Les 34 – Het boek Job

Les 34 – HET BOEK JOB

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 34)

  1. Welke poëtische boeken hebben wij in de Bijbel?
  2. Noem enkele poëtische gedeelten uit de andere boeken van de Bijbel.
  3. Welke personen komen in het boek Job voor?
  4. Waarom gelooft u dat Job een werkelijk persoon geweest is?
  5. Wat is het onderwerp van dit boek?
  6. Waarom gelooft u dat de satan een werkelijk wezen is?
  7. In hoeverre heeft de satan te maken met de beproevingen van Gods heiligen?
  8. Welk advies gaf Jobs vrouw?
  9. Waarin waren de drie vrienden van Job het eens?
  10. Wat was het standpunt van Elifaz?
  11. Wat was het standpunt van Bildad?
  12. Wat was de zienswijze van Zofar?
  13. Welke drie groepen van mensen vertegenwoordigen zij?
  14. Welke gedachte was Elihu toegedaan?
  15. Wat was het doel van Gods boodschap?
  16. Welke uitwerking had het op Job?
  17. Waarom liet God toe dat Job door zo’n diepe weg van lijden moest gaan?

Dit boek van 42 hoofdstukken, vol van menselijke redeneringen en Goddelijke openbaring is, na delen van Genesis, waarschijnlijk het oudste geschrift in de Bijbel. Het is ook één van de moeilijkste gedeelten van de Heilige Schrift.

I. DE AUTEUR

Door wie dit boek geschreven werd, is niet bekend. Sommigen denken dat Job het geschreven heeft. Anderen denken dat Elihu de schrijver is (zie Job 32:15-17 en let op het woordje “ik”).

II. DE DATUM

De moderne Bijbelkritiek van onze dagen heeft enkele vragen over dit boek opgeworpen, waaraan wij niet zonder meer willen voorbijgaan. Zij beweert o.a. dat het boek Job een product is van de menselijke verbeelding en dat het behoort tot een betrekkelijk late periode uit de Hebreeuwse geschiedenis. Maar deze bewering kan met geen enkel bewijs gestaafd worden. 

Een afdoend antwoord kunnen we in het boek zelf vinden. In het boek Job wordt de belangrijke en moeilijke kwestie van de toerekenbaarheid van de mens als een moreel verantwoordelijk wezen tegenover een heilig God uitvoerig behandeld. Daarbij doet zich het merkwaardige feit voor dat in dit boek met geen enkel woord gezinspeeld wordt op de wet der tien geboden of op de ceremoniële wetten van Mozes betreffende het priesterschap en de offerdiensten. 

Zelfs vinden wij geen enkele aanhaling uit de geschriften van de profeten. Ook als God Zelf het woord voert tegen Job, wijst Hij niet op Zijn inzettingen of geboden. Daarom staat het vast dat het boek in elk geval stamt van vóór de Wetgeving, dus uit de primitieve tijd van de aartsvaders. Want als het boek Job geschreven zou zijn ná de Mozaïsche wetgeving, dan zou deze wet ongetwijfeld zijn schaduw over dit boek geworpen hebben. En daar is geen spoor van te vinden. Zelfs is het niet onmogelijk dat het dateert van vóór de zondvloed.

III. JOB – EEN HISTORISCH PERSOON

Dat Job geen legendarische figuur is of een product der verbeelding, maar een historisch persoon, die werkelijk heeft geleefd, wordt duidelijk bevestigd door het gebruik van zijn naam in de Schrift. De apostel Jakobus, geïnspireerd door de Heilige Geest, schrijft: “Gij hebt van de verdraagzaamheid van Job gehoord” (Jakobus 5:11). Hij stelt Job tot een “voorbeeld des lijdens” voor alle beproefde heiligen in alle tijden. En het is onmogelijk aan te nemen dat de Heilige Schrift zich van een sprookjesfiguur zou bedienen om de beproefde kinderen Gods te troosten en te bemoedigen. Ook de profeet Ezechiël spreekt over Job als een historische persoon (Ezechiël 14:14-20).

IV. DE INHOUD

Het voornaamste thema in dit boek is: Waarom moeten godvrezende mensen lijden?

Deze vraag heeft ook in onze tijd niets aan belangrijkheid en actualiteit ingeboet. Want ook nu zien wij menig oprecht kind van God door een diepe lijdensweg heen gaan, en dat – evenals in Jobs geval – zonder aanwijsbare oorzaak. Onze lijdende broeders en zusters zijn beter dan wij, en toch zijn zij van alles beroofd, terwijl onze gezinnen gespaard bleven; zij zijn ziek, terwijl wij gezond zijn; keer op keer hebben zij tegenspoed, terwijl het ons voorspoedig gaat. Waarom? Waarom zij wel en wij niet?

Dat “waarom?”, een verzuchting door zo menig gelovige in alle eeuwen geslaakt, is het hoofdthema van dit boek. Bovendien wordt ook de gehele kwestie van de verhouding van de mens tot God in discussie gebracht. En laten wij daarbij vooral niet vergeten dat deze belangrijke vragen niet op een dogmatische wijze behandeld worden. Het is geen theologisch dispuut, geen academisch probleem. Een levend mens, beroofd van kinderen, bezit, gezondheid en alles wat het leven veraangenaamt, is het beklagenswaardig middelpunt van alles.

In dit verband nog iets over de letterkundige vorm waarin dit boek is geschreven. Wij weten dat de Heilige Geest Zich in de Bijbel bediend heeft van allerlei literaire uitdrukkingsvormen. De Bijbel bevat geschiedenis, biografie, autobiografie en openbaring, en dat in de vorm van proza, poëzie of drama. Job is een drama. Dat wil zeggen: niet het boek Job is in deze letterkundige vorm geschreven, maar zijn geschiedenis zelf is een drama. Er zijn twee tonelen: het ene bovenaards, het andere op de aarde. Van het eerste toneel hebben wij geen beschrijving. Het andere toneel is een ashoop van een oosterse stad. In het eerste toneel zijn God en de satan de hoofdpersonen. In het tweede toneel zijn Job, zijn vrouw, zijn drie vrienden, Elihu en God de hoofdpersonen.

V. SLEUTELVERS

Het sleutelvers in het boek Job is: 

“Is het om niet, dat Job God vreest?” – Job 1:9. (Vergelijk Jakobus 5:11).

VI. INDELING

I. Proloog – Job 1 en 2

II. Job en zijn drie vrienden – Job 3-31

1. De eerste ronde – Job 3-14
Job spreekt; daarna spreken zijn drie vrienden, die elk op hun beurt weer door Job worden beantwoord.

2. De tweede ronde Job – 15-21
De drie vrienden spreken andermaal tot Job en worden door hem opnieuw beantwoord.

3. De derde ronde – Job 22-31
De eerste twee vrienden spreken nogmaals tot Job en worden voor de derde maal door hem beantwoord.

III. De toespraak van Elihu – Job 32-37

V. God spreekt – Job 38-41

V. Epiloog – Job 42

VII. HET PROBLEEM VAN HET LIJDEN IN DISCUSSIE

Vanaf hoofdstuk 3 komen wij tot het tweede deel van dat drama. Wij bevinden ons bij de ashoop, waarop Job zich als een afzichtelijk brok ellende heeft neergezet; beroofd van alles wat het menselijk leven aangenaam kan maken. Vele en wonderlijke woorden worden op en bij deze ashoop gesproken. Achtereenvolgens verschijnen op het toneel:

1. De vrouw van Job – verbitterd
In de eerste plaats verschijnt daar zijn vrouw. Haar advies is kort: “Vloek God en sterf” (2:9). Laten wij haar niet veroordelen, maar haar zien als een moeder met een gebroken hart: van al haar kinderen beroofd en innerlijk gebroken door het naamloos lijden van haar diep getroffen echtgenoot. Zij is verbitterd en opstandig. Zij kan niet geloven dat God Liefde is. Anders zou Hij hen dit lijden bespaard hebben. Zij kan de ellende van haar man niet langer aanzien. Zij verdwijnt van het toneel om niet meer terug te komen. Nergens lezen wij dat God haar haar bitterheid en opstandigheid verwijt. Nog eens zal Hij haar de vreugde van het moederschap doen smaken.

2. De drie vrienden – slechte vertroosters
Nu komen de beroemde drie vrienden bij de arme, troosteloze en eenzame Job. Zij kwamen met de beste bedoelingen om hem te vertroosten. Maar zij bleken slechte vertroosters te zijn.

“Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naämathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten.” (2:11).

“En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun stem op, en weenden … want zij zagen, dat de smart zeer groot was.”

“Daarna opende Job zijn mond en vervloekte zijn (geboorte) dag, maar niet zijn God (2:12-13; 3:1).

Het is onmogelijk om in dit korte bestek de lange toespraken van deze vier mannen onder de loep te nemen. Elifaz, Bildad, Zofar en Job. Wij willen alleen maar onderzoeken welk standpunt ieder van hen inneemt ten aanzien van het probleem van het lijden van Job. Dat is heel belangrijk, omdat deze drie vrienden eigenlijk drie categorieën van godsdienstige mensen in onze tijd vertegenwoordigen. Zij hebben niets dan lege woorden voor deze arme, oude, lijdende wereld op deze ashoop. Daarom verwacht de wereld ook geen heil van het hedendaagse Christendom.

Enkele kenmerken hebben deze drie mannen met elkaar gemeen. In de eerste plaats zijn het alle drie strenge dogmatici. Ieder van hen is volkomen zeker van zijn theorie over de oorzaak en de genezing van Jobs lijden. Zij zijn alle drie zo vervuld van hun theorieën en inzichten, dat zij geen werkelijk medelijden met Job hebben. Zoals alle dogmatici, zijn hun harten zo koud als een ijsblok. Zij hebben alle een conventionele God. Hun God is een verzameling van attributen of eigenschappen, niet een levend, denkend, liefhebbend Wezen. Evenals alle godsdienstige dogmatici, menen zij God op hun duimpje te kennen. Zij weten precies wat Hij doen zal en waarom Hij het zo doen zal. Zo mogelijk weten zij het nog beter dan God Zelf. Bovendien zijn zij het er alle drie over eens dat Job een huichelaar moet zijn geweest; dat hij toch niet zo Vroom was, als hij uiterlijk leek. Hij moet één of andere geheime zonde verbergen en daarom is het oordeel van God over hem gekomen. Hun verschillen liggen alleen in de bron van hun autoriteit als uitlegger van de voorzieningen Gods.

a. Elifaz – de man van ervaring
Zijn naam wordt vertaald met “God is fijn goud”, of, wat vrijer “edel”, “kostbaar”. Elifaz vertegenwoordigt de religieuze en rechtzinnige dogmaticus, die een of andere griezelig geheimzinnige ervaring heeft gehad, en daarom is wat hij zegt waar. Luister maar, wat hij zegt: “Tot mij is een woord heimelijk gebracht, en mijn oor heeft een weinigje daarvan gevat; Onder de gedachten van de gezichten des nachts, als diepe slaap valt op de mensen; Kwam mij schrik en beving over, en verschrikte de veelheid mijner beenderen. Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen.” (Job 4:12-15).

Dat is het. Elifaz heeft een visioen gehad en hij heeft stemmen gehoord. Daarom acht hij zichzelf een man van gezag. Durft iemand hem nog tegenspreken? O, wij kennen u wel, Elifaz! Uw lijnrechte afstammelingen leven ook nog onder ons! Hun mening is doorslag-gevend, want niemand heeft zulke diepe ervaringen doorgemaakt als zij!

b. Bildad – de man die het zo goed weet
Zijn naam wordt vertaald met “strijder”, “twister”, “ruziemaker”. Bildad is een godsdienstige dogmaticus van een – zo mogelijk – nog onverdraaglijker type. Hij is de filosoof en zoekt de discussie. Hij komt aandragen met goedkope praatjes en met vrome gemeenplaatsen. Hij verkoopt waarheden zo groot als een koe. Je wordt er naar van om naar hem te luisteren. Geen wonder dat een ernstig en bekwaam man als Job uitroept: “O, zeker, ik weet wel dat het zo is (9:1). Het is alsof hij wil zeggen: “Man, je hebt gelijk, maar houd er alsjeblieft over op. Vertel mij liever iets, wat ik niet weet”. Het is Bildad, die bij u komt, als u treurt over een geliefde ontslapene en tot u zegt: “God is goed!” Niettemin schijnt Bildad toch bij velen een goede reputatie te hebben. “Is het dan niet waar, wat Bildad zegt?” vragen zij. En inderdaad, hij verkondigt vele waarheden, maar dat alles op zulk een zalvende wijze, dat door smart gekwelde zielen het niet kunnen verdragen.

c. Zofar, die zich op de leer der vaderen beroept
Zijn naam wordt vertaald met “tjilper”, “kwetteraar”. Zofar is weer een ander soort dogmaticus, misschien wel de meest hopeloze van allemaal. Hiị is een traditionalist. Hij heeft “oude schrijvers” gelezen. Hij beroept zich op de “leer der vaderen”. Hij begint zijn toespraak: “Weet gij dit, van altoos af” (20:4). Wie durft zijn mening nog tegen te spreken? Hij voelt zich als een man van kennis en gezag; hij beschouwt zijn inzicht als de enig juiste. 

Natuurlijk willen wij met dit alles niet zeggen dat deze drie vrienden niet vele waarheden hebben uitgesproken. Maar het oordeel van God over al hun redeneringen luidt: “De Heere zeide tot Elifaz, de Temaniet: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job” (42:7). Daarom is het ook een onbegonnen zaak om uit het kaf van hun vele woorden enige tarwekorrels van waarheid te pikken.

d. Elihu
Zijn naam wordt vertaald met “Jehovah is God”, of “hij is God”. Er blijkt zich nog een vierde persoon bij de drie vrienden van Job te hebben gevoegd, namelijk Elihu. Hij mengt zich in de discussie en het blijkt dat zijn zienswijze veel juister en geestelijker is dan die van zijn drie voorgangers of die van Job zelf. Hij verkondigt heerlijke waarheden, vooral ook in het 33-ste hoofdstuk, waar hij spreekt over het vinden van de verlossing. Zijn toespraak wordt dikwijls beschouwd als doorspekt met eigendunk en verwaandheid, maar in werkelijkheid spreekt hij met dezelfde autoriteit als de Heere Jezus, van Wie hij een type is (Mattheüs 7:29; Markus 1:22; Lukas 4:32).

e. God
Dan neemt de Heer Zelf het geval van Jobs lijden in handen en Hij gebruikt een wonderlijke methode. Hij brengt Job tot het bewustzijn van Zijn macht en dat treft altijd het geweten. Wat volgde op de wonderbare visvangst, waarin God Zijn macht openbaarde? De belijdenis van de mens: “Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens”. Hoe dwaas is het om te trachten de problemen van het leven zonder God op te lossen! Als de Heer is uitgesproken, dan heeft Hij een gebroken man voor Zich. God zocht de dood van het eigen-ik in Job. Hij wilde dat Job zichzelf zou zien. Zijn vrienden hielden zich bezig met Jobs vermeende zondige daden. Job zelf houdt zich in het 29-ste hoofdstuk bezig met wie hij was; een goed mens, maar zich teveel daarvan bewust. In dat hoofdstuk komen de persoonlijke voornaamwoorden “ik” en “mij” 45 keer voor, terwijl God slechts vijf keer genoemd wordt. Job was een oprecht man, maar hij was daarvan zelf te goed overtuigd.

f. Jobs reactie
Wat zegt Job, als God Zich aan hem heeft geopenbaard? Wij lezen in hoofdstuk 42 dat hij uitroept: “Met het gehoor des oors heb ik U gehoord.” (42:5). Werkelijk geloof moet gegrond zijn op getuigenis. Job had een getuigenis van God. Hij geloofde Gods getuigenis en daarop was een geloof gebaseerd, dat alle schokken van lijden en verlies doorstaan kon. Maar door zijn lijden had hij een visie op God Zelf gekregen; hij had de onzienlijke God aanschouwd.

Wat is eigenlijk een visie of een visioen? Wij leren uit het Oude Testament, dat geen twee visioenen onder gelijke omstandigheden worden gegeven, maar wel is het resultaat altijd hetzelfde. Het maakt een onzienlijk ding tot werkelijkheid. Voorheen geloofde u in het onzienlijke; nu kent u het. Daarom getuigt Job na zijn lijdenservaring: “Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog” (42:5). Bedoelde hij daarmede, dat zijn sterfelijk oog de Onzienlijke God aanschouwd had? O, nee, maar God was door al zijn beproevingen heen voor hem een grotere werkelijkheid geworden.

VIII. HET DOEL VAN HET LIJDEN

Wat gebeurde er nu met Job, nadat God met hem was klaargekomen en hij aan zichzelf ontdekt was en zichzelf geoordeeld had? In de eerste plaats werd zijn vruchtbaarheid en zijn zegen verdubbeld. “En de Heere zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste”. Ook was hij gemaakt tot priester, staande tussen God en zijn drie vrienden; zij konden door hem tot God komen. Vinden we bij hen enige verootmoediging? Was hun hart ook gebroken? Waarschijnlijk niet, want het eerste wat God tot hen zegt, is: “Mijn toorn is ontstoken tegen u” (42:7). Zij hadden Job bekritiseerd en zijn lijden daardoor nog verzwaard. Zij hadden niets dan koude, harteloze woorden voor hem; het was geen moment in hen opgekomen om voor hun zieke vriend Job te bidden. Thans moet de zieke Job voor zijn drie gezonde vrienden bidden, opdat Gods toorn van hen zou worden afgewend. “Laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken” (42:8).

God keurt Job waardig om in zijn lijden priesterwerk te verrichten ten behoeve van zijn vrienden. Het beoefenen van priesterschap is de hoogste openbaring van geestelijk leven, omdat zij plaats heeft voor de troon van God, voor het aangezicht des Heeren. Zijn vrienden hadden hun behoud te danken aan de voorbede van Job. Hieruit blijkt dus dat het hoge werk van priesterschap en voorbede ook in ziekte en lijden kan gedaan worden. Over het algemeen is er meer priesterlijke arbeid onder zieke mensen dan onder gezonde mensen.

Hogere dienst en dubbele zegen, ziedaar de resultaten van Jobs lijden. Hij ontvangt het dubbele van al hetgeen hij vroeger bezeten heeft. Het gelovig aanvaarden van al zijn leed uit Gods hand wordt door Hem wonderbaar beloond. Hier hebben wij dus de Goddelijke oplossing van het probleem, waarmee dit boek zich bezighoudt: “Waarom moeten godvrezende mensen lijden?” Hoe zullen wij die oplossing onder woorden brengen? Laten wij de geïnspireerde woorden van de Heilige Schrift gebruiken:

“Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Landman. Alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage.” (Johannes 15:1-2).

Alleen vruchtdragende ranken komen in aanmerking voor het snoeimes van het lijden, opdat zij nog meer vrucht zullen dragen. Het lijden is dus geen gevolg van onvruchtbaarheid of ongehoorzaamheid, maar juist een bewijs van vruchtbaarheid en tevens een prikkel tot nog grotere vruchtbaarheid. Dat is heel duidelijk in Jobs leven gebleken. “En alle kastijding als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid” (Hebreeën 12:11). 

Het lijden van de godzaligen is geen straf voor persoonlijke zonden, maar heeft een reinigende, genezende, helende werking. De beproeving zal Job wel ondraaglijk lang geduurd hebben, toen hij ze doormaakte. Maar hoe kort moet het in zijn herinnering geweest zijn, toen hij Gods hand in zijn lijden heeft erkend, en een lang leven volgt in ongestoorde gemeenschap met zijn God, waarin zijn zegeningen verdubbeld worden.

SAMENVATTING:

De godzaligen worden beproefd, opdat zij tot zelfkennis en zelfoordeel zullen komen. Het lijden is niet altijd een straf voor begane zonden, maar werkt opvoedend en reinigend. 

Het boek Job is eigenlijk een commentaar op 1 Korinthe 11:31, 32; Hebreeën 12:7-11 (speciaal vs. 10); Lukas 22:31, 32; 1 Korinthe 5:5.

Job was een goed en godvrezend mens, maar het ontbrak hem aan zelfkennis en nederigheid. In 29:1-25 blijkt dat duidelijk. Daar zien wij wat in zijn hart leefde in de dagen van zijn voorspoed.



Naar Les 35 – Het boek der Psalmen