Les 20 – Jozua

Les 20 – JOZUA

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 20)

  1. Met welke gebeurtenissen begon en eindigde de tweede periode en hoe lang duurde zij?
  2. Wat zijn de bronnen van de geschiedenis van deze tweede periode?
  3. Geef een kort overzicht van deze periode.
  4. Wie waren de voornaamste personen in deze periode?
  5. Van welk boek is Jozua eigenlijk een voortzetting?
  6. Waarom was het nodig om de boeken Numeri en Deuteronomium te schrijven?
  7. Wat is het sleutelwoord van Exodus en Jozua?
  8. Welke zijn de twee facetten van de verlossing, zoals die in beide boeken worden behandeld?
  9. Wat is volle verlossing?
  10. Waaruit is de zondaar geleid?
  11. Waarin is de zondaar geleid?
  12. Geef een indeling van het boek Jozua.
  13. Met welk nieuwtestamentisch boek correspondeert Jozua?
  14. Was Kanaän een type van de hemel?
  15. Waarom? Of waarom niet?
  16. Is de gelovige nu van de wereld (Egypte)?
  17. Is hij van de hemel?
  18. Waar verkeert hij lichamelijk?
  19. Waar verkeert hij geestelijk?
  20. Heeft de gelovige nog strijd?
  21. Wordt de overwinning behaald door de wet van Mozes?
  22. Hoe wordt de overwinning behaald?
  23. Kunnen wij door wetsbetrachting de hoogste geestelijke zegeningen, zoals liefde, blijdschap, vrede, enz. verwerven?
  24. Hoe worden deze verworven? (Galaten 5:16, 22, 23).
  25. Van wie is Jozua een type?
  26. Noem de vier punten van overeenkomst tussen Jozua en zijn anti-type.
  27. Verklaar de typologische betekenis van de 2 1/2 stammen, die hun erfdeel kozen aan de woestijnzijde van de Jordaan.
  28. Verklaar de typologische betekenis van de besnijdenis. 
  29. Verklaar de typologische betekenis van de val van Jericho.
  30. Verklaar de typologische betekenis van de zonde van Achan.
  31. Verklaar de typologische betekenis van Israëls vijanden.

DE GESCHIEDENIS VAN ISRAËL (VERVOLG)

TWEEDE PERIODE – JOZUA

Dit boek is het eigenlijke vervolg van Exodus, omdat het ons de voltooiing en het doel van Israëls verlossing beschrijft. Zie Deuteronomium 6:23. Leviticus is een deel (en een aanvulling) van de wet.

Als Israël te Kades-Barnea geen ongeloof geopenbaard had, dan zouden er geen boeken Numeri en Deuteronomium geweest zijn. 

Numeri is het verslag van Israëls omzwervingen in de woestijn, die een gevolg waren van hun ongeloof en ongehoorzaamheid te Kades-Barnea. Deuteronomium, de tweede wetgeving, was noodzakelijk geworden door het feit, dat de generatie die bij Sinaï de wet ontvangen had, in de woestijn was omgekomen. Als Israël te Kades-Barnea, waar zij na een reis van elf dagen vanaf Sinaï gekomen waren, regelrecht het land Kanaän was binnengetrokken, dan zouden de laatste 21 hoofdstukken van Numeri en heel Deuteronomium nooit geschreven zijn. Op Exodus en Leviticus zou dan direct een boek als Jozua gevolgd zijn, waarin het verslag had gestaan van de verovering en de verdeling van het land.

In Hebreeën 11:29, 30 ontbreekt de lange periode van Israëls omzwervingen in de woestijn, omdat de Heilige Geest geen enkele openbaring van geloof kan vinden tussen de doortocht door de Schelfzee en het vallen van de muren van Jericho. Zie Hebreeën 3:17, 19.

In Jozua vinden wij dus het einde van de geschiedenis der verlossing, die in Exodus zijn begin had. In beide boeken is “verlossing” het sleutelwoord. Maar deze verlossing heeft twee verschillende facetten: Exodus spreekt over bevrijding en Jozua over bezit. Volle verlossing is zowel “uitleiden” als “inleiden”. Het boek Exodus leidt Israël uit Egypte; het boek Jozua leidt Israël in Kanaän.

Het boek sluit dus aan op de vijf boeken van Mozes en is tevens de inleiding van de nieuwe groep van twaalf historische boeken (Jozua tot en met Esther), die Israëls geschiedenis in Kanaän beschrijven. Het omvat een tijdperk van circa 2 decennia, die een overgangsperiode vormen in Israëls lange en bewogen historie.

HET BOEK JOZUA – SLEUTEL VERS 

Het sleutelvers van dit boek is Jozua 1:2:

“Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, den kinderen Israëls, geve.”

De wet, waarvan Mozes de vertegenwoordiger is, kon nimmer een zondig volk overwinning, rust en zegen geven. Zie Hebreeën 7:19; Romeinen 6:14; 8:2-4

I. HISTORISCH

Het boek Jozua is de geschiedenis van een militaire campagne onder leiding van Jozua, Mozes’ opvolger. Deze militaire onderneming had ten doel om het beloofde land voor Israël in bezit te nemen. Het is dus een boek vol activiteit. Als zodanig staat het in dezelfde verhouding tot de Pentateuch als het boek Handelingen tot de Evangeliën.

Als Mozes een orator was, dan was Jozua ongetwijfeld een groot generaal van dezelfde klasse als Caesar, Hannibal en Napoleon. Hij was één van de grootste strategen, die ooit geleefd hebben; maar wij moeten wel bedenken, dat zijn wijsheid van God kwam. Wij hebben hier het verhaal van één lange zegetocht. Er waren zeven jaren voor nodig om het land Kanaän te veroveren, maar in deze zeven jaren verloor Jozua slechts één kleine slag.

Het geheim van zijn succes was onvoorwaardelijk geloof en absolute gehoorzaamheid aan God. Na de Kanaänieten verslagen te hebben, verdeelde Jozua het land, bracht hij de stammen in hun respectieve plaatsen, en regelde hij gedurende enige jaren de zaken van land en volk. U dient de volgorde van de gebeurtenissen goed in uw hoofd te prenten. Ook de namen van de zeven volkeren, die vroeger het land bewoonden.

II. BIOGRAFISCH

Jozua is in dit boek de overheersende figuur. Hij was een Efraïmiet; één van de verspieders, door Mozes gezonden vanuit Kades-Barnea, een getrouw dienstknecht van Mozes gedurende vele jaren en de Geest van God was op hem. Ook andere personen treden in dit boek op de voorgrond, zoals Rachab, Achan, Kaleb, enz. Het is bijzonder interessant en leerzaam om de karaktertrekken van deze personen te bestuderen.

III. INDELING

Het boek Jozua kan in vier delen verdeeld worden.

1. De intocht in het land – Jozua 1 t/m 5

Voorbereiding voor de intocht – Jozua 1 

Rachab redt de twee verspieders – Jozua 2 

De doortocht door de Jordaan – Jozua 3 

De gedenkstenen – Jozua 4 

De nieuwe generatie besneden te Gilgal; – Jozua 5
Het manna houdt op; 
De Heere, de werkelijke Leider, verschijnt aan Jozua.

2. De verovering van het land – Jozua 6 t/m 12

De wonderbare verovering van Jericho – Jozua 6

De nederlaag van Israël bij Ai vanwege de “ban in het leger” – Jozua 7

De inneming van Ai – Jozua 8

Het verbond met de Gibeonieten – Jozua 9

De verbonden zuidelijke koningen verslagen bij Gibeon – Jozua 10

De verbonden noordelijke koningen verslagen bij Merom – Jozua 11 

Opsomming van de overwonnen koningen – Jozua 12

3. De verdeling van het land – Jozua 13 t/m 22

Het deel van de 2 1/2 stammen ten oosten van de Jordaan – Jozua 13

Kaleb vraagt om Hebron – Jozua 14

Het deel van Juda – Jozua 15

Het deel van Efraïm – Jozua 16

Het deel van de halve stam van Manasse (west van de Jordaan) – Jozua 17

Het deel van de overige zeven stammen – Jozua 18 en 19

Verdere instructies omtrent de vrijsteden – Jozua 20

De steden voor de Levieten – Jozua 21

Het altaar van de 2 1/2 stammen ten oosten van de Jordaan – Jozua 22

4. De laatste boodschap en de dood van Jozua – Jozua 23 en 24

Een boodschap van afzondering – Jozua 23 

Een boodschap over dienst Jozua – 24

IV. GEESTELIJK

Er bestaat een merkwaardige overeenkomst tussen het boek Jozua in het Oude Testament en de Efeze-brief in het Nieuwe Testament. Het land Kanaän, in het boek Jozua, is een type van “het hemelse” in de Efeze-brief. Het “hemelse” van de Efeziërs (Efeze 1:3) is voor de christenen wat Kanaän voor de Israëlieten was, namelijk een plaats van strijd, maar ook van overwinning en overvloedige zegen. In Jozua 21:43-45 worden vier zegeningen genoemd:

  1. bezit (vs. 43)
  2. rust (vs. 44)
  3. overwinning (vs. 44)
  4. de vervulling der beloften (vs. 45).

Het land Kanaän is een beeld van de tegenwoordige positie van de gelovige “in de hemel in Christus Jezus” (Efeze 1:3). De aardse zegeningen van het volk van Israël in het beloofde land zijn een type van de “geestelijke zegen”, die de gelovige thans in Christus bezit.

De uitdrukking “in de hemelse gewesten” (Vert. N.B.G.) komt 5 maal in de Efeze-brief voor, namelijk in hoofdstuk 1:3, 20; 2:6; 3:10 en 6:12. Het woord “gewesten” is hier misleidend, omdat het duidt op een plaats. Het gaat hier echter niet om een plaats, maar veeleer om een sfeer. In de grondtekst staat (letterlijk overgezet): “in het (op)hemelse”. Het wijst op de sfeer van het hogere en vollere leven, dat wij in Christus bezitten. Het wijst op onze eenheid met de opgestane en verheerlijkte Heiland (Efeze 2:6). Het is immers een wonderbaar feit, dat wij in Christus overgezet zijn in een nieuw rijk, in een nieuwe wereld, in een wereld van de “Geest”, ter onderscheiding van de stoffelijke wereld. In deze geestelijke wereld neemt Christus de eerste en alles overheersende plaats in. Deze plaats delen wij met Hem; want “God heeft ons mede opgewekt en ons mede gezet in de hemel (in het hemelse) (Efeze 2:6).

Hier wordt niet gesproken over een toekomstige zegen in de hemel, maar over een tegenwoordige zegen, die wij in Christus bezitten, en die wij híer en nu kunnen genieten en ervaren. Efeze 6:12 maakt duidelijk dat deze hemelse sfeer voor de Gemeente een plaats van strijd is, maar ook van overwinning en zegen.

De Christen is “hemels” door roeping (Hebreeën 3:1), door burgerschap (polìteuma (Filippenzen 3:20), door erfenis (1 Petrus 1:4) en door opstandingsleven (Efeze 2:6).

Hij is “hemels” als een lid van dat Lichaam, waarvan het Hoofd Zich reeds werkelijk in de hemel bevindt, en waarvan de leden zich nog op aarde bevinden. Onder “het hemelse” moeten wij dus verstaan de tegenwoordige verbondenheid en de positie van de gelovige met de opgewekte en verheerlijkte Heiland. Het duidt op het Leven “op het hoogste niveau’.

De “geestelijke zegeningen”, die “in Christus” ons deel zijn, moeten wij ons persoonlijk toe-eigenen door het geloof. Zij worden door ons praktisch beleefd en ervaren, als wij in Christus blijven.

Alle “aardse zegeningen” die God aan Israël beloofd had, lagen voor hen opgesloten in het land Kanaän. De Heere had hen dit land gegeven (Jozua 1:2), maar zij moesten het door het geloof in bezit nemen en “hun voetzool er op zetten” (Jozua 1:3) om deze aardse zegeningen te kunnen ervaren en ervan te kunnen genieten. In het land hadden zij overwinning, rijkdom en zegen; buiten het land hadden zij slechts nederlaag, armoede en honger. 

Zo liggen ook alle “geestelijke zegeningen” waarmee God de Gemeente heeft gezegend, voor ons opgesloten “in Christus in de hemel”. Maar wij moeten eveneens door het geloof deze “geestelijke zegen” in bezit nemen en “de voet erop zetten” om ze te kunnen ervaren en ervan te kunnen genieten. “In Christus” zijn wij “gezegend met elke geestelijke zegen”; buiten Christus hebben wij niets.

Kanaän is dus kennelijk een beeld van de geloofsrust, die wij “in Christus” bezitten en van de “geestelijke zegen”, waarmee wij in Hem gezegend zijn. Daarom is het sleutelvers van de geestelijke onderwijzing in het boek Jozua.

“Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, de Israëlieten, geven zal” (Jozua 1:2).

De strijd die gevoerd moest worden om het land in bezit te nemen, vroeg om een overste-leidsman en niet om een wetgever. Zelfs de meest ijverige wetsbetrachter had Israël onmogelijk in het land kunnen brengen en de heidense naties daaruit kunnen verdrijven. Daarvoor was bovennatuurlijke kracht nodig. De Jordaan werd droogvoets gepasseerd en de muren van Jericho door slechts het blazen van de ramshoornen. Dat was geen wets-werk, maar de openbaring van Goddelijke macht. De “zeven volkeren” in het land waren “meerder en machtiger” dan Israël (Deuteronomium 7:1).

Op dezelfde wijze komt de gelovige, die positioneel gezet is “in de hemel in Christus Jezus” vanaf het moment van zijn bekering, tot een tegenwoordige hemelse ervaring door Goddelijke kracht en niet door de werken der wet. “De wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods” (Romeinen 8:2).

In de woestijn streed Israël tegen Amalek, een type van het “vlees” (zie les 16). Het nieuwtestamentische anti-type is het conflict tussen de “oude mens” en de “nieuwe mens” in Romeinen 7:14-25, In het land werd nog wel gestreden, maar het doel van deze strijd was de verdrijving van de vreemde bewoners en het blijvend en vreedzaam bezit van een rijke erfenis. Dit is een type van de “goede strijd des geloofs” (1 Timotheüs 6:12; 1:18; 2 Timotheüs 4:7), beschreven in Efeze 6:10-18.

De oorzaken van de overwinningen en nederlagen van Israël moet u zorgvuldig bestuderen, want zij werpen veel licht op onze eigen strijd “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in (letterlijk:) het hemelse” (Efeze 6:12).

Hoewel de Heere bepaalde dat de strijd tegen Amalek zou blijven voortduren, als een aanwijzing dat het vlees altijd in ons blijft, had Israël de plicht en de opdracht om de “zeven volkeren” volledig van hun bezit te verdrijven en het land geheel in bezit te nemen. Alleen dan zouden vrede en zegen permanent hun deel zijn. Maar Israël is in dit opzicht hopeloos in gebreke gebleven. Zij stelden zich tevreden met een gedeeltelijke overwinning en lieten een deel van het land over aan hun vijanden. Het gevolg was dat hun vrede dikwijls werd onderbroken en dat zij telkens weer in slavernij gebracht werden. Zie Jozua 9:1-16; 13:1; Richteren 1:22 tot 2:3.

Het boek Jozua is dus vol met geestelijke lessen, die van groot en praktisch belang zijn voor de gelovige.

V. TYPOLOGISCH

Jozua (Je-hoshua, d.i. Jehovah is heil) is een type van Christus, onze Overste Leidsman en Bevrijder.

De belangrijkste punten zijn: 

  1. Hij komt na Mozes.
    Johannes 1:17; Hebreeën 2:10; 7:18, 19; Galaten 3:23-25; Romeinen 10:4
  1. Hij voert naar de overwinning.
    2 Korinthe 1:10; 2:14; 1 Thessalonicenzen 1:10; 2 Timotheüs 4:17; Romeinen 8:37.
  1. Hij is onze Voorspraak, als wij de nederlaag hebben geleden.
    Jozua 7:5-9; 1 Johannes 2:1.
  1. Hij wijst ons ons deel toe.
    Efeze 1:11, 13; 4:8-11. 2.

2. De doortocht door de Jordaan – Jozua 3

Hier hebben wij een type van onze dood met Christus. Romeinen 6:6-11; Efeze 2:5, 6; Kolossenzen 3:1-3. In Romeinen 6:11-13 wordt ons het geheim onthuld, hoe het opstandingsleven een tegenwoordige ervaring kan worden. Het is niet waar dat de “zonde” (de oude natuur) in ons “dood” is – dat is de fatale vergissing van de zogenaamde perfectionisten – maar “wij houden het ervoor dat wij voor de zonde dood zijn, maar levend voor God in Christus Jezus”. Daarom “stellen” wij onze “leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God”. De punten zijn:

  1. De ark des verbonds is bij deze gebeurtenis de hoofdzaak. Wij zagen reeds dat de ark een type is van Christus.
  2. Er wordt hier een tijd van drie dagen aangegeven, die duidelijk wijst op de drie dagen van Christus’ dood en opstanding.
  3. Het volk moest de ark volgen in de Jordaan. Wij zijn met Christus begraven.
    Romeinen 6:1-6; Kolossenzen 2:12. De leden volgen het Hoofd. Wij zijn met Hem gekruisigd, gestorven, begraven, opgewekt en gezet in de hemel.
  4. Het volk moest op een afstand van 2000 ellen volgen. Zou dat misschien een heenwijzing kunnen zijn op het feit dat er hoogstwaarschijnlijk 2000 profetische jaren verlopen zullen na Christus’ dood en opstanding, alvorens de volle vereniging bij Zijn wederkomst zal plaats hebben?
  5. De overvloeiende wateren van de Jordaan, die teruggedreven werden, wijzen op het vreselijk oordeel, dat teruggedreven is door Christus’ zoendood.
  6. Heel het volk werd droogvoets door de wateren van de Jordaan geleid. Geen gevaar was te duchten; geen enkel verlies te betreuren.

3. De twee gedenktekenen – Jozua 4

Onmiddellijk na de doortocht door de Jordaan richtte Israël in opdracht van God twee steenhopen op – de één aan de westelijke oever van de Jordaan te Gilgal (vs.3) en de ander in het midden van de rivier zelf (vs.9). Beide gedenktekenen bestonden uit twaalf grote stenen – voorstellend de twaalf stammen Israëls – genomen uit de diepte van de Jordaan. Wat is de typologische betekenis van deze beide monumenten?

De Jordaan, de Dode Zee, de Schelfzee (golf van Akaba) en het meer van Galilea liggen alle in de zogeheten Syrisch-Afrikaanse Slenk. Ruwweg ligt het meer van Galilea 200 meter, en de dode zee 400 meter, beneden zee-niveau. Het hele gebied wordt in de Bijbel aangeduid als de Arabah en vertaald met “de vlakke velden”. De eigenlijke betekenis van dit woord is “graf”, (Duits) “grube” en is verwant aan “kraai” zowel als “raaf”. De locatie van Gilgal, waar Israël onder Jozua door de Jordaan trok, komt overeen met het niveau van de Dode Zee, en wordt geacht de laagst gelegen plaats op aarde te zijn. De Jordaan en omgeving zijn daarom een beeld van de dood, het graf. Ook in overdrachtelijke betekenis. 

Het monument van de 12 stenen in de Jordaan is een uitbeelding van de positie van de stammen van Israël in onze tegenwoordige tijd. Voorafgaand aan hun bekering en herstel wordt het verstrooide Israel geacht dood te zijn: ondergegaan onder de volkeren. Het monument op de oever wijst profetisch op de toekomstige bekering en het herstel van geheel Israël. De naam “Gilgal” wordt trouwens vertaald met “wedergeboorte”, in die zin dat iets opnieuw gestalte krijgt. Zie Ezechiël 37:12; Romeinen 11:26; etc.

4. De zonen van Ruben, Gad en de halve stam Manasse – Jozua 1:12-15; 13:7; (vgl. Numeri 32 en Deuteronomium 3:18)

De zonen van Ruben, Gad en de halve stam Manasse, die hun erfdeel kozen juist buiten het beloofde land, oostwaarts van de Jordaan, zijn typen van wereldsgezinde gelovigen, van grensbewoners – Christenen, die noch geheel in Egypte, noch geheel in het land wonen. U dient het verloop van hun geschiedenis aandachtig te bestuderen. Markus 5:1-17 is misschien een aanwijzing, wie hun afstammelingen waren in de dagen van Jezus’ omwandeling op aarde.

5. Rachab en het scharlaken koord – Jozua 2 en 6:11-25; vgl. Hebreeën 11:31; Jakobus 2:25.

  1. Haar geloof heeft haar behouden. Toen geheel Jericho werd uitgeroeid, werd zij met haar familie gered. Het is vandaag nog niet anders. In deze onder-gaande wereld is geen redding mogelijk dan door Jezus Christus. “Een ieder, die in Hem gelooft, zal niet verloren gaan, maar eeuwig leven hebben.”
  2. Het scharlaken koord wees naar haar eigen zonden en naar Christus’ schuld delgend en reinigend bloed (Romeinen 3:25). Door het uithangen van het snoer beleed zij haar geloof, dat later zo heerlijk werd bekroond.

6. De besnijdenis te Gilgal – Jozua 5

Gilgal was voor Israël in die tijd een plaats van buitengewone betekenis. Het was de eerste legerplaats in het beloofde land. Het was de plaats, waar de smaadheid van Egypte werd afgewenteld. Na elke overwinning keerde Israël weer terug naar Gilgal.

De besnijdenis was in letterlijke zin het teken van Gods verbond met Abraham. Zie Genesis 17:1-14; Romeinen 4:11. In geestelijk opzicht was de besnijdenis echter een type van het “afleggen van het lichaam des vleses” (Kolossenzen 2:11). De “voorhuid” is een beeld van het “vlees”, de zonde-natuur, het “eigen-ik”, de “oude mens”. Vgl. Kolossenzen 3:5-11; 1 Petrus 3:21.

De besnijdenis was de eerste daad na de intocht in het beloofde land (Jozua 5:2). De “afwenteling van de smaadheid van Egypte” (Jozua 5:9) is dus de eerste voorwaarde tot een werkelijk overwinningsleven. Hoe vertroostend is het te bedenken dat het geen eigenwerk was; dat het Jozua was, die de “stenen messen” maakte en die Israël besneed. Hun enige verantwoordelijkheid was eenvoudig deze (pijnlijke) operatie aan hen toe te laten (zie Efeze 4:30-31).

Wij hebben hier dus de belangrijke typologische lering, dat de gelovigen, wanneer zij willen ingaan in al hun geestelijke en hemelse zegeningen, zichzelf hebben te beschouwen als gestorven, begraven en opgewekt met Christus. Hierdoor wordt tevens duidelijk, waarom Israël telkens weer naar hun uitgangspunt Gilgal moest terugkeren. Gilgal was voor Israël de plaats van zelf-veroordeling en verootmoediging, van verbonds-vernieuwing en levens-vernieuwing.

Van rijke typologische betekenis is verder nog het feit dat het manna ophield te vallen, zodra zij voet in het beloofde land gezet hadden. Het manna was een beeld van Christus. Hij was “het Brood des Levens”, dat uit de hemel nederdaalde. Het “overjarige koren”, hetwelk Israël in Kanaän at, wijst op de verhoogde en verheerlijkte Heiland, Die het voedsel voor Zijn volk is, dat in Gilgal met de oude mens heeft afgerekend in zelf-veroordeling. Wij kennen nu Christus niet meer naar het vlees – 2 Korinthe 5:16. In de toekomst zal de smaad van het kruis verwisseld worden voor de eeuwige kroon der heerlijkheid!

7. De vorst van het heer des HEEREN – Jozua 5:13-15

Juist voor de verovering van Jericho verscheen de Heer Zelf aan Jozua om hem te versterken en te bemoedigen. Toen Jozua tegenover Jericho stond, vermoedelijk denkend aan het gigantische werk dat hem wachtte, “hief hij zijn ogen op” en zag hij een man. Het zijn de opgeheven ogen die de Heere aanschouwen. Aanvankelijk herkende Jozua de Heer niet in “de Man, Die een uitgetrokken zwaard in zijn hand had”. Maar toen hij in antwoord op Jozua’s uitdaging verklaarde: “Ik ben de Vorst van het heir des Heeren, Nu ben Ik gekomen”, viel Jozua op zijn aangezicht en aanbad Hem.

Uit het feit dat Hij de aanbidding aanvaardde, mogen wij concluderen dat deze “Man” geen mens, noch “gewone” engel geweest kan zijn, maar Christus Zelf, zoals Hij méér dan eens vóór Zijn vleeswording verschenen is.

Bedenk, dat de Vorst van het heir des Heeren, Die aan Jozua verscheen, thans de Overste Leidsman van onze behoudenis is. In onze strijd tegen de “geestelijke boosheden” is het noodzakelijk om onze ogen voortdurend op Hem gericht te houden. Alleen door Hem zijn wij “meer dan overwinnaars”. Wanneer de zaken op het donkerst schijnen, openbaart Hij Zich vaak op het heerlijkst. Strijdend onder Zijn banier wordt Zijn volk overwinnaar door en met Hem. De geloofsblik op Hem betekent op zichzelf reeds de overwinning.

8. De val van Jericho – Jozua 6

Hier wordt ons op typologische wijze het geheim van overwinning geopenbaard in onze geloofsstrijd tegen de “geestelijke boosheden”, zoals we die beschreven vinden in Efeze 6:12. Het is dus een illustratie van 2 Korinthe 10:3-5. Het “geluid van de ramshoornen” is een illustratie van 1 Korinthe 1:27-29.

Het is onmogelijk om hier dieper op de details in te gaan, hoewel dat zeker de moeite waard zou zijn. De belangrijkste les is echter dat geestelijke overwinningen worden behaald door middelen en langs wegen die door de menselijke wijsheid als dwaas en ontoereikend worden beschouwd.

9. De zonde van Achan – Jozua 7

Deze geschiedenis toont ons de belangrijkste waarheid van de eenheid van het volk van God (Jozua 7:11) “Israël heeft gezondigd” – een gemeenschappelijke schuld dus. Er is een wet van solidariteit, van saamhorigheid en gemeenschappelijke schuld. Een wet, die sinds de erfzonde reeds vele eeuwen heerste.

Ook in het Nieuwe Testament is deze wet nog in functie. In de gemeente te Korinthe ontstak Gods toorn over de gehele gemeente, omdat één enkele boze niet was uitgeworpen. Eén Achan in het midden van gelovigen kan nog veel kwaads doen. God is heilig en wreekt onverbiddelijk het niet-geoordeelde kwaad. Want Hij wil een heilig volk! Zie 1 Korinthe 12:12-14, 26; 1 Korinthe 5:1-7.

God ontdekte het verborgen kwaad, de ban in het leger. Er is geen verborgen zonde in de Gemeente, die door God niet op Zijn eigen tijd zal openbaar gemaakt worden. Wat een dwaasheid is het, om als Achan zijn kwaad te bedekken.

Wij zien hier weer dat God de eerste openbaringen van zonde altijd het meest straft. Dit deed Hij vanaf Adams tijd telkens weer. Dit deed Hij ook met de eerste zonde – die van Ananias en Saffira – in de gemeente (Handelingen 5).

Opmerking: Achan werd gestenigd in het dal Achor. De naam Achor betekent: “beroering”. Ditzelfde Achor zal eenmaal bij Israëls toekomstig herstel een “deur der hope” worden, zoals Hosea 2:14 ons leert. Op schone wijze blijkt uit die plaats, dat hetgeen eens Israël tot vloek en ellende was, zal worden omgezet in een plaats van verrassende zegeningen.

10. De vijanden van Gods volk – Jozua 5-13

De vijanden die Israël moest overwinnen waren:

  1. vele – In hoofdstuk 12 vinden we een lijst van 30 koningen!
  2. sterk – Er waren reuzen bij en ze hadden versterkte steden!
  3. listig – Denk maar aan de Gibeonieten!
  4. rijk en schitterend – Dat heeft Achan tot zijn ondergang ondervonden!
  5. met haat tegen Israël vervuld – Dit blijkt uit de gehele inneming van het land. 
  6. verborgen vijanden – Zij vormden vaak machtige bondgenootschappen.
  7. satanisch en zeer immoreel.

Geestelijke betekenis

In geestelijke zin geldt dit alles ook van onze vijanden. Onze vijanden zijn echter niet van “vlees en bloed”. Wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, ook niet tegen ons eigen-ik, maar tegen de geestelijke boosheden in het hemelse (Efeze 6).

Profetische betekenis

  1. In typologische zin hebben we hier een beeld van Israël in de toekomst. Israël zal eens zijn land voor eeuwig in bezit gaan nemen. De grote Jozua, de Heere Jezus Zelf, zal dan hun Aanvoerder zijn. Hij zal al Zijn vijanden de voet op de nek zetten, gelijk Jozua het hier reeds zijn vijanden deed.
  2. Bij Israëls herstel zullen er grote bondgenootschappen van volkeren bestaan, die zich aaneengesloten hebben met als doel, om Israël gezamenlijk van de aardbodem weg te vagen. Zie Ezechiël 38 en 39; Zacharia 14.
  3. Bij Israëls herstel zullen er eveneens grote natuurwonderen plaats vinden. Zelfs de zon en de maan zullen nog eens stil staan – Habakuk 3:11.
  4. Zoals Israël in Jozua’s dagen geen verliezen leed (met uitzondering van Ai), zo zal het ook eens bij de wederkomst des Heeren tot Israëls herstel zijn. Israël zal dan geen verliezen hebben te duchten, omdat de “Leeuw uit de stam van Juda” hen voorgaat in de strijd. De Heere zal voor hen strijden en zij zullen stil zijn!
  5. Zoals Israël zeer gewillig was om te strijden, alzo zal het volk des Heeren zeer gewillig zijn in “de dag Zijner heirkracht”, dat is de dag waarop Christus zal uitgaan om alle goddelozen te straffen – Psalm 110.
  6. Zoals Israël pas rust verkreeg, nadat de vijanden teniet gedaan waren, alzo zal in de toekomst het Vrederijk niet aanbreken, alvorens al Gods tegenstanders geliquideerd zijn. Het Vrederijk zal eenmaal bloeien op de grondslag van de wrekende en belonende gerechtigheid Gods.
  7. De overwinning kwam, nadat Israël besneden was en het Paaslam had gegeten. Toekomstige overwinningen komen nadat hun hart is besneden en het volk Christus als het ware Paaslam met de mond des geloofs heeft gegeten. Deuteronomium 30; Jeremia 32:37-39. Eerst dan zal Christus voor Israël koningen verslaan ten dage Zijn toorns – Psalm 110.


Naar Les 21 – Richteren en Ruth