Les 17 – NUMERI
VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 17)
- Waarom wordt dit boek Numeri genoemd?
- Wie was de schrijver? (Zie deel 1)
- Geef een kort overzicht van de gebeurtenissen die in dit boek beschreven worden.
- Geef de namen van de voornaamste personen.
- Wat beeldt het gehele boek uit?
- Wat is de sleuteluitdrukking?
- Waar was Israël gedurende de tijd van dit boek?
- Verklaar met uw eigen woorden wat er gebeurde te Kades-Barnea.
- Verklaar met uw eigen woorden, hoe deze gebeurtenis van toepassing is op de Gemeente van vandaag.
- Wat leren wij uit 1 Korinthe 10:1-11?
- Verklaar hoe de Nazireeër een type van Christus is.
- Verklaar hoe Aärons staf een type is van de opstanding van Christus.
- Verklaar met uw eigen woorden de inzetting van het offer van de rode vaars.
- Heeft het in typologisch opzicht iets te maken met een ongeredde zondaar?
- Wat beeldde dat offer uit?
- Hoe illustreert “de koperen slang” het evangelie van Christus?
- Welk aspect van Christus’ verlossingswerk werd uitgebeeld door de vrijsteden?
- Wie was Bileam en van wie was hij een type?
- Welke profetie betreffende Christus sprak hij uit?
- Wat was de zonde van Korach, Dathan en Abiram?
- Wat redde Israël van de toorn Gods, vanwege de gebeurtenissen in hoofdstuk 16?
- Wat was Mozes’ zonde? (Hoofdstuk 20).
INLEIDING
Het boek ontleent zijn naam aan het feit dat het handelt over de volkstelling van Israël. Maar wij moeten Numeri vooral zien als het boek dat spreekt over de woestijnreizen van Israël.
Typologisch gezien heeft het boek Numeri tot onderwerp: de dienst en de wandel van de gelovige in de woestijn van deze wereld. Er ligt een prachtige morele volgorde in de boeken van de “Pentateuch”.
Genesis spreekt over de nieuwe schepping;
Exodus spreekt over de verlossing;
Leviticus spreekt over de aanbidding en gemeenschap;
Numeri spreekt over de dienst en wandel.
Dit is altijd de Goddelijke en daarom enig-juiste volgorde!
SLEUTELWOORD
De sleutel-uitdrukking van dit boek komt veertien maal in het eerste hoofdstuk voor: “Allen, die ten heire uittrekken.” (N.B.G.: “die in het leger uitrukken”)
De centrale gedachte is: dienst. Maar omdat deze dienst verband houdt met reizen, is de tweede gedachte: de wandel. Dit boek is rijk aan typen en deze hebben direct betrekking op de tweevoudige sleutel: de dienst en de wandel van de gelovige.
I. HISTORISCH
Het boek handelt over een periode van iets meer dan 38 jaren. Vergelijk Numeri 1:1 met Deuteronomium 1:3.
Het zal u opvallen dat het boek Numeri de draad van de geschiedenis van Israël weer opneemt, waar het boek Exodus hem heeft losgelaten. Geschiedkundig beschouwd sluit Numeri onmiddellijk aan op Exodus en vormt het boek Leviticus dus eigenlijk één lange parenthese.
Verder zult u er goed aan doen eerst het boek Numeri in zijn geheel door te lezen en voor uzelf een overzicht te maken van de daarin beschreven gebeurtenissen en historische feiten. U moet zich eerst een duidelijk beeld vormen van het grote verhalende raamwerk, wilt u de details kunnen begrijpen.
II. BIOGRAFISCH
Evenals in Exodus is Mozes ook in dit boek de grote centrale figuur. De moeilijke situaties en de veelomvattende en onderscheiden verantwoordelijkheden waarin deze man Gods op de proef gesteld werd, onthullen zijn opmerkelijk en bewonderenswaardig karakter.
U dient zelf een lijst te maken van de andere personen, die in dit boek op de voorgrond treden met een korte beschrijving van hun karakter. Het boek geeft o.a. een verslag van de slottonelen in het leven van de eerste hogepriester Aäron.
III. INDELING
Het boek is samengesteld uit drie delen:
- Van Sinaï tot Kades-Barnea. – Numeri 1 t/m 12
- De rebellie van het volk bij Kades-Barnea en de 38 jaren van de omzwerving in de woestijn. – Numeri 13 t/m 19
- De tweede aankomst te Kades-Barnea en de daarmee verband houdende gebeurtenissen. – Numeri 20 t/m 36
IV. GEESTELIJK
De geestelijke lessen van het boek Numeri zijn zeer talrijk en buitengewoon praktisch. Evenals in de andere boeken van Mozes ligt de geestelijke betekenis van Numeri vooral in de typen, die in dit boek verborgen liggen. De voornaamste daarvan zullen wij afzonderlijk behandelen. De geestelijke onderwijzingen kunnen over het algemeen als volgt worden samengevat:
1. Wat betreft de dienst
- Wij zijn als gelovigen geroepen om God te dienen en voor Hem te strijden. Maar de ware dienst van God wordt voorafgegaan door wedergeboorte (Genesis), verlossing (Exodus), gemeenschap (Leviticus). Vergelijk Johannes 3:6; Mattheüs 11:28, 29; Efeze 2:8-10; 1 Thessalonicenzen 1:9, 10; Spreuken 15:8; Psalm 1.
- Dienst, die God welbehaaglijk is, komt nimmer voort uit eigen wil, noch wat betreft het wat, wanneer, hoe of waar! Alles is Goddelijk geregeld; niets wordt overgelaten aan de mens of het oordeel van de mens. Numeri 1 t/m 4. Vergelijk 1 Korinthe 12:4-18 en let daarbij op uitdrukkingen als “dezen” en “een ander” (vs. 8 en 9) “gelijkerwijs Hij wil” (vs. 11) “gelijk Hij gewild heeft” (vs. 18). Zie ook Handelingen 13:1, 2; Handelingen 16:7, enz; 1 Samuël 15:22.
- De hoogste dienst is die van de Nazireeër, de afgezonderde, die zichzelf niet wil verontreinigen met de onreinheid van het volk van God. 2 Timotheüs 2:20, 21.
2. Wat betreft de wandel
- De voornaamste les die we uit dit boek kunnen trekken is dat ongeloof de zegen van God in de weg staat. God bracht het volk Israël zo snel mogelijk naar Kades-Barnea en Hij wilde hen onmiddellijk in de beloofde Kanaäns-rust brengen. Zij konden echter het land der belofte niet ingaan “vanwege hun ongeloof” (Hebreeën 3:14) en hun lichamen zijn gevallen ín de woestijn. Er is voor de gelovige een tegenwoordige rust “in Christus”, die in geestelijk opzicht beantwoordt aan Kanaän, “een goed land, een land van waterbeken, fonteinen en diepten, die in dalen en in bergen uitvlieten; Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgenbomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig; Een land, waarin gij brood zonder schaarsheid eten zult, waarin u niets ontbreken zal; een land, welks stenen ijzer zijn, en uit welks bergen gij koper uithouwen zult. Als gij dan zult gegeten hebben, en verzadigd zijn, zo zult gij den Heere, uw God, loven over dat goede land, dat Hij u zal hebben gegeven.” (Deuteronomium 8:7-10)
- Maar de weg, die leidt tot deze volheid van Christus is de weg van geloof, niet van werken; door ongeloof valt de christen terug in het woestijnleven van dorheid en onvruchtbaarheid. Helaas zijn er in onze dagen zovele woestijn-christenen en zo weinig Kanaän-christenen.
V. TYPOLOGISCH
Uit 1 Korinthe 10:1-11 leren wij, dat al de gebeurtenissen van dit boek typen zijn van Christus en tevens van de ervaring van de gelovige. Bovendien leren wij dat deze typen “opgetekend zijn tot waarschuwing van ons” (vs.11). De belangrijkste typen zijn:
1. De Nazireeër – Numeri 6
Het Nazireeër-schap was een eigenaardige instelling onder Israël. Er waren drie soorten van Nazireeërs:
- Nazireeërs, die door God Zelf van de geboorte af aan waren afgezonderd voor een speciaal doel, zoals Simson en Johannes de Doper.
- Nazireeërs, die door hun ouders, bij wijze van gelofte, voor heel het leven aan God waren toegewijd.
- Nazireeërs voor een tijd.
In dagen van nood en druk deed men meermalen een Nazireeër-gelofte voor een bepaalde tijd. Alleen van de laatstgenoemde is in dit boek sprake. Het woord “Nazireeër” komt van het woord “nadzar”, dat “scheiden”, “zich afzonderen” betekent. Een Nazireeër was dus een afgescheidene in het midden van het afgescheiden volk. Er was drieërlei eis aan het Nazireeër-schap gesteld:
- Hij mocht niets gebruiken van de wijnstok. Zelfs geen druivensap of rozijnen. “De wijn verheugt het hart des mensen”, zegt Psalm 104. De Nazireeër moest zich van alle natuurlijke vreugde onthouden. Hij moest niet het natuurlijk, maar het bovennatuurlijk leven leiden, het leven met God.
- Geen scheermes mocht over zijn hoofd gaan. Wat het lange haar betreft, (denk aan Simson!) geeft 1 Korinthe 11:14 ons licht, waar gezegd wordt dat de natuur zelf ons leert dat het lange haar voor een man schandelijk is. Daarmee wordt de vrijwillige zelfvernedering aangeduid.
- Hij moest zich ver houden van de dood en alles wat met de dood te maken had. Hij mocht geen dode aanraken en aan geen rouwplechtigheid deelnemen. Dit betekende dus een leven van afzondering van medeplichtigheid aan de verontreiniging zelfs van goede mensen.
De Nazireeër is primair een type van Christus. Hij heeft ten volle het Nazireeër-schap vervuld. Hij was “afgescheiden van de zondaars” en geheel aan God gewijd. Hij heeft zich onthouden van alles wat de wereld te bieden had aan vreugde, rijkdom en eer! Hij was de “Man van Smarten”, Die Zichzelf vernederd heeft tot de schande en de dood des kruises (Johannes 14:27; 15:11; 2 Korinthe 13:4; Filippenzen 2:6-8; Mattheüs 12:47-50; 16:23).
Maar “in Christus” zijn ook alle gelovigen Nazireeërs geworden. Zij worden geroepen tot een leven van afzondering, zelfverloochening en zelfvernedering en tot het dragen van de smaadheid van het kruis. Het Nazireeër-schap heeft typologisch niets te doen met de redding als zodanig, maar wel met de gemeenschap met God en het dienen van God.
2. De twee zilveren trompetten – Numeri 10:1-10
Mozes moest slechts twee zilveren trompetten maken. Aäron had maar twee zonen en het was hun taak om deze trompetten te blazen. Twee is bovendien het getal van het getuigenis. “Op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan”. De Heere Jezus zond Zijn discipelen twee aan twee uit om het Evangelie te prediken.
- De trompetten waren een type van de Evangelieprediking. Jesaja 58:1; 1 Korinthe 14:8. De bazuin mag geen onduidelijk geluid geven. Zilver, als synoniem voor geld, wijst veelal typologisch op de verlossing.
- De trompetten riepen de vergadering bijeen. De Evangeliebazuin is tot samenroeping van de “ecclesia” (d.i. Gemeente, volksvergadering) uit alle volkeren, Handelingen 15:4.
- De trompetten dienden eveneens tot de opmars van de legers. Als de Gemeente des Heeren opgeroepen wordt tot de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand, dan dient dat door de Evangeliebazuin te geschieden.
- De trompetten gaven onderscheidene geluiden, waaruit de Israëlieten konden opmaken wat de Heer van hen verwachtte. De Evangeliebazuin is soms een heilbazuin, maar soms ook een boetbazuin.
- Alleen de zonen van Aäron – de priesters – mochten die trompetten blazen. Zo kunnen ook alleen gelovigen het Evangelie verkondigen.
- In het algemeen had het trompetgeschal tweeërlei taak:
a) oproepen tot de strijd tegen de vijand, en
b) oproepen tot “de gezette hoogtijden des Heeren”.
Zo heeft ook het Woord van God tweeërlei taak:
a) het aanvallen van het rijk van de vijand door evangelieverkondiging en
b) het oproepen van Gods volk in onderlinge bijeenkomst, om de Heere een feest te vieren en Hem te dienen en te aanbidden. - Het is uit de Profeten en ook uit Openbaring duidelijk dat deze trompetten nog een verdere typologische betekenis hadden met betrekking tot de komst des Heeren ten opzichte van de Gemeente. (Zie 1 Korinthe 15:52 en 1 Thessalonicenzen 4:13-18) en van Israëls herstel (zie Jesaja 27:13; Mattheüs 24:31).
Het draagt duidelijk de twee kenmerken:
a) strijd tegen de vijand, en
b) vreugde voor het volk des Heeren.
3. De bloeiende staf van Aäron – Numeri 17
Deze bloeiende staf van Aäron is een type van de opgestane Christus, Die door God aangesteld en erkend is als Hogepriester. Aärons hogepriesterschap werd in twijfel getrokken en betwist door Korach en zijn aanhangers. Daarom bevestigde God Zelf het hogepriesterschap van Aäron door de bloeiende staf. Alle oversten van de stammen moesten een staf aan Mozes geven met hun naam erop geschreven. Hij legde deze staven weg voor het aangezicht Gods in de tabernakel. Toen Mozes de volgende dag de staf van Aäron zag, was deze uitgesproten, had bloemen en droeg amandelen, terwijl al de andere staven als afgesneden stokken dor en dood gebleven waren.
God Zelf had leven gebracht in Aärons staf. Ieder stamhoofd ontving zijn dode stok terug, terwijl Aärons amandelroede bij de ark der getuigenis gelegd werd tot blijvend teken van Aärons verkiezing. Zo zijn al de stichters van godsdiensten gestorven, alleen Christus werd opgewekt uit de doden en verheerlijkt om Hogepriester te zijn “naar de kracht des onvergankelijken levens” (Hebreeën 7:16).
Het is onweerlegbaar duidelijk, dat deze staf wees op Christus Zelf, want:
- Hij is – als die staf – afgesneden uit het land der levenden;
- Hij is – als die staf – dood geweest;
- Hij is – als die staf – uit de doden levend geworden en opgestaan;
- Hij heeft – als die staf – gebloeid en vruchten gedragen.
4. Het offer van de rode vaars – Numeri 19
Het offer van de rode vaars is een type van Christus’ offer, als grond van de reiniging van de gelovigen van bezoedeling, die hij onvermijdelijk als pelgrimsreiziger door de woestijn van de wereld opdoet. Wij vinden hier een treffende illustratie van de wijze waarop gelovigen worden gereinigd.
- Het slachten van de vaars.
- De zevenvoudige besprenkeling van het bloed, als een type van de volkomen en nimmer te herhalen wegneming van de zonden aller gelovigen (Hebreeën 9:12-14; 10:10-13).
- De verbranding van de vaars tot as, dat “buiten de legerplaats” bewaard werd als een herinnering aan het eenmaal gebrachte offer.
- De reiniging van onreinheid (zonde heeft twee aspecten, nl. schuld en onreinheid) door besprenkeling met as, vermengd met water.
Het feit, dat hier sprake is van een vrouwelijk offer, illustreert dat het hier een waarheid betreft die betrekking heeft op het aardse aspect van het werk van Christus. De gelovige is met Christus “buiten de legerplaats” hier op aarde. Dat dit offer niet aan Aäron, maar aan zijn zoon Eleazar gegeven moest worden (vs. 3), wijst op het tweede hogepriesterschap, namelijk dat van Melchizedek en onder het Nieuwe Verbond. Het is een uitbeelding van het tegenwoordige werk van Christus. Het betreft hier dan ook een waarheid niet voor ongelovigen, maar voor gelovigen. Het heeft te maken met reiniging van de levenswandel door “het waterbad met het Woord”. Water is een type zowel van de Geest als van het Woord (Johannes 7:37-39; Efeze 5:26).
Het beeld is als volgt: De Heilige Geest gebruikt het Woord om de gelovige te overtuigen van iets onreins in zijn wandel en herinnert hem er tegelijkertijd aan dat Christus reeds de schuld heeft weggenomen en de straf betaald; precies zoals een Israëliet, besprenkeld met de as, daardoor herinnerd werd aan het reeds gebrachte offer. In plaats van te wanhopen, oordeelt en belijdt de gelovige zijn zonde als iets onwaardigs voor een heilige, en ontvangt hij vergeving en reiniging. Bestudeer Johannes 13:10-13; 1 Johannes 1:7-10.
5. De geslagen rots – Numeri 20:7-11
Dit is een ander wonder dan dat in Exodus 17. Vanzelfsprekend is ook in dit geval de geslagen rots een type van de gekruisigde Christus. In deze geschiedenis valt echter de nadruk op de daad van Mozes, die de rots ten tweeden male sloeg. Mozes is hier, als personificatie van de wet, de uitbeelding van het Joodse volk, dat de Heere Jezus verwierp en kruisigde om hem vervolgens opnieuw te verwerpen, toen aan hen alsnog het evangelie werd gepredikt in de dagen na de opstanding. Niettemin “is hun val de rijkdom der wereld” (Romeinen 11:12): de Rots bracht toch water voort! Zoals Mozes het beloofde land niet in mocht, zo is het Joodse volk het Messiaanse Rijk niet binnengegaan. Maar Mozes zowel als dit volk hebben nog een toekomst!
6. De koperen slang – Numeri 21
De kinderen Israëls murmureerden tegen God. De reden hiervan was ontevredenheid over het brood (vs. 5). Het brood dat men at, was een hemelse gave. Het was een type van Christus, als “het Brood des levens” (Johannes 6), maar men walgde ervan. In zijn walging noemde men het “een flauwe spijs”. Hier was een gruwelijk kwaad: een verachten van Christus Zelf. Een vreselijker zonde is nauwelijks denkbaar. Deze zonde verdiende dood en oordeel God zond “vurige” (d.i. zeer giftige) slangen, die dood en verderf zaaiden in het leger van Israël. Toen het volk zijn zonde beleed en Mozes smeekte om tussenbeide te komen (vs. 7), kreeg deze van God de opdracht een koperen slang te maken en die te verhogen op een stang. “En het geschiedde, als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan, en hij bleef levend” (vs. 9).
Onze Heiland gebruikt deze geschiedenis als een beeld van de verlossing die mensen zouden vinden in Hem Zelf (zie Johannes 3:14). De vurige slangen zijn een beeld van de priesters en priesterlijke dienst onder de wet, terwijl de verhoogde slang een type is van de verhoogde en verheerlijkte Christus als Hogepriester van het Nieuwe Verbond.
De voornaamste punten van overeenkomst zijn:
1. Het geneesmiddel
- Het was voorgeschreven door God. Zo is Christus het door God voorgeschreven middel tot verlossing.
- Het was leerrijk. Koper is een type van gemeenschap, verbinding, reiniging; de slang is de vorst over de stoffelijke wereld en daarom volgens Johannes 3:14 een type van de Zoon des Mensen.
- Het was het enige door God voorgeschreven geneesmiddel. Zo is Christus de enige Weg tot behoudenis (Handelingen 4:12).
- Het was duurzaam. Het was van koper. Pas jaren later werd de koperen slang vernietigd, omdat de Israëlieten het gemaakt hadden tot een voorwerp van bijgeloof (2 Koningen 18:4).
- Het was in het oog lopend. De slang werd hoog opgericht in het midden van het kamp. Zo is ook Christus verhoogd aan de rechterhand van God.
2. Zijn algenoegzaamheid
- Het genas, hoe ernstig ook de beet. Zo is er voor “ieder die in Hem gelooft” (Johannes 3:16) vergeving en redding door Christus voor welke zonde ook!
- Het genas, hoe ernstig de toestand van de gebetene ook was.
- Het genas, hoeveel keren een mens ook gebeten was.
- Het genas, wie de gebeten persoon ook was.
- Het geneesmiddel faalde nooit. Niemand werd teleurgesteld.
3. Zijn toepassing
- Het was zeer gemakkelijk. Genezing en nieuw leven kwamen eenvoudig door een blik. Zo wordt ook de behoudenis ontvangen door een blik van geloof.
- Het leek onwaarschijnlijk. Welk verband bestond er tussen de slang en de wond? Zo spreken vandaag sommige mensen ook over het kruis.
- Het was bedoeld als een les. Zij moesten zien op een slang, hetzelfde ding dat de pijn veroorzaakte. Maar toch is het Nieuwe Verbond in hoge mate het tegenovergestelde van het Oude Verbond.
- Het was persoonlijk. Iedereen moest voor zichzelf opzien tot de slang. Zo vraagt het kruis een persoonlijk geloof.
- Het bracht ogenblikkelijke genezing. Zo brengt ook het kruis onmiddellijk vergeving en rechtvaardiging.
7. De vrijsteden – Numeri 35 (vgl. Deuteronomium 19; Jozua 20)
De “vrijsteden” herinneren ons aan Jezus Christus als onze verberging en onze schuilplaats. God gebood dat Zijn volk zes vrijsteden zou aanwijzen, zodra zij het beloofde land in bezit zouden hebben genomen.
Een mens die ongewild en per ongeluk een doodslag gepleegd had, kon vluchten naar één van deze vrijsteden en daar ontkomen aan de hand van de bloedwreker. Deze zes steden waren zo gelegen, drie aan elke zijde van de Jordaan, dat één daarvan altijd binnen het bereik lag. Zo heeft ook de Heiland Zichzelf binnen het bereik geplaatst van allen die wraak te duchten hebben.
Gebaande en goed onderhouden wegen leidden naar elk van deze steden, en hun poorten waren altijd open. De Joodse traditie verklaart dat op elk kruispunt van wegen een bord geplaatst was die de richting van de dichtstbijzijnde vrijstad aanwees en dat overal in het land gidsen gestationeerd waren om eventuele vluchtelingen te leiden naar de plaats van veiligheid. Als dat zo was, dan zouden zij een wonderbaar beeld zijn van een evangelist, wiens voeten snel zijn om zielen tot Christus te leiden en wiens lippen vervuld zijn met de waarheid Gods.
In de vrijstad werd de doodslager verhoord door de rechters en als werkelijk bleek dat de gepleegde doodslag op een ongeluk berustte, dan mocht hij in de stad als een vreemdeling wonen, dus buiten het bereik van de “bloedwreker””. Hij moest in de vrijstad blijven tot aan de dood van de hogepriester. Bij de opvolging van een nieuwe hogepriester mocht hij echter naar zijn eigen stad terugkeren en zijn eigendom in bezit nemen. Dat was Gods voorziening om Zijn land te vrijwaren voor onschuldig bloed.
Maar hoewel wij in de vrijsteden een beeld hebben van de zondaar die redding vindt in Christus, is er een nog veel heerlijker toepassing in verband met Gods volk Israël. Israël was de doodslager, die onschuldig bloed op Golgotha vergoot. Maar wij lezen in Handelingen:
“De Vorst des levens hebt gij gedood … En nu, broeders, ik weet, dat gij het door onwetendheid gedaan hebt, gelijk als ook uw oversten.” (Handelingen 3:15-17).
Israël is sindsdien een vluchteling geweest, en heeft zijn bezit – het land der belofte – verloren. In onze dagen ligt de gehele wereld onder de toorn en het oordeel Gods. De enige vrijplaats is de Gemeente! Daar vindt de Israëliet zijn toevlucht. Pas als men niet meer vasthoudt aan de (Mozaïsche of Joodse) wet, als dus bij wijze van spreken de hogepriester van het Oude Verbond sterft, dan zal Israël vergeving ontvangen, dan zal aan hun vluchtelingenbestaan een einde komen en zullen zij in hun land en erfenis worden hersteld.
Maar dat zal pas gebeuren aan het einde van de 70-ste week van Daniël, ter gelegenheid van de verschijning van de Hogepriester van het Nieuwe Verbond: Christus Jezus.
VI. PROFETISCH
1. Bileam, de valse profeet – Numeri 22-25
De geschiedenis van Bileam heeft diepe indruk gemaakt op Israëls heilige schrijvers. Gedurig wijzen ze met een heilige afschuw op hem – Deuteronomium 23:4; Jozua 24:9; Psalm 106:28; Nehemia 13:2; Micha 6:5.
Ook in het Nieuwe Testament treedt Bileam nogal eens voor het voetlicht. Petrus zegt van hem, dat hij “het loon der ongerechtigheid liefhad” (2 Petrus 2:15). Judas zegt van de valse leraars dat zij “voor de verleiding van een Bileamsloon bezweken zijn” (Judas 11). En de verhoogde Heiland zegt tot de gemeente te Pergamus, dat “gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen” (Openbaring 2:14). Uit deze plaatsen blijkt duidelijk dat Bileam, in zijn hebzucht, eerzucht en verleiding, een voorbeeld is van veel valse leraars.
Door de aanbiedingen van Balak liet hij zich omkopen om het volk van Israël te vloeken. God belette echter zijn voornemen en in plaats van het volk Gods te vloeken, zegende hij het. Maar nochtans gaf hij Balak de duivelse raad om Israël door middel van de heidense schonen tot afgoderij te brengen. Een samengaan en een vermenging dus van de kinderen van het licht en de kinderen van de duisternis, van “kerk” en “wereld”.
De valse leraars onzer dagen gelijken allen zonder onderscheid sprekend op Bileam. Door hun invloed is de “kerk” steeds meer verwereldlijkt, en daardoor van haar geestelijke kracht beroofd. Als instrumenten van de satan leveren ze een ontzettend gevaar op voor het volk des Heeren.
2. Goddelijke profetie uit de mond van een valse profeet
De profeet van een vergelegen land, die geroepen werd om Gods volk te vloeken, kon hen slechts zegenen. En de woorden van zijn zegen vormen een profetie, die op wonderbaarlijke wijze de toestand van Israël beschreven heeft, zoals die ongeveer dertig eeuwen lang is geweest.
“Ziet, dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden.” – Numeri 23:9.
Dit zijn woorden, die wellicht de hofnar van Frederik de Grote voor de geest stonden, toen de koning hem vroeg om de waarheid van de Bijbel met een enkel woord te bewijzen, waarop hij antwoordde: “De Joden, Sire”.
In deze boeken van Mozes werden vele dingen geprofeteerd over Israël en het land, die vandaag de dag waar zijn. Bijvoorbeeld:
“Ik zal u onder de heidenen verstrooien”. – Leviticus 26:33
“Uw land zal woest, en uw steden zullen een woestijn zijn”. – Leviticus 26:33
“De Heere zal u verstrooien onder de volken”. – Deuteronomium 4:27
Dit is van geen enkel volk waar geweest, behalve van Israël. Wanneer wij een Jood zien, dan hebben we een getuigenis van de waarheid van Gods Woord. Nog eens keek Bileam, geïnspireerd door de Geest van God over de eeuwen heen en zag hij Degene, Die komen zou:
“Ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortkomen uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen; … En er zal een uit Jakob heersen.” – Numeri 24:17-19
“Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden.” – Mattheüs 2:2
De ster en de scepter werden voorzegd meer dan 1500 jaren vóór zij werkelijk verschenen. Vergelijk Openbaring 22:16.