingen tussen beide oordelen:

LEVENDE VOLKERENGROTE WITTE TROON
Mattheüs 25Openbaring 20
Geen opstandingWel opstanding
Levende volkeren geoordeeld“De doden” geoordeeld
Op de aardeHemel en aarde voorbijgegaan
Geen boeken“Boeken werden geopend”
Drie klassen: schapen, bokken, “broeders”Eén klasse: “de doden”
Tijd: Als Christus wederkomtNadat Hij duizend jaar heeft geheerst

De heiligen zullen in dit oordeel met Christus verbonden zijn en kunnen alleen daarom al niet de voorwerpen van dit oordeel zijn. Zie 1 Korinthe 6:2 en vergelijk daarmee Daniël 7:22 en Judas 14, 15.

In feite hebben het oordeel voor de Grote Witte Troon en het oordeel van de levende volkeren slechts één overeenkomst: de Rechter.

V. HET HERVERGADERDE ISRAËL ZAL WORDEN GEOORDEELD

Tijd: na de wederkomst des Heeren op aarde. – Plaats: de woestijn der volken. – Resultaat: sommigen zullen verhinderd worden om het land binnen te gaan en anderen zullen daar gezegend worden. Zie Psalm 50:4-5; Ezechiël 20:33-44.

Het is duidelijk
1) dat in bovengenoemde Schriftgedeelten alleen sprake is van Israël;
2) dat het de tijd is, waarin “onze Heere zal komen”;
3) dat het oordeel bestaat uit het onderzoek van hun getuigenis (Psalm 50:16-22);
4) dat de verworpenen gestraft zullen worden door uitsluiting uit het land (Ezechiël 20:38).

Hoewel dit oordeel, wat de tijd aangaat, in nauw verband staat met het oordeel over de volkeren, onderscheidt het zich van dat oordeel wat betreft de plaats, de voorwerpen en het resultaat.

Als de apostel Petrus in de Evangeliën vraagt welk loon hij en zijn medeapostelen zullen ontvangen, dan luidt het antwoord van de Heer: “Wanneer de Zoon des Mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls” (Mattheüs 19:28).

De eer om als gemachtigden van de Heer te mogen optreden, wordt hier beschouwd als een beloning voor de twaalf apostelen. Diegenen van Israël, die hier geoordeeld zullen worden, zijn m.i. het bekeerde en gelovig overblijfsel van Zacharia 12, gereinigd in “de bron, ontsloten … ter ontzondiging en reiniging” (Zacharia 13:1). Van hen wordt gezegd: “Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan” (Jesaja 60:21).

Zij zullen een bijzondere positie hebben in het Koninkrijk als de kern van het herstelde volk; en de speciale plaats en waardigheid van elk hunner afzonderlijk in het Koninkrijk zal afhangen van hun getrouwheid en getuigenis. Met andere woorden: dit oordeel heeft niet te maken met straf, maar met loon!

VI. DE DODEN ZULLEN WORDEN GEOORDEELD

Tijd: een door God vastgestelde dag, na de 1000 jaren.

“Hij heeft een dag gesteld, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft” (Handelingen 17:31). “En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn” (Openbaring 20:7).

Plaats: voor de “Grote Witte Troon”. 

“En ik zag een grote witte troon” (Openbaring 20:11).

Resultaat: de veroordeelden geworpen in “de poel des vuurs'”.

“En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs” (Openbaring 20:15).

Dan zullen “de boeken worden geopend”, waarin hun werken zijn opgeschreven. Gelijktijdig wordt ook “een ander boek geopend”, namelijk het “boek des levens”.

“En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs”. Openbaring 20:15 (Zie ook Openbaring 19:20; 20:14)

Wie wel waren geschreven in het Boek des Levens beërven dus de nieuwe aarde!

VII. DE GEVALLEN ENGELEN ZULLEN GEOORDEELD WORDEN

Tijd: “de grote dag”; Plaats: onbekend.

“En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard” (Judas 6). 

” … de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende … om tot het oordeel bewaard te worden” (2 Petrus 2:4).

De gelovigen uit onze bedeling zullen deel hebben aan dit oordeel: 

“Weet gij niet, dat wij over de engelen oordelen zullen?” (1 Korinthe 6:3).

Dit oordeel over de levenden en doden (1 Petrus 4:5), inclusief engelen, vindt blijkbaar plaats “ten jongsten dage”, of zoals de Bijbel het noemt: “ten laatsten dage”.



Naar Les 11 – Typen