Les 26 – Het tweede Boek der Koningen

Les 26 – HET TWEEDE BOEK DER KONINGEN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 26)

  1. Noem een aantal “sleutelwoorden” van 2 Koningen.
  2. Hoe kan men dit boek indelen?
  3. In welk opzicht is de hemelvaart van Elia een type van de opname der Gemeente?
  4. Van wie is de legeraanvoerder van Lachis een type en waarom?
  5. Wat wordt in de geschiedenis van Joas uitgebeeld?

In de oorspronkelijke taal – het Hebreeuws – vormden 1 en 2 Koningen één boek, evenals 1 en 2 Samuël en 1 en 2 Kronieken.

Zij werden voor het eerst in tweeën verdeeld door de Septuaginta-vertalers (= “vertaling der zeventig”), die het Oude Testament in het Grieks vertaalden. Als verklaring werd gegeven: de Griekse taal heeft minstens één derde meer ruimte nodig dan de Hebreeuwse. Daarom waren de vertalers gedwongen deze boeken in tweeën te splitsen, omdat anders de boekrollen te groot en onhanteerbaar zouden zijn. Dit verklaart de volmaakte aanéénsluiting van de twee boeken als één.

Het boek der Koningen begint met koning David en eindigt met de koning van Babel; begint met de opening van de tempel en eindigt met de verwoesting van de tempel; begint met Davids eerste opvolger op de troon van zijn koninkrijk en eindigt met de bevrijding van Davids laatste opvolger uit de gevangenis.

De gebeurtenissen, vermeld in 2 Koningen, omvatten een periode van 308 jaren.

I. DE INHOUD

1. Dit tweede boek der Koningen bevat de geschiedenis van Israël en Juda vanaf Achab tot aan de ballingschap.

2. De eerste helft van dit boek is grotendeels gewijd aan het optreden en de dienst van de profeet Elisa gedurende 66 jaren. Dit boek vermeldt 16 wonderen door Elisa, terwijl Elia er slechts 8 verrichtte. Elisa had dus inderdaad “twee delen” van de geest van Elia, waarom hij ook gevraagd had. De geschiedenis van Elisa is bijna geheel een verslag over zijn wonderen en al die wonderen waren daden van heil en zegen. (Zie 2:14, 21, 24; 3:20; 4:1-6, 16, 17, 35, 41, 43; 5:10, 27; 6:6, 17, 18, 20; 13:21).

3. De tweede helft van het boek is gewijd aan de gebeurtenissen die leidden tot de val van Samaria en de ballingschap van Israël in Assyrië, en de val van Jeruzalem en de ballingschap van Juda in Babylon.

4. Israël had 19 koningen, van wie er niet één goed was; Juda had 19 koningen en 1 koningin, van wie er 8 goed waren.

5. Let erop

  1. dat één van de beste koningen van Juda (Hizkia) de vader was van de slechtste koning (20:21);
  2. hoe de enig-overlevende afstammeling van David in de Koninklijke lijn (11:1-3) en het enig-bestaande afschrift van de Wet (22:8-20) bijna verloren waren gegaan.

6. Let ook op de merkwaardige aanbeveling en lofprijzing van Josia in 23:25.

7. Gedurende deze periode profeteerden

  • in Israël: Amos en Hosea 
  • in Juda: Obadja, Joël, Jesaja, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja en Jeremia.

II. SLEUTELWOORDEN

Dit boek is vol van sleutelwoorden.

  1. De uitdrukking “de man Gods” wordt er 36 maal in gevonden, meer dan in enig ander boek van de Bijbel. God had in die dagen Zijn dappere getuigen!
  2. De droevige en tragische uitspraak “Deed wat kwaad was in de ogen des Heeren” komen wij 21 maal tegen (3:2; 8:18; 13:2, 11; 14:25; 15:9, 18, 24, 28; 16:2; 17:2, 17; 21:2, 6, 15, 16, 20; 23:32, 37; 24:9, 19).
    Wat zij deden werd wellicht als goed beschouwd overeenkomstig aardse maatstaven, maar naar de Goddelijke standaard van geloof en praktijk was het verkeerd.
  3. Wij treffen echter ook de tegengestelde uitdrukking “goed in de ogen des Heeren” aan, maar helaas slechts 8 maal (10:30; 12:2; 14:3; 15:3, 34; 18:3; 20:3; 22:2).
  4. De uitdrukking “Het Woord des Heeren” komt 24 maal voor (1:17; 4:44; 7:1, 16; 9:26,6; 10:10; 14:25; 15:12; 19:21).
  5. Let erop, welk een belangrijke plaats wordt gegeven aan de toorn (13:3, 17:18; 23:26; 24:20) en aan de grimmigheid des Heeren (22:13, 17; 23:26).

Als wij bovenstaande aanhalingen nazoeken en bestuderen, ontdekken wij de eigenlijke boodschap van het boek. Gods maatstaven van aanbidding en gedrag worden verkracht. Daarom zond de Heere Zijn “Mannen Gods” om het volk te waarschuwen en het zo mogelijk te bekeren. Zij kwamen met “alzo zegt de Heere”. Omdat zij Zijn waarschuwingen veronachtzaamden, werd Zijn toorn ontstoken en gaf Hij hen over aan de vijand. In dit alles vervulde Hij Zijn eigen Woord!

III. INDELING

Het boek 2 Koningen valt in zeven delen uiteen:

  1. De laatste dienst en de hemelvaart van Elia – 1:1-2:11
  2. De dienst van Elisa tot de zalving van Jehu – 2:12-9:10
  3. De regering van Jehu over Israël – 9:11-10:36
  4. De regeringen van Athalia en Joas over Juda – 11:1-12
  5. De regeringen van Joahaz en Joas over Israël en de laatste dienst van Elisa – 13:1-25
  6. Van de dood van Elisa tot de ballingschap van Israël – 14:1-17:41
  7. Van de troonsbestijging van Hizkia tot de ballingschap van Juda – 18:1-25:30

IV. TYPOLOGISCH

1. De hemelvaart van Elia – 2 Koningen 2
Wij hebben hier een typologische heenwijzing naar de opname van gelovigen, die ons herhaaldelijk in de Schrift geleerd wordt – 2 Korinthe  15:51-54; 1 Thessalonicenzen 4:13-18.

  1. De profeet Elia werd opgenomen vóór de vreselijke ramp van Samaria’s verwoesting. Zo zal ook de Gemeente worden opgenomen ruim vóór de Grote Verdrukking (1 Thessalonicenzen 1:10; 1 Thessalonicenzen 5:9; 2 Petrus 2:9; Openbaring 12:5).
  2. Vlak voor zijn opname kwam Elia van Gilgal. Dit is de plaats waar Israël zich het eerst legerde in het beloofde land en waar het de smaad van Egypte afwentelde. (Gilgal wordt vertaald met “wentelen”, maar ook met wedergeboorte.) Typologisch gezien was het de plaats van de kruisiging van het vlees en van de doding van het eigen-ik. Is het toevallig dat Gilgal dezelfde naam is als Golgotha? (Gulgoleth). De Gemeente, die straks wordt opgenomen, komt als de met Christus gekruisigde en levendgemaakte, gelijk Elia van Gilgal kwam.
  3. De opname van Elia was van tevoren aangekondigd. Dit geldt ook voor de opname van de Gemeente. Ze is eeuwen tevoren in het Woord voorspeld, klaar en duidelijk, zodat iedereen het verstaan kan.
  4. Ondanks de duidelijke en klare profetieën werd de opname niet geloofd door de profeten-scholen. Thans is het net zo gelegen met de theologische scholen, de hedendaagse “profeten-scholen”.
  5. Toen Elia weg was, was de grootste schat van Israël weg. “Wagens en ruiters van Israël” betekent immers dat Elia meer waard was dan een heel leger. De Gemeente is voor de wereld de grootste schat van bederfwerend zout en lichtend licht. Als zij is opgenomen, zal de wereld in al haar zouteloosheid en verderf openbaar worden.
  6. Elia werd gezocht door de geleerden, maar niet gevonden. Dit zal straks eveneens gedaan worden met betrekking tot de weggerukte Gemeente, maar zij zal niet worden gevonden, omdat zij “voor eeuwig bij de Heere” is.

2. De wonderen van Elisa – 2 Koningen 2-13
Het is belangrijk op te merken, dat naast de incidentele wonderen in de Bijbel, deze “wonderen en tekenen” frequenter voorkwamen in slechts drie perioden:

  1. De tijd van Mozes en zijn opvolger Jozua.
  2. De tijd van Elia en zijn opvolger Elisa.
  3. De tijd van Jezus en zijn volgelingen en opvolgers de apostelen.

Dat Mozes en Elia overduidelijk typen zijn van Christus, hoeft geen betoog. Dat wonderen tekenen zijn en dus een (profetische) betekenis hebben is minder bekend. Nog minder bekend is, dat deze wonderen/tekenen illustraties zijn van onze tegenwoordige tijd, waarin het koninkrijk van Christus nog niet is geopenbaard. Kortom, deze tekenen verbergen als het ware “tegenwoordige waarheid”, met de uitdrukking van Petrus uit 2 Petrus 1:12.

  1. Het scheiden van de wateren van de Jordaan. De locatie was tegenover Gilgal en dus de exacte plaats van de doortocht van het hele volk door de Jordaan, onder Jozua. Gilgal, de Jordaan (in de Arabah), het wijken van de wateren, het dubbele deel, de overdracht van de mantel, alles duidt op wedergeboorte, opstanding uit de dood. (2 Koningen 2:13). Het bevestigt Elisa als beeld van de opgestane Christus.
  2. Water is een beeld van het Woord van God, dat als prediking van de wet bitter is, maar als prediking van Gods genade is het zoet. Dat bitter water zoet wordt was al eerder vertoond onder Mozes (Exodus 15:23 e.v.). Het is ook hier de uitbeelding van de vervanging van het Oude Verbond door het Nieuwe (2 Koningen 2:20). Zout staat voor de Geest van God zowel als voor het Woord van God.
  3. Het verscheuren van de 42 jongens wijst profetisch naar wat geschiedt en geschieden zal met degenen, die spotten met de Gemeente en het tegenwoordige werk van Christus. (2 Koningen 2:24).
  4. De vervulling van een dor land met water wijst typologisch naar dat Christus het dorre aardrijk met levende wateren vervult, tot beschaming van de koningen der aarde.
  5. De vermenigvuldiging van de olie geeft in schaduwbeeld te kennen dat de Heilige Geest is uitgestort sinds de eerste komst van Christus. De vrouw en haar huis zijn een type van (de 10 stammen van) Israël, waar de zaligheid haar domicilie heeft (2 Koningen 4).
  6. De opwekking van de dode zoon in de opperkamer komt overeen met de geschiedenis van Elia in 1 Koningen 17. In beide gevallen een vrouw en huis in het buitenland, en een overleden zoon, die door de man Gods weer tot leven wordt gewekt. Ook overeenkomend met de geschiedenis van “de jongeling te Nain” (Lukas 7) en de jongeling te Troas (zonder moeder, maar wel weer in een opperzaal (Handelingen 20). De vrouw is een uitbeelding van de tien stammen van Israël in de verstrooiing onder de heidenen, de zoon is een type van de Gemeente, die daaruit gevormd wordt als vervulling van Gods beloften. Dat de opperzaal ook elders in de Bijbel de uitbeelding is van de hemelse positie van de Gemeente, behoeft geen verder betoog (2 Koningen 4:8)
  7. De wegneming van de dood uit de pot, wijst eveneens op de wedergeboorte, en daarmee op de vervanging van de wet door de genade. Het komt overeen met de betekenis van de verandering van bitter water in zoet. Het meel is in de schaduwen van de wettische offers immers een beeld van Zijn volmaakte dienst en daarmee van dood en opstanding! (2 Koningen 4:38).
  8. De vermenigvuldiging van de gerstebroden (2 Koningen 4:42) komt overeen met de nieuwtestamentische “wonderbare spijziging”. Brood als type van “alle woord dat uit de mond Gods uit gaat” (Mattheüs 4:4; Exodus 16:15; Deuteronomium 8:3; Johannes 6:51).
  9. De genezing van Naämans melaatsheid wijst erop dat de zaligheid naar de heidenen zou gaan (2 Koningen 5).
  10. De plaag van Gehazi is een illustratie van het oordeel dat over het Joodse volk is gekomen, en dat komt over elk die meent dat de zaligheid een groot gewin is voor de oude mens (1 Timotheüs 6:5, 6; 2 Koningen 5).
  11. De verheffing van de bijl uit het water is opnieuw een uitbeelding van de eerste komst van Christus. De ruimte onder de wet was “te eng” en moest plaats maken voor de ruimte van het Nieuwe Verbond (2 Samuël 22:20; Psalm 4:2; 18:20; 118:5). Daarbij ging er iets mis met de bijl, het werktuig. Zie de wetgeving over de vrijsteden in Deuteronomium 19:5. Dat er iets mis ging komt ook overeen met Uzza en de wankelende Ark des Verbonds! Niettemin komt alles in orde via de dood en opstanding van Christus. De locatie tegenover Gilgal is overigens weer de plaats van de doortocht door de Jordaan onder Jozua, en de doortocht door Elia en Elisa. Alles een machtig type van de verlossing van de zondaar, die door het afgesneden hout (beeld van het kruis) tot stand wordt gebracht (2 Koningen 6).
  12. De geschiedenis van de redding van Samaria in 2 Koningen 7 kan onmogelijk hier worden uitgelegd. Wij volstaan met de vaststelling dat Dothan staat voor het Joodse volk, de twee stammen van Israël, dat vasthoudt aan de wet (Genesis 37:17); dat Samaria als hoofdstad van het 2-stammenrijk uitdrukking geeft aan de 10 stammen van Israël; en dat “Zulk Een” (Ploni Almoni) ook elders in de Bijbel de verwijzing is naar Christus in Zijn tegenwoordige werk tot roeping van de Gemeente.
  13. De opwekking van de man door de beenderen van Elisa (2 Koningen 13:21) is de kroon van al deze wonderen. “Indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn … in Zijn opstanding”. (Romeinen 6:5) Wij zijn met Christus gestorven, begraven en opgewekt!

3. De legeraanvoerder uit Lachis – 2 Koningen 18; Jesaja 36 en 37
Deze hoogmoedige lasteraar is een zwak type van de komende “mens der zonde”, de antichrist. Alleen als wij de typologische betekenis zien, wordt het ons duidelijk waarom op drie verschillende plaatsen op zo’n breedvoerige wijze van deze onmens wordt gesproken.

  1. Jeruzalem werd belegerd en verkeerde in grote benauwdheid. De Antichrist zal in de toekomst de Joden eveneens zwaar vervolgen en onderdrukken.
  2. Er was in Jeruzalem een klein gelovig overblijfsel (zoals Hizkia, Jesaja’s gezin en diens leerlingen) dat de Heere aanriep om uitredding in die grote nood. Dit zal zich weer herhalen in Israëls Grote Verdrukking.
  3. Rabsaké lasterde op vreselijke wijze niet alleen Hizkia en Israël, maar ook Jehovah, de God van Israël. Vergelijk Openbaring 13:5, 6.
  4. Rabsaké had een meester, die genoemd werd “de Grote Koning, de koning van Assyrië”. Satan zal de eigenlijke meester zijn van het antichristelijk rijk. Satan is de “overste dezer wereld”, de “god dezer eeuw”.
  5. Er kwam op het gebed van het getrouwe overblijfsel een plotselinge en heerlijke uitredding door een engel uit de hemel, die heel het leger der Assyriërs versloeg. Uit de profetie van Jesaja blijkt duidelijk dat deze nederlaag van Sanherib voor Jeruzalem een type is van de uiteindelijke vernietiging van Israëls vijanden.

4. De Zoon des Konings zal heersen – 2 Koningen 11; 2 Kronieken 23
Wanneer er twee hoofdstukken nodig zijn om de handelingen met een 8-jarig knaapje te beschrijven, dan kan men er zeker van zijn dat hier een schaduw van heerlijke toekomstige zaken is gegeven.

  1. Hier was een tijdlang een sluwe overweldigster op de troon geweest. Athalia was echt satanisch en is een duidelijk beeld van “de moordenaar van den beginne” en “de oude slang”, die thans nog wederrechtelijk de wereld beheerst en alle volken verleidt.
  2. Terwijl Athalia een waar schrikbewind uitoefende, was de wettige koning verborgen. De wettige koning op Davids troon is Christus en niemand anders (Lukas 1:30-33). Hij is nog “verborgen” en neemt Zijn priesterlijk werk van voorbidding en onderwijzing nog waar. De kleine Joas was in het huis van de hogepriester Jojada verborgen.
  3. “Hij toonde hun de zoon des konings”, zo lezen we. Dat is wonderbaar. De dag komt waarop de wettige Koning Zich in het openbaar zal vertonen aan Israël, gelijk dit thans met Joas geschiedde.
  4. De koning openbaarde zich met zijn lijfwachten. Dat zal Christus ook doen, want Hij zal verschijnen met de engelen Zijner kracht en met al Zijn heiligen.
  5. Er was blij bazuingeschal bij de openbaring des konings. Wij weten dat bij de openbaring van Christus de bazuinen zullen schallen als nimmer tevoren.
  6. Er werd bij de openbaring des konings een verbond gemaakt. Christus zal bij Zijn wederkomst Israël onder het nieuwe verbond brengen.
  7. Al de vijanden, die zich niet aan de geopenbaarde koning onderwierpen, werden gedood. Niet anders zal het gaan bij de wederkomst des Heeren tot Israël.
  8. “Al het volk des lands verheugde zich.” Groot zal de vreugde van Israël zijn bịj Christus’ komst tot hun verlossing.
  9. De stad werd stil, nadat Athalia gedood was. Als de oude slang verwijderd is, zullen de stad Jeruzalem en de gehele wereld stil zijn. Dan is het Vrederijk gekomen.
  10. De ganse aarde rust, zong Jesaja. Er blijft een sabbatsrust over voor het volk van God (Hebreeën 4:9).


Naar Les 27 – Het eerste Boek der Kronieken