Les 12 – De zeven verbonden

Les 12 – DE ZEVEN VERBONDEN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 12)

  1. Noem de zeven grote verbonden, die God met mensen heeft gesloten.
  2. Wat is het verschil tussen een voorwaardelijk en een onvoorwaardelijk verbond? 
  3. Beschrijf hoe Genesis 15:1-18 een onvoorwaardelijk verbond illustreert.
  4. Uit welke elementen bestaat het verbond met Noach?
  5. Wat beloofde het verbond met Abraham?
  6. Welke zijn de elementen van het verbond met David?
  7. Toon aan hoe alle verbonden samenkomen in Christus.

DE ZEVEN VERBONDEN

De Bijbel openbaart ons het feit dat het God behaagd heeft om met mensen verbonden te sluiten. Wij onderscheiden in de Schrift zeven grote verbonden en zij omvatten tezamen de meest essentiële feiten in de verhouding van de mens tot God gedurende de loop van de menselijke geschiedenis.

Elk verbond wijst op een Goddelijk doel en de meeste van hen bevatten zowel een absolute voorspelling als een onveranderlijke belofte betreffende de vervulling van wat God Zich heeft voorgenomen. Gerekend vanaf de tijd waarin een verbond gesloten werd, heeft het altijd te maken met de toekomst en het is bedoeld als een boodschap van zekerheid voor hen tot wie het is gericht.

De verbonden kunnen verdeeld worden in twee groepen:

1. DE VOORWAARDELIJKE VERBONDEN

Een voorwaardelijk verbond is een verbond waarin God de vervulling van Zijn belofte afhankelijk gesteld heeft van de gehoorzaamheid van de mensen met wie Hij het verbond heeft gesloten. Een voorwaardelijk verbond garandeert, met absolute zekerheid, dat God van Zijn kant Zijn verplichtingen zal nakomen, zodra de mens aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan. Maar het verklaart tevens met gelijke zekerheid dat Hij Zich van Zijn verbondsbelofte ontheven acht als de mens niet aan de voorwaarden voldoet.

2. DE ONVOORWAARDELIJKE VERBONDEN

Een onvoorwaardelijk verbond is eenvoudig een verklaring van Gods zijde, dat Hij zekere dingen zal doen geheel los van menselijke gehoorzaamheid of verdienste. Aan Zijn verbondsbelofte is geen voorwaarde verbonden. God is getrouw, Hij zal doen wat Hij heeft beloofd. Deze vorm van verbond wordt geïllustreerd in Genesis 15:1-18. Abraham geloofde ten volle in de belofte van God omtrent een “nageslacht” (Genesis 15:6; Romeinen 4:16-23). Maar hij wenst dat het verbond bekrachtigd wordt door een uitwendig zegel. Daarom gaf God hem aanwijzingen omtrent de bereiding van de lichamen van de dieren, die voor deze bekrachtiging nodig waren. 

Én hoewel het ongetwijfeld de gewoonte was dat beide contracterende partijen samen tussen de stukken van de lichamen door wandelden, bracht God echter een diepe slaap over Abraham en wandelde Hij alleen als een vurige fakkel tussen de stukken door. Omdat het een onvoorwaardelijk verbond was, waarin Abraham geen verantwoordelijkheid droeg, was het noodzakelijk dat hij op geen enkele wijze bewust deel zou hebben aan de bekrachtiging van het verbond. Het ging geheel buiten hem om. De Heer had niet gezegd: “Zo zal uw zaad (nageslacht) zijn, indien …”, maar Hij had zondermeer verklaard: “Zo zal uw zaad zijn”.

Van de volgende zeven grote verbonden is slechts het Mozaïsche Verbond voorwaardelijk; de andere zijn onvoorwaardelijk. De gehele Schrift kristalliseert zich eromheen en is de onthulling van deze verbonden. Omdat alle menselijk leven geleefd wordt onder zekere kenmerkende omstandigheden, behorend tot de verbonden van God, is het uitermate belangrijk voor ieder die de Bijbel bestudeert dat hij een duidelijk inzicht heeft in deze typische en wereld veranderende verklaringen van God.

I. HET ADAMITISCH VERBOND

1. Onvoorwaardelijk verbond – Genesis 3:14-19

2. Elementen van het verbond

  1. De vloek over de slang;
  2. Blijvende vijandschap tussen het zaad van de satan en dat van de vrouw;
  3. Uiteindelijke overwinning van het Vrouwen-zaad langs de weg van lijden;
  4. De smarten van het moederschap;
  5. De onderwerping van de vrouw aan de man;
  6. De schepping in slavernij gebracht;
  7. Lichamelijke dood.

Zie Galaten 4:4; 1 Johannes 3:8; Mattheüs 4:1; Mattheüs 13:37-39; Lukas 8:14; Johannes 13:2; Hebreeën 2:14;
Johannes 14:30; Lukas 22:53.

Dit is een onvoorwaardelijk verbond, waarin God de mens meedeelt wat zijn levenslot zal zijn als gevolg van zijn zonde en hoe de overwinning tot stand komt.

II. HET NOACHITISCHE VERBOND

1. Onvoorwaardelijk verbond – Genesis 8:20-9:27

2. Elementen van het verbond

  1. Het menselijk ras zal niet opnieuw uitgeroeid worden door een zondvloed!
  2. De natuurlijke volgorde van de seizoenen zal niet verstoord worden. 
  3. De drie zonen van Noach worden de stamvaders van drie verschillende volkeren-groepen. 
  4. Instelling van de menselijke overheden om het kwaad te wreken.

III. HET ABRAHAMITISCH VERBOND

1. Onvoorwaardelijk verbond – Genesis 12:1-3; Handelingen 7:3.

Bijkomende bijzonderheden: Genesis 13:14-17; 15:1-18; 17:1-8.

2. Elementen van het verbond

  1. Het ontstaan van het volk van Israël;
  2. Verleent het eigendomsrecht op het land Kanaän aan het “Zaad” van Abraham, hetwelk is Christus (Galaten 3:16);
  3. Bevat het verbond der verlossing;
  4. Beloften van Goddelijke bescherming aan de nakomelingschap van Abraham;

Het verbond met Abraham is in de meest absolute zin onvoorwaardelijk en bestaat uit zeven maal “Ik zal”, uitgesproken door God. Het is bevestigd aan Izak (Genesis 26:24) en aan Jakob (Genesis 35:12).

Dit verbond openbaart de soevereine wil van God in Abrahams persoonlijke zegen, in de eeuwige genade voor Israël en in de komst van het Zaad, “hetwelk is Christus”.

IV. HET MOZAISCH VERBOND

1. Voorwaardelijk verbond – Exodus 19 t/m 30.

2. Wanneer gesloten? – 2500 jaren na de schepping, 430 jaren na het Abrahamitisch Verbond.

3. Aan wie gegeven? – Exodus 19:3; Deuteronomium 5:1-3; Romeinen 2:12; 3:19; 1 Timotheüs 1:9-11.

4. Het doel van de Wet

  1. Negatief – Romeinen 3:19, 20; Galaten 2:16-21; Hebreeën 7:18, 19; Galaten 3:16, 17. 
  2. Positief – Romeinen 3:19; 7:7-13; Galaten 3:10; 3:23, 24.

5. De verhouding van Christus tot het Mozaïsche Verbond

  1. Hij leefde onder het verbond der Wet – Galaten 4:4; Mattheüs 3:13; 15; Lukas 17:12-14; 15:10
  2. Hij hield de Wet – Johannes 8:46; Lukas 22:8. 
  3. Hij droeg de vloek der Wet als plaatsvervanger van de zondaar Galaten 3:10-13; 2 Korinthe 5:21; Galaten 4:4, 5.
  4. Zijn offer vervulde en verving het Aäronitisch priesterschap en de wettische offeranden – Hebreeën 9:11-15; 10:1-12, 26, 27.

6. De gelovige in Christus is onder het Nieuwe Verbond, niet onder het Oude – Romeinen 8:1; Galaten 3:13-17.

Door de overdracht van de drievoudige Wet (de geboden, Exodus 20:1-17; de rechten, Exodus 21:1 tot 24:11 en de inzettingen, Exodus 24:12 tot 31:18) aan Israël door Mozes, sloot God een voorwaardelijk verbond met dat volk.

De termen van de Wet kunnen worden samengevat in de uitdrukking “Indien gij zult … zal Ik; en indien gij niet zult … dan zal Ik niet”.

In Deuteronomium 28:1-12, evenals in verscheidene andere plaatsen van het Oude Testament worden deze voorwaarden van het Verbond der Wet uitvoeriger behandeld. Ofschoon het verbond afhankelijk werd gesteld van de getrouwheid en gehoorzaamheid van Israël, voorspelde God hun ongehoorzaamheid en het lijden dat daarop zou volgen (Deuteronomium 28:63-68). De geschiedenis heeft de Goddelijke voorspelling betreffende hun falen slechts bevestigd.

Het moet voor ieder vaststaan dat geen enkel kind van God, onder de genade, leeft onder dit hopeloos voorwaardelijk verbond van de werken der Wet — Romeinen 6:14.

V. HET DIASPORA VERBOND

(“diaspora” is het Griekse woord voor verstrooiing). Dit verbond (door sommigen het Palestijns Verbond genoemd) heeft betrekking op de verbanning uit en de terugkeer naar het beloofde land.

1. Onvoorwaardelijk verbond – Deuteronomium 30:1-9

2. Elementen van het verbond 

  1. Verklaring betreffende een wereldwijde verstrooiing van Israël (vs. 1); 
  2. Het profeteert de bekering van Israël in de verstrooiing (vs. 2); 
  3. Het belooft met het oog op de bekering, de wederkomst des Heeren (vs. 3);
  4. De Heer zal in Zijn wederkomst het verstrooide Israël weer bijeen vergaderen en terugbrengen in hun eigen land (vs. 3-5);
  5. Het garandeert de wedergeboorte van het herstelde Israël (vs.6);
  6. Het belooft oordeel over Israëls verdrukkers (Genesis 12:3; Deuteronomium 30:7);
  7. Het garandeert grote zegen en welvaart voor het herstelde Israël in het beloofde land (vs.8-9). 

De gang van Israël door de geschiedenis wordt uitvoerig beschreven in Deuteronomium 28-30.

VI. HET DAVIDISCH VERBOND 

1. Onvoorwaardelijk verbond – 2 Samuël 7:5-29

2. Elementen van het verbond

  1. Een “huis” of nageslacht (koningshuis);
  2. Een “troon” – koninklijk gezag; 
  3. Een “koninkrijk” – gezagsgebied;
  4. Deze drie dingen zijn voor “eeuwig”;
  5. Een voorwaarde: ongehoorzaamheid zal worden bestraft met kastijding, maar niet met opheffing van het verbond.

Nadat David voorstelde om een huis (tempel) te bouwen voor de Heere, liet de Heere David weten dat Hij voor David een huis zou bouwen. Een koninklijk huis, een dynastie. De primaire betekenis daarvan is dat vanaf David altijd iemand uit zijn nakomelingen (zaad) op zijn troon zou zitten. Dit Davidische koningshuis zou niet uitsterven, maar ook de troon niet verliezen. Weliswaar behoudt God Zich het recht voor om eventueel iemand van die troon te verwijderen, maar in dat geval zou een andere afstammeling van David die troon bezetten.

Dit verbond is voor elke afstammeling van David voorwaardelijk. Dit verbond is voor het huis van David onvoorwaardelijk.

In hoge mate bouwt dit verbond voort op de belofte van Genesis 49:10: “De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn”, inhoudend dat dus reeds sinds Juda sprake is van een schepter en koningschap, blijkbaar berustend niet bij Perez, van wie David afstamde, maar bij Zerah en zijn afstammelingen, die wij buiten de Bijbel tegenkomen in de wereldgeschiedenis.

Dat dit basiselement van het Davidisch verbond niet algemeen wordt aanvaard, heeft geen Bijbelse grond, maar komt voort uit de constatering, dat men die troon van David sinds Zedekia en de Babylonische ballingschap van Juda uit het oog heeft verloren. De Bijbel zelf is hierin echter zeer beslist:

2 Samuël 7:12 – Zoon van David met bestendig huis en koninkrijk … (Salomo & Christus)

2 Samuël 7:16 – uw huis zal bestendig zijn … koninkrijk … stoel … tot in eeuwigheid 

2 Samuël 7:19 – van verre heen — for a great while to come — von fernen Zukünftigem 

2 Samuël 7:24 – Israël U bevestigd tot een volk in eeuwigheid … vgl. Jeremia 31:36 ev.

2 Samuël 7:26 – het huis van Uw knecht David zal bestendig zijn voor Uw aangezicht 

2 Samuël 7:29 – het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor uw aangezicht zij 

1 Kronieken 17 – bevestiging van 2 Samuël 7 

Psalm 89 – bevestiging van 2 Samuël 7; zie bijzonder vs. 31-36 

1 Koningen 2:4 – Indien … zo zal geen man u afgesneden worden van de troon Israëls 

1 Koningen 2:45 – Salomo … de troon van David zal bevestigd zijn … tot in eeuwigheid 

1 Koningen 9:5 – Wel een troon, maar eventueel verworpen uit het land 

1 Koningen 11:35 – Jerobeam koning over Israël… Niettemin voortbestaan van de troon van David 

2 Kronieken 13:4 – het koninkrijk over Israël aan David gegeven tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen (zoutverbond) 

2 Kronieken 21:7 – huis Davids niet verderven om des verbonds wil … met David … hem allen dage een lamp … te geven

2 Kronieken 23:3 – gelijk als de Heere van de zonen van David gesproken heeft 

Psalm 132:11 – Indien … zullen ook uw zonen (meervoud!) tot in eeuwigheid op uw troon zitten

En terwijl in de dagen van Jeremia juist een einde kwam aan de regering van het huis van David in Jeruzalem, laat de Heer weten dat op de troon van David niettemin geen troonopvolger zal ontbreken. En zijn tijdgenoot Ezechiël levert daaraan ook een bijdrage. Bestudeer nauwkeurig:

Jeremia 33:17 – David – een man —op de troon van het huis Israëls 

Jeremia 33:21-26 – David heeft een zoon op de troon over Abraham, Izak, Jakob, zolang dag en nacht, etc. bestaan. 

Ezechiël 21:26 – Ik zal de nederige verhogen en de hoge vernederen. 

Ezechiël 21:27 – Ik zal die kroon omgekeerd omgekeerd omgekeerd stellen, totdat hij kome die recht heeft en Ik dat geven zal.

Een en ander impliceert dat de troon van het Davidische koningshuis door Jeremia en “des konings dochteren” (Jeremia 41:10; 43:6, 7; 44:14) gebouwd en geplant (Jeremia 1:10) is in Brittannië, waar wij het oudste koningshuis ter wereld vinden.

De grondslag van het Britse Imperium werd gelegd door koningin Elizabeth, de laatste op de troon van het afzonderlijke Engeland. De eerste vorst van het gehele rijk was Jakobus 1, de Jakobus VI van Schotland. Toen deze in 1603 zijn plechtige intocht in Londen hield, trok hij de stad binnen door de Aldersgate. Op die poort was een beeltenis aangebracht, voorstellende … de profeet Jeremia met de inscriptie:

“Then shall there enter into de gates of this city kings and princes sitting upon the throne of David, riding in chariots and on horses, they and their princes, the men of Judah, and the inhabitants of Jerusalem; and this city shall remain forever” (Jeremia 17:25).

De geschiedenis van de scepter van Juda en de troon van David buiten Jeruzalem valt echter buiten het bestek van deze cursus. Dat er in de dagen van Christus’ wederkomst een koninklijk “huis van David” zal zijn, blijkt uit Zacharia 12:12.

3. De uiteindelijke koning zal zowel menselijk als Goddelijk zijn 

Jesaja 7:13, 14; 9:5, 6.

4. Hoe het koninkrijk uiteindelijk zal worden opgericht

Jesaja 11:10-12; Jeremia 23:3-8; 33:14-21; Ezechiël 37:22-28; Hosea 3:4,5; Micha 5:2.

5. Samenvatting van het verbond in het Oude Testament 

  1. Het verzekert David van de voortzetting van zijn huis en troon van geslacht tot geslacht tot de uiteindelijke komst van Christus als de ultieme Koning. 
  1. Het verzekert David een onsterfelijk nageslacht, koningschap en koninkrijk in Zijn Zaad of Zoon, Die zowel de Zoon van David als de Zoon van God is. 

Dat koninkrijk zal op aarde worden geopenbaard en is in de eerste plaats Israëlitisch. Het begint met het herstel van Juda (2 stammen) en Israël (10 stammen) in het land der belofte en het wordt later universeel over de gehele wereld (Zacharia 14:9).

6. Het Davidisch Verbond in het Nieuwe Testament 

  1. Het verbond bevestigd aan de Maagd – Lukas 1:26-33; 
  2. De Koning geboren in Bethlehem volgens Micha 5:1; Mattheüs 2:1-6; 
  3. Het koninkrijk “nabij gekomen” – Mattheüs 3:1, 2; 4:17; 10:5-7;
  4. De koning komt “zachtmoedig” en “nederig” volgens Zacharia 9:9; Mattheüs 21:1-5.
  5. De verwerping van het koninkrijk zichtbaar – Mattheüs 11:16-30; 12:14-21, 41, 49. 
  6. De verborgen vorm van het koninkrijk aangekondigd – Mattheüs 13;
  7. De Gemeente van het Nieuwe Verbond aangekondigd – Mattheüs 16:13-21; 
  8. De Koning verschijnt voor Jeruzalem – Mattheüs 21:1-5;
  9. De Koning verworpen, gekruisigd en opgewekt – Johannes 19:14,15; Handelingen 2:29-32;
  10. De Koning zal wederkeren en Zijn troon op aarde oprichten – Handelingen 1:11; 15:16, 17; 4:24-28.
    Vergelijk Psalm 2:1-12; Openbaring 20:1-6.

7. Samenvatting van het verbond in het Nieuwe Testament

Jezus Christus is als mens de erfgenaam van het oude koninkrijk van David, Zijn stamvader naar het vlees. Dat koninkrijk is Israëlitisch en zichtbaar. Het zal worden hersteld en geopenbaard door Gods macht! Zijn voornaamste kenmerken bestaan uit “gerechtigheid” en “vrede”. Onder de heerschappij van Jezus Christus zal het zich uitstrekken over de gehele aarde en meer dan duizend jaar voortduren.

Handelingen 15:16: “Na dezen zal Ik wederkeren, en weder opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten”.

Amos 9:11: “Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, weder oprichten, en zal ze bouwen, als in de dagen van ouds;”

De wederkomst van Christus in heerlijkheid houdt niet in de oprichting van een koninkrijk, maar:

a. de openbaring van het (verborgen) Koninkrijk Gods (koninkrijk der Hemelen);

b. de restauratie van het (vervallen) Koninkrijk van David.

VII. HET NIEUWE VERBOND

1. Onvoorwaardelijk verbond – Hebreeën 8:6-13;

2. Het nieuwe verbond in profetie – Jeremia 31:31-34;

3. Het nieuwe verbond is gefundeerd op het offer van Christus – Mattheüs 26:27, 28; 1 Korinthe 11:25;
Hebreeën 9:11-14; 8:6-13; 10:4-23

4. Hoewel in de eerste plaats beloofd aan Israël, hebben Christenen thans deel aan de zegeningen van het Nieuwe Verbond – Hebreeën 10:11-22; Efeze 2:11-20

5. Israël zal nog worden gebracht onder het Nieuwe Verbond – Ezechiël 20:34-37; Jeremia 23:5, 6; Romeinen 11:25, 27.

ALLE VERBONDEN KOMEN SAMEN IN CHRISTUS

  1. Hij is het “zaad der Vrouw” en de Overwinnaar van de satan in het Adamitisch Verbond.
  2. Als mens kwam Hij onder de levensvoorwaarden van het Noachitisch Verbond.
  3. Hij was het “Zaad”, aan Wie beloften werden gegeven onder het Abrahamitisch Verbond – Genesis 22:18; Galaten 3:16.
  4. Hij droeg de vloek van het Mozaïsch Verbond.
  5. Christus is de Herder, Die Zijn verstrooide schapen zal terugbrengen in het beloofde land – Johannes 8:46; 19:4.
  6. Hij is het “zaad”, de Erfgenaam en de komende Koning onder het Davidisch Verbond – Lukas 1:31-33.
  7. Hij is Borg en Middelaar (Hogepriester) van het Nieuwe Verbond – Hebreeën 7:22; 8:6; 9:15; 12:24.


Naar Les 13 – De Pentateuch