Les 24 – Het tweede Boek van Samuël

Les 24 – HET TWEEDE BOEK VAN SAMUËL

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 24)

  1. Waaraan is het boek 2 Samuël voornamelijk gewijd?
  2. Wat is de voornaamste les van dat boek?
  3. Welke sleuteluitdrukking ligt aan dit boek ten grondslag?
  4. Hoe kan men 2 Samuël indelen?
  5. Wat vinden we in de geschiedenis van de opvoering van de Ark uitgebeeld?
  6. In welke opzichten is de geschiedenis van Mefiboseth een type van de redding van de zondaar?
  7. Welke nieuwtestamentische waarheden liggen verborgen in de opsomming van Davids helden?

Dit boek is bijna geheel gewijd aan de geschiedenis van David als Koning over Israël. Het begint met zijn troonsbestijging en geeft een verslag van de gebeurtenissen gedurende zijn regering van veertig jaren.

I. INHOUD

  1. Dit boek vermeldt de vestiging van Israëls politieke centrum in Jeruzalem (2 Samuël 5:6-12) en haar godsdienstig centrum in Sion (2 Samuël 5:7; 6:1-17). Toen al deze dingen geregeld waren, richtte God het grote Davidisch Verbond op (7:8-17), dat de grondslag vormt van alle “koninkrijk-waarheid” in de Schrift. David beschrijft in zijn “laatste woorden” (23:1-7) het toekomstige Rijk van de Vredevorst.
  2. Het was David die voor de eerste maal een koning beschreef als “de gezalfde des Heeren”, een uitdrukking, die een hoge en heerlijke betekenis geeft aan het koningschap (vgl. 1 Samuël 24:7 met 2 Samuël 1:14, 16, 21; 2:4, 7; 3:39; 5:3,17; 19:10; 22:51).
  3. Het is in dit boek (23:2), dat David aanspraak maakt op Goddelijke inspiratie voor zijn Psalmen.

II. BOODSCHAP

  1. De eerste geestelijke onderwijzing van dit boek is de noodzakelijkheid van geduld en afhankelijkheid van God voor de vervulling van Zijn beloften, gezien in 2:1; 5:1-13.
  2. De tweede les is die over de zonde. De woorden “voorwaar, uw zonde zal u weten te vinden”, worden geïllustreerd in verscheidene personen, die in dit boek voor-komen (1:14-16; 2:8, 9 – Abner handelde zo, hoewel hij Gods bedoeling kende, 3:9, 13; 4:11, 12) maar speciaal in David en zijn zoon Absalom. Wij hebben bijzonderheden over één zonde (11:4; 13:1-15). Hoe snel werd de zonde door God gestraft. Maar anderzijds toont dit boek hoe bereidvaardig God is om te vergeven (12:13). Vergeet daarbij niet dat vergeven zonde soms toch gestraft wordt (12:14).
    De hele daarop volgende geschiedenis van David is een verslag over de bestraffing voor zijn eigen zonde. Dit erkent David (zie 16:10); er was weinig schittering in zijn leven na zijn zonde!
  3. Ofschoon de twee boeken van Samuël oorspronkelijk één waren, hebben zij toch beide hun eigen karakteristieke kenmerken. Wij hebben gezien dat de gedachte van gebed overheersend is in het eerste boek van Samuël. Dezelfde gedachte treedt ook in dit tweede boek op de voorgrond.

“Gevraagd van de Heere” is één van zijn sleutel-uitdrukkingen (2:1; 5:19, 23; 21:1). Een andere sleutel-uitdrukking is “voor het aangezicht des Heeren”. Dit betekent soms voor de Ark des Heeren, maar niet altijd (zoals bijvoorbeeld in 5:3, toen de Ark zich nog in Gibea bevond, volgens 6:3. Hoofdstuk 12:16 betekent dat hij voor het aangezicht des Heeren lag in zijn eigen huis). Het was Davids voortdurende erkenning van de tegenwoordigheid Gods.

II. INDELING

  1. David Koning over Juda – Hoofdstuk 1 t/m 4
  2. David Koning over geheel Israël – Hoofdstuk 5 t/m 10
  3. Davids zonde, berouw en herstel – Hoofdstuk 11 t/m 20
  4. Davids laatste daden en woorden – Hoofdstuk 21 t/m 24

IV. TYPOLOGISCH

1. De opvoering van de Ark – 2 Samuël 6; Psalm 24, 47, 68

Waar “de Ark Gods” (of Ark des Verbonds; Ark des Heeren) een type is van Christus, de Zoon van David, is de komst van de Ark naar Jeruzalem een beeld van de komst van Christus en daarmee het aanbreken van het Nieuwe Verbond. Maar bij de komst van Christus bleek toch sprake te zijn van oponthoud: Zijn koninkrijk is nog steeds niet geopenbaard in Jeruzalem!

  1. Een nieuwe wagen was al eens eerder gebruikt voor de thuiskomst van de Ark in 1 Samuël 6. Na volbrachte dienst werd die geheel gebracht op een altaar! Het woord voor wagen, “agalah”, is van dezelfde wortel als de naam “Gilgal” en duidt op omwenteling en wedergeboorte. De “nieuwe wagen” verwijst dan ook naar het Nieuwe Verbond, dat dient als “voertuig” van het Messiaanse heil. Christus is immers de Borg, Middelaar, Hogepriester van het Nieuwe Verbond!
  2. De trekkende en struikelende runderen zijn een beeld van Israël en meer in het bijzonder van het Joodse volk, waardoor de Messiaanse zegeningen zouden moeten worden gerealiseerd. De zaligheid is immers uit de Joden (Johannes 4:22).
  3. Maar toen de Christus (Messias) kwam struikelden zij (Romeinen 11:7, 11, 12; 1 Petrus 2:7, 8). Zie ook Jeremia 6:15; 8:12; Maleachi 2:8.
  4. Maar ondanks die struikeling blijft de Ark in tact. Ondanks de struikeling van Israël maakt God Zijn beloften waar.
  5. Uzza, die de Ark redde, betekent “kracht”. Hij is een beeld van het openbare koningschap van Christus, dat vooralsnog niet is geopenbaard. (Eerst in de wederkomst zal de Zoon des Mensen verschijnen in grote kracht en heerlijkheid. (Mattheüs 25:31; etc.).
  6. Ahio was de broeder van Uzza. De broeder van de koning – de man naast de koning – is de hogepriester. Vergelijk de broers Mozes en Aäron: de koning (Deuteronomium 33:4) en de hogepriester. Ahio is daarom een type van het Hogepriesterschap van Christus, zoals uiteengezet in de brief aan de Hebreeën.
  7. Drie maanden verbleef de Ark des Heeren ten huize van Obed-Edom, om vervolgens alsnog door de koning naar Jeruzalem te worden gebracht. Deze drie maanden geven uitdrukking aan onze bedeling, waarin eerst de Gemeente van Eerstgeborenen wordt gevormd (Hebreeën 12:23; Handelingen 15:14; Mattheüs 21:43).
  8. Obed = knecht; Edom = Adam: Obed-Edom duidt op de heidenen, tot wie volgens Paulus de zaligheid is gezonden (Handelingen 28:28), in afwachting van de bekering van het Joodse volk en de wederkomst van Christus.
  9. Als Christus terugkeert, dan zullen de bazuinen klinken als nimmer tevoren en wel tot verschrikking van de goddelozen en tot verheuging van de godvrezenden.

2. Mefiboseth – 2 Samuël 9

  1. Mefiboseth was gehandicapt geworden door een val. Wij zijn diep ongelukkig geworden door de zonde-val.
  2. Mefiboseth woonde in Lo-Debar (d.i. “geen weide”, of “geen woord”). Hij woonde in een dor, onvruchtbaar land. Met de zondaar is het van nature niet anders gesteld. Eerst geen weide, maar na de bekering “grazige weiden”.
  3. Op grond van het verbond met Jonathan deed David weldadigheid aan Mefiboseth (1 Samuël 20:14, 15). Wij werden verlost op grond van Gods genadeverbond.
  4. David gaf hen de plaats van een koningskind, dat voortdurend aan de koninklijke tafel mocht eten. Wij mogen nu reeds aan de tafel des Heeren aanzitten. Welk een hoge eer!
  5. Ondanks Mefiboseths veranderde positie bleef zijn lamheid voortduren. Zijn staat was veranderd, maar zijn toestand bleef dezelfde. Hij bleef een vernederd lichaam behouden. De val liet zich blijvend gelden. Ook wij dragen ons vernederd lichaam met ons, en in ons woont nog geen goed.
  6. Mefiboseth was dankbaar en bleef zijn koning getrouw, toen anderen hem ontrouw werden (2 Samuël 16:1-3). Een heerlijk voorbeeld voor de Gemeente in deze boze tijden, nu Christus zo algemeen verworpen wordt.
  7. Gedurende de verwerping en afwezigheid van de koning vergat Mefiboseth zichzelf en droeg hij rouw. Maar toen de koning terugkeerde, ontving hij blijdschap en eer. Zo ook met ons bij de wederkomst van onze Heere Jezus Christus. Dat ook wij gedurende de afwezigheid van de Koning Hem getrouw mogen blijven! (2 Samuël 19:24-30).

3. Davids helden – 2 Samuël 23

De opsomming van Davids helden komt terstond ná Davids “laatste woorden” omtrent het heerlijk Vrederijk, wanneer Christus zal heersen over de aarde. Op die schone beschrijving van het toekomstig Vrederijk volgt dan de reeks van Davids helden, om aan te tonen wie deel zullen nemen aan het Rijk van vrede en gerechtigheid. Het waren dezelfde mensen die vroeger in hun benauwdheid de toevlucht tot David hadden genomen in de spelonk van Adullam. De tijd van lijden, smaadheid en vervolging was voorbij en heeft plaats moeten maken voor de tijd van regering. Hoe duidelijk wordt ons hier geschilderd, wat Christus eens met Zijn gemeente zal doen.

  1. De mensen waren geoefend tot krijgers in de dagen hunner omzwerving. Zo zijn wij allen vandaag in de oefenschool van onze Heer. Door ons kruis te dragen achter Christus aan, worden wij voorbereid om straks onze kroon te dragen met de Heere Jezus Christus.
  2. De mannen hadden tot overste David, aan wie ze gehoorzaamheid verschuldigd waren. Wij dienen Christus te gehoorzamen en zullen Hem tot in eeuwigheid als onze Overste Leidsman erkennen.
  3. In het Rijk van Christus zal de grootste verscheidenheid gevonden worden. De daden van Davids helden waren verschillend geweest, en zo waren dienovereenkomstig ook hun eer en rang in zijn rijk verschillend. Deze wet van oorzaak en gevolg zal ook ten volle gelden ten opzichte van het genadeloon van de gelovigen; “Wie karig zaait, zal ook karig oogsten” (2 Korinthe 9:6).


Naar Les 25 – Het eerste Boek der Koningen