Les 16 – Leviticus

Les 16 – LEVITICUS

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 16)

  1. Wat is het sleutelwoord van Leviticus?
  2. Wie schreef het boek Leviticus?
  3. Geef een korte indeling van dit boek.
  4. Welke offers worden “welriekende offers” genoemd?
  5. Waarom?
  6. Waarvan is het brandoffer een type? 
  7. Het spijsoffer?
  8. Het dankoffer?
  9. Wat is het wezenlijk onderscheid tussen het zondoffer en het schuldoffer?
  10. Geef enkele moderne illustraties van het “vreemde vuur” van Nadab en Abihu. 
  11. In welke opzichten is melaatsheid een type van zonde?
  12. Vertel wat de typologische betekenis is van de wet tot reiniging van de melaatsen.
  13. Aan wie alleen was het toegestaan om het heilige der heiligen binnen te gaan?
  14. Hoe dikwijls?
  15. Op grond waarvan?
  16. Wat deed het volk op de Grote Verzoendag? 
  17. Waarvan is de geslachte bok een beeld?
  18. Waarvan is de levende bok een beeld?
  19. Geef nieuwtestamentische teksten om aan te tonen, hoe Christus het type van de levende bok vervulde.
  20. Wanneer is onze verzoendag?
  21. In welk opzicht overtreft het voorrecht van de gelovige in deze tijd dat van Aarons zonen? (Hebreeën 10:19, 20).
  22. Hoeveel feesten heeft God gegeven op de jaarkalender van Israël? 
  23. Noem ze in volgorde met hun betekenissen.

INLEIDING

Dit wonderbare boek is één groot en machtig getuigenis van de Persoon en het Werk van Christus. In de eerste plaats bevat het de geïnspireerde godsdienst voor het volk van Israël onder de Wet. Het is God, Die vanuit de Tabernakel spreekt en Zijn volk vertelt op welke wijze zij Hem, in overeenstemming met Zijn heiligheid, kunnen naderen en dienen.

Voor de christen openbaart het echter precies dezelfde waarheid. Geen enkel woord van dit oude boek is verouderd. Het grote verschil is, dat voor ons Christus in de plaats treedt van elk offer en van elke inzetting. Lees “Christus” voor elk offer, elk kledingstuk, elk gereedschap, elke ceremonie, elke verplichte feestdag, elk ding (behalve zuurdesem), en het boek Leviticus is een blijvende onderwijzing van God, hoe wij Hem kunnen naderen en dienen.

De grote – permanente – boodschap van dit boek is, dat de zondaar alleen toegang tot God heeft via de weg van offerande (als basis) en priesterschap (als middel).

SLEUTELWOORD

Het sleutelwoord is: “heiligheid”. Het komt hier 87 maal voor. Het sleutelvers is 19:2: “Spreek tot de ganse vergadering der kinderen Israëls, en zeg tot hen: Gij zult heilig zijn, want Ik, de Heere, uw God, ben heilig!”

Maar in tegenstelling tot “heiligheid” komen de woorden “zonde” en “onreinheid” (in hun verschillende vormen) 149 maal voor. Dit onthult de ware toestand van de mens. Offerande is de enige voorziening van een heilig God in de nood van een zondig mens.

I. HISTORISCH

Strikt genomen bevat dit boek geen geschiedenis. Het is echter wel nodig om de gebeurtenissen, beschreven in de hoofdstukken 8, 9 en 10, te bestuderen.

II. INDELING

  1. Offeranden – Leviticus 1:1 tot 6:7 
  2. De wet der offeranden – Leviticus 6:8 tot 7:38 
  3. Heiliging – Leviticus 8:1 tot 9:24 
  4. Een waarschuwend voorbeeld – Leviticus 10:1-20
  5. Een heilig God verlangt een rein volk – Leviticus 11 t/m 15 
  6. Verzoening – Leviticus 16 en 17
  7. De verhoudingen onder Gods volk – Leviticus 18 t/m 22 
  8. De hoogtijden des Heeren – Leviticus 23
  9. Voorschriften en waarschuwingen – Leviticus 24 t/m 27

III. BIOGRAFISCH

Zie de hoofdstukken 8, 9 en 10.

IV. GEESTELIJK

In de inleiding hebben wij reeds op de geestelijke betekenis van dit boek gewezen. Verder bevat Leviticus een rijkdom aan typen. Het handhaaft de heiligheid van God, het openbaart de verdorvenheid en de onreinheid van de mens en het illustreert het Evangelie als het volmaakte middel om de zonde van de mens weg te nemen en hem in gemeenschap met een heilig God te brengen.

V. TYPOLOGISCH

De typen zijn buitengewoon belangrijk. Het is de moeite waard om deze wonderbare openbaringen van Christus zorgvuldig en biddend te bestuderen. Elke vorm van type (zie les 13) wordt in dit boek gevonden.

1. DE VIJF LEVITISCHE OFFERS

De eerste zeven hoofdstukken van Leviticus handelen over de offers, die bij de Mozaïsche wetgeving werden ingesteld. Er bestonden vijf soorten offers onder Israël. Het valt daarbij onmiddellijk op dat zij verdeeld zijn in drie en twee. De eerste drie waren “welriekende offers”, de andere twee “niet welriekende offers”. De eerste drie waren vrijwillige offers, de andere twee verplicht. De eerste drie omvatten de eerste openbaring van Jehovah (1:2); de andere twee werden ingeleid door de tweede openbaring, die begint bij 4:2. Laten we deze indeling duidelijk voor ogen houden:

  1. Het Brandoffer welriekend – vrijwillig
  2. Het Spijsoffer welriekend – vrijwillig 
  3. Het Dankoffer welriekend – vrijwillig / God ziet in ons Hem! 
  4. Het Zondoffer niet welriekend – verplicht
  5. Het Schuldoffer niet welriekend – verplicht

De welriekende offers 
stellen de waarde voor die Christus voor God heeft. Zij zijn verzoenend van karakter. Gods heiligheid eist niet alleen dat wij geen zonden gedaan hebben, maar ook dat wij al het goede gedaan hebben. De zondaar verschijnt hier voor het aangezicht van God in de waarde van Christus’ verdiensten en uitnemendheden (Efeze 1:6).

De niet welriekende offers 
wijzen op de schuld van de zondaar, die gelegd is op Christus. De Heere Jezus verschijnt voor God in al de onwaarde van de zondaar. Hij neemt voor God de plaats van de zondaar in. God ziet in Hem ons; Zijn rechtvaardig oordeel valt op de Heere Jezus in plaats van op ons.

De welriekende offers 
beelden uit wat het offer van Christus voor God betekent.

De niet-welriekende offers 
beelden uit wat het offer van Christus voor ons betekent.

Alleen in verband met het zonden schuldoffer vinden wij negen maal de bekende uitdrukking: “Het zal hem vergeven worden” (Leviticus 4:20, 26, 31, 35; 5:10, 13, 16, 18; 6:7).

1. Het Brandoffer – Leviticus 1
Dit offer is een type van Christus, Die Zichzelf onstraffelijk aan God opofferde en lust had om de wil des Vaders te doen. Het is een uitbeelding van Christus ná het kruis, niet zozeer als de Drager van onze zonden, maar als de Volbrenger van de wil van God. Het was ook een plaatsvervangend offer, omdat Christus in onze plaats de wil van God heeft volbracht. De gedachte aan straf is bij dit offer niet overheersend, volkomen toewijding aan God is dat wel. Zie Hebreeën 9:11-14; 10:5-7; Psalm 40:6-8; Filippenzen 2:8. Let in de verzen 3, 4 en 5 op de woorden: “brandoffer”, “naar zijn welgevallen” (d.i vrijwillig), “opdat het voor hem aangenaam zij” (d.i. opdat het voor hem aangenomen worde), “verzoenen”, en zoek daarbij illustrerende andere Schriftgedeelten.

2. Het Spijsoffer – Leviticus 2
Hier valt de nadruk op het feit dat de waarde van Christus’ offer bepaald wordt door de volmaaktheid van Zijn leven. De bereiding van een maaltijd is de uitbeelding van een dienstbaar leven. Als “brood” is Christus het voedsel voor Zijn volk (Leviticus 7:9, 10; Johannes 6:33-35; 12:24). Het “fijne meelbloem” spreekt van de gelijkmatigheid van Zijn karakter. Het “vuur” wijst op de beproevingen, die Hem ten deel zijn gevallen. Het “reukwerk” getuigt van de hoge waarde van Zijn leven voor God. De afwezigheid van “zuurdesem” spreekt van Zijn zondeloosheid en onvergankelijkheid.

3. Het Dankoffer – Leviticus 3
De eigenlijke naam van dit offer is “Vredesoffer”. Dit offer is een type van Christus, als onze Vrede (Efeze 2:14; Romeinen 5:1)). Het wijst niet zo zeer op het werk van Christus, waardoor Hij vrede gemaakt heeft. Het wijst veeleer op de Persoon van Christus Zelf, want “Hij is onze Vrede”. Hierdoor is de gedachte aan gemeenschap met God door Christus bij dit offer overheersend. Het spreekt van herstelde gemeenschap als gevolg van het feit dat God volmaakte voldoening vond in Christus.

Opmerking: De bovengenoemde offers waren welriekende offers, omdat zij uitsluitend de volmaaktheden van Christus op het oog hadden. Thans willen wij nog enige aandacht besteden aan de niet welriekende offers. Zij wijzen op de volmaaktheden van het offer; maar zij zijn – bij wijze van spreken – overladen met menselijke schuld, die door Hem gedragen werd (Jesaja 53:5, 6; 2 Korinthe 5:21; 1 Petrus  2:24). De niet welriekende offers worden zandoffers en schuldoffers genoemd.

4. Het Zondoffer – Leviticus 4
Het grote verschil tussen dit offer en de vorige offers is dat zonde hier de hoofdgedachte vormt. En dan de zonde in zijn algemeenheid! Het zondoffer had niet zozeer betrekking op de zonden tegenover de naaste, maar op de zonde tegenover God. Het gaat hier om de zonde-natuur (erf-zonde) waarvan de zondaar moet worden verlost. Het zondoffer is een type van Christus als de Drager van de zonde (enkelvoud!) – Hij werd “tot zonde gemaakt” (2 Korinthe 5:21). Het schuldoffer daarentegen spreekt van zonden (meervoud!) en is een type van Christus als Boetedoener, Die het door ons gepleegde onrecht herstelt. Lees Romeinen 3:23-26; 1 Petrus 3:18; 2 Korinthe 5:21.

5. Het Schuldoffer – Leviticus 5
Dit offer had in de eerste plaats van doen met de verkeerde dingen die men gedaan had tegenover de medemens. Het had betrekking op de zondige daden, begaan tegenover de naaste. Maar een zonde tegenover de mens is ook een zonde tegenover God. Het schuld-offer ging altijd gepaard met een daad van herstel. De overtreder moest naast het offer restitutie brengen in de vorm van geld. God eiste volkomen rechtsherstel.

2. HET TYPE VAN HEILIGING – Leviticus 8:1 tot 9:24 

Lees in dit verband ook vooral Exodus 28:41 tot 29:24. Daarbij zullen twee dingen opvallen:

  1. De priesters heiligden niet zichzelf. De gehele gedachte van zelf-heiliging is on-schriftuurlijk en misleidend. Alles werd gedaan door Mozes, die handelde in opdracht van God. Aäron en zijn zonen onderwierpen zichzelf, zij lieten met zich handelen. Romeinen 6:13, 19.
  1. De volgorde in Leviticus verschilt in twee opzichten met de volgorde in Exodus. In Leviticus ging het vullen van de handen van de priesters vooraf aan de besprenkeling met olie en bloed; in Exodus is de volgorde omgekeerd.

3. HET VREEMDE VUUR – Leviticus 10

Over de aard van de zonde van Nadab en Abihu is niet steeds gelijk gedacht. Kennelijk hebben we hier een type van “eigenwillige godsdienst” (Kolossenzen 2:23), want wij lezen dat zij “vreemd vuur” voor het aangezicht des Heeren brachten, “hetgeen Hij hun niet geboden had”. 

Hier was een ongehoorzaamheid aan Gods bevel. Zij handelden naar eigen zin en wil en waren aan de wet Gods niet onderworpen. Zij wilden God op hun eigen wijze dienen, naar eigen keuze en niet naar Zijn Woord. Hier was dus welbezien tweeërlei gruwel:

  1. een smadelijk verachten en terzijde stellen van Gods Woord, en 
  2. een eigendunkelijke Godsverering, een godsdienst, die uit het vlees voortkwam.

Er is in alle valse godsdiensten een verwerping van het Woord en een hoogmoedig handelen naar geboden en leringen die van mensen zijn en die “Hij hun niet geboden had”. De valse godsdiensten kunnen echter hier zien wat hun eind zal zijn. Niet alleen in hun aard, maar ook in hun eind zijn ze hier opgetekend. Door het vuur van de toorn Gods uit de hemel zullen ze verdelgd worden. Vergelijk 2 Thessalonicenzen 1:8-10.

4. MELAATSHEID – Leviticus 13, enz.

Melaatsheid is een type van zonde, als zijnde: 

  1. walgelijk;
  2. ongeneeslijk; 
  3. ogenschijnlijk ongevaarlijk in zijn beginstadium, maar langzamerhand heel het lichaam aantastend; 
  4. afzondering van God en van gezonde mensen (Leviticus 13:44-46).

Wij dienen te bedenken dat deze richtlijnen ten aanzien van dieet en ziekte, in hun toepassing op het volk van Israël hygiënisch en genezend waren. Zij hebben een typologische betekenis voor ons. De bestudering van de typen mag er niet toe leiden dat u de historiciteit van de Bijbel uit het oog verliest.

5. DE REINIGING VAN DE MELAATSE – Leviticus 14

De priester in Israël gaf niet de genezing, maar nadat God genezen had, verklaarde hij dat de genezing een voldongen feit was, en bracht daarbij de voorgeschreven reinigingswetten in toepassing, zoals het offer van de twee vogels. Daarbij willen wij wijzen op de volgende punten:

  1. De reinverklaring van de melaatse had plaats “buiten de legerplaats”. Dit wijst ons al direct op Hem, Die “buiten de legerplaats” ging om ons van zonde te reinigen.
  2. De twee vogels vertegenwoordigen weer een dubbel type, evenals de twee bokken op de Grote Verzoendag.
    De geslachte vogel typeerde de gekruisigde Christus, terwijl de levende vogel die in het open veld wegvloog, een zinnebeeld was van de verrezen Heiland.
  3. De ene vogel werd geslacht in een aarden vat. Dit aarden vat is blijkens 2 Korinthe 4:7 een beeld van het zwakke lichaam van de mens. Christus droeg onze zonden in Zijn lichaam. Dat aarden vat was echter gevuld met levend water. Er was in Christus geen zonde, maar enkel levend water, nl. Gods Woord. Hoe duidelijk beeldt dit type uit dat Christus een waarachtig en rechtvaardig Mens is en als zodanig is geslacht.
  4. Het cederhout en de hysop wezen op de zondige natuur van de mens (resp. grootsheid en zwakheid); het scharlaken spreekt van de wereld en haar begeer-lijkheden. Door de Heilige Geest gedoopt in Christus, zijn wij der zonde en der wereld gestorven – Romeinen 6:4, enz.
  5. De verlossing houdt niet op bij de rechtvaardiging, maar gaat voort met heiliging – Leviticus 14:25-29.
    Bloed aan oorlel, duim en grote teen wijst op de gehoorzaamheid aan het geloof en op de handel en wandel van de gelovige.

De geslachte vogel en de in zijn bloed gedoopte levende en bevrijde vogel, stellen de twee aspecten van de verlossing voor in Romeinen 4:25: “overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardiging”. De dood als zoenoffer voor de schuld; de opstanding als Gods zegel op het werk van Zijn Zoon.

Let op de volgende punten:

  1. De melaatse doet niets. De priester gaat “buiten de legerplaats” om de melaatse te vinden.
  2. “zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving”.
  3. “En indien Christus niet is opgewekt … dan is uw geloof ijdel”,
  4. De verlossing houdt niet op bij de rechtvaardiging, maar gaat voort met de heiliging – Leviticus 14:25-29.

6. DE GROTE VERZOENDAG – Leviticus 16

Twee bokken waren nodig tot verzoening van het volk op de jaarlijks terugkerende Grote Verzoendag. Deze verzoening had betrekking op de gezamenlijke schuld van het gehele volk. Alles werd op deze dag gereinigd: de hogepriester, de priester, de tabernakel en alle gereedschappen.

De offerande van het lichaam van Jezus Christus is eens voor altijd geschied. Zie Hebreeën 9:12; 10:12-14.

Van alle plechtigheden die op de Grote Verzoendag plaats hadden, nam het ceremonieel met de twee bokken de centrale plaats in. Ook hier vinden wij weer een wonderlijke voorafschaduwing van het volkomen verlossingswerk van Christus.

  1. Alles werd gedaan door de hogepriester. Op deze dag werkte alleen de hogepriester, terwijl heel het volk (de priesters incluis) rustte. Vergelijk Hebreeën 1:3; Mattheüs 16:47; 27:24, 25. 
  2. De geslachte bok wijst op het verzoenend en plaatsvervangend sterven van Christus aan het kruis van Golgotha.
    Aan de eis van Gods wet moest worden voldaan – Vergelijk Romeinen 3:24-26
  3. De “weggaande bok” duidt typologisch aan dat Christus inclusief de Gemeente sinds de dood en opstanding van Christus een positie hebben “buiten de legerplaats” (Hebreeën 13:13, 14).
  4. De hogepriester, die met het bloed van de geslachte bok het heiligdom binnenging, is een type van Christus inclusief de Gemeente, die gezet is in de hemel” (Hebreeën 9:11, 12; Efeze 2:5, 6).
  5. Het bloed van het zondoffer werd gesprenkeld op de weg naar, en tot op het verzoen-deksel van de ark in het Heilige der heiligen en maakte die tot een “troon der genade. (Hebreeën 4:16) Dit is de “verse en levende weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel” (Hebreeën 10:20). Bestudeer zorgvuldig Hebreeën 9 en 10.
  6. Voor ons is er iets dat Israël nimmer gekend heeft: een gescheurde voorhang (Mattheüs 27:51; Hebreeën 10:19, 20). Op grond van Zijn bloed hebben wij vrijmoedigheid om in te gaan “in het ware heiligdom”, waar Christus is als de Hogepriester. Vergelijk Hebreeën 4:14-16; Hebreeën 10:19-22.

7. DE HOOGTIJDEN DES HEEREN – Leviticus 23

In hoofdstuk 23 geeft God het programma van de jaarlijkse vieringen. Er waren zeven grote godsdienstige feesten, die het volk van Israël elk jaar moest vieren, behalve natuurlijk de wekelijkse sabbat, waaraan zoals hier de Israëlieten steeds weer werden herinnerd (vs.1 t/m 3).

1) Pascha – Leviticus 23:4, 5 

Let op de datum waarop dit gevierd werd: vanaf de 14-de dag van de 1-ste maand, des avonds. Lees nu: Exodus 12:1, 2, 3, 6 en vergelijk Lukas 22:1, 2, 7,8; 23:33, 44 en 1 Korinthe 5:7.

Gedurende meer dan 1500 jaren, sinds die donkere nacht in Egypte toen de Israëlieten van de dood werden gered door het bloed van het paaslam, hebben zij hun verlossing van dood en slavernij herdacht door dit Paasfeest. Toen kwam Jezus, het vlekkeloos Lam van God en Hij stierf aan het kruis als het ware Paaslam, om ons te verlossen van slavernij, dood en oordeel. Zie 1 Korinthe 5:7.

2) Het feest van de ongezuurde broden – Leviticus 23:6-8
Dit feest stond in nauw verband met Pascha en werd vaak beschouwd als een deel ervan. Het volgde er onmiddellijk op en spreekt tot ons over de heilige wandel, die noodzakelijk op de verlossing moet volgen. De Goddelijke volgorde is hier wonderbaar: eerst verlossing – en daarna een heilige wandel. Lees Leviticus 23:6 en 1 Korinthe 5:7, 8; 11:23-26; 2 Korinthe 7:1.

3) Het feest van de eerstelingen – Leviticus 23:9-14 

Dit feest spreekt typologisch van de opstanding; “… de eersteling Christus, daarna die van (de) Christus zijn bij Zijn komst”. Zie 1 Korinthe 15:23; 1 Thessalonicenzen 4:13-18 (zie les 11).

4) Het Pinksterfeest – Leviticus 23:15-22

Het is een illustratie van het werk van de Heilige Geest tot vorming van de Gemeente. Om deze reden is er zuurdesem aanwezig, omdat er nog zonde aanwezig is in de Gemeente (1 Johannes 1:8). Let wel, dat hier sprake is van twee (gezuurde) broden; niet van een garve afzonderlijk gegroeide aren, los samengebonden, maar een werkelijke eenheid van deeltjes (gemalen korrels), die één geheel vormen. De uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag verenigde de afzonderlijke discipelen tot één levend organisme – Zie 1 Korinthe 12:12, 13, 20; 10:16, 17.

5) Het feest der bazuinen – Leviticus 23:23-25
Dit feest is een profetisch type en heeft primair betrekking op de toekomstige vergadering (opname) van de Gemeente en wellicht vervolgens ook op die van het lang-verstrooide Israël. Er ligt een grote tijdsruimte tussen het Pinksterfeest en het Bazuinenfeest. Dit komt overeen met de lange periode die in beslag genomen wordt door het pinksterwerk van de Heilige Geest in de tegenwoordige bedeling. Bestudeer zorgvuldig Jesaja 18:3; 27:13; Jesaja 58 (gehele hoofdstuk) en Joël 2:1 tot 3:21 in verband met de “bazuinen”.

6) De Grote Verzoendag – Leviticus 23:26-32
Deze dag is dezelfde als die beschreven werd in Leviticus 16. Maar hier wordt de nadruk gelegd op het berouw en de bekering van Israël. Met andere woorden: de profetische betekenis treedt hier op de voorgrond; het spreekt van de bekering en het herstel van Israël bij de wederkomst van de Messias om Zijn Koninkrijk te openbaren.

Zie het verband tussen de “bazuin” in Joël 2:1 en het “rouwklagen” dat volgt in de verzen 12-15. Zie ook Zacharia 12:10-13 in verband met de verzoening van Zacharia 13:1.

7) Het Loofhuttenfeest – Leviticus 23:33-43

Dit feest is ook een profetisch type in directe historische volgorde. Het spreekt van Israëls heerlijkheid na haar bekering, hervergadering en herstel, als gedurende de duizend jaren de gehele wereld zich met haar zal verheugen en het loofhuttenfeest met haar zal vieren. Zie Ezra 3:4; Zacharia 14:16-19; Openbaring 21:3.

Opmerking: De eerste vier feesten werden in het eerste deel van het jaar gevierd, zoals ook de gebeurtenissen die zij uitbeelden, in het eerste deel van deze bedeling plaats hadden. De laatste drie feesten vielen in het laatste deel van het jaar. Deze laatste drie feesten hebben hun typologische en profetische vervulling nog niet gehad. Wij leven – profetisch gezien – tussen het Pinksterfeest en het Bazuinenfeest.

8. HET JUBELJAAR – Leviticus 25 en 27:16-24

Elk 50-ste jaar was in Israël een Jubeljaar. Elke zevende dag was een Sabbatdag; elk zevende jaar was een Sabbatjaar, en na elke zeven jaarweken brak een Jubeljaar aan. Het Hebreeuwse woord “Jobeel” is hetzelfde als ons “Jubel”, dat wijst op de openbaring van grote blijdschap. Nog iets nader aangeduid: vreugde-bedrijf als vrucht van restitutie, herstelling en weder-oprichting voor al wat terneergeslagen lag door de zonde en ellende.

Het Jubeljaar was ongetwijfeld een beeld van het heerlijke Koninkrijk van onze Heere Jezus Christus, het komende Rijk van vrede. Het moest een heerlijke tijd voor Israël zijn, als in het 50-ste jaar bij het geklank van de bazuin op de Grote Verzoendag slaven de vrijheid herkregen, gevangenen werden bevrijd, schuldigen werden vrijgesproken, ballingen terugkeerden en armen hun bezittingen terugontvingen. Deze eigenaardige instelling legde beslag op heel het maatschappelijke leven van oud-Israël. In al zijn handel en bedrijf moest men daarmee rekening houden. Er wordt in de verzen 14-16 (vgl. Leviticus 27:16-24) nog aangewezen welke invloed deze instelling op heel het leven van Israël had. De hoofdgedachte is dat in alle handelingen met het Jubeljaar gerekend moet worden. Dit is nu buitengewoon rijk aan betekenis, als men voor ogen houdt dat het Jubeljaar naar het heerlijk Koninkrijk van Christus heen wees. Overigens heeft Israël nooit een sabbatjaar of jubeljaar gevierd!

  1. Wij dienen in al onze handel en wandel met de komst van Christus en van Zijn Koninkrijk te rekenen. Dit heeft heiligende invloed, zoals reeds typologisch bij Israël.
  2. Zoals al de akkers aan waarde begonnen te verliezen, naarmate het Jubeljaar naderbij kwam, zo begint ook al het aardse zijn waarde te verliezen, naarmate de komst en het Koninkrijk des Heeren nadert. Men moest kopen en verkopen, rekening houdend met het Jubeljaar.
  3. Bij alle verarming en gevangenschap kon men zich in Israël troosten met de gedachte dat het niet lang zou duren. Na het zure kwam weldra het zoet. Men moest steeds de blik op het vreugdevol verschiet gericht houden. Zullen wij dat ook thans niet doen?
  4. Het geschal van de Jubelbazuin (ook beeld van de evangelieprediking) luidde de tijd der vrijheid en verheuging in. Dit was type van hetgeen eens zal plaats hebben bij de komst van onze Heere Jezus Christus. Zie 1 Korinthe 15:51, 52; 1 Thessalonicenzen 4:16.
  5. Op de Grote Verzoendag was het geslachte offer een type van Christus. Die dag en dit heerlijk feit waren het uitgangspunt van het Jubeljaar.
    Dat wees aan dat het geslachte Lam van Golgotha de verdienende oorzaak is van alle vrede, vrijheid en vreugde – Romeinen 8:32.


Naar Les 17 – Numeri