Les 39 – De Klaagliederen

Les 39 – DE KLAAGLIEDEREN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 39)

  1. Gedurende welke periode van Israëls geschiedenis werd dit boek geschreven?
  2. Door wie?
  3. Welke catastrofale gebeurtenis wordt in dit boek beweend?
  4. Wat weet u over de samenstelling van dit boek?
  5. Geef de indeling van het boek.
  6. Van wie is Jeremia een type en waarom?

I. DE AUTEUR

Hoewel de naam van de auteur niet in dit boek voorkomt, worden de Klaagliederen algemeen aan Jeremia toegeschreven. De Septuaginta begint het boek met de volgende inleiding: “En het geschiedde, aangezien Israël in de gevangenis gevoerd, en Jeruzalem verwoest was, dat de profeet Jeremia neerzat en weende en dit klaaglied over Jeruzalem aanhief.”

Het boek is ongetwijfeld geschreven door een ooggetuige van de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs. En de profeet Jeremia is zeer zeker daarvan ooggetuige geweest. Bovendien zijn er veel overeenkomsten te vinden tussen dit kleine boek en de profetie van Jeremia. Het staat dan ook wel vast dat niemand anders dan hij de menselijke auteur van de Klaagliederen geweest moet zijn. 

Op de top van de groene heuvel buiten de stadsmuur, waar onze gezegende Heiland gekruisigd werd, bevindt zich een donkere schuilhoek, bekend als “de grot van Jeremia”. Deze grot wordt gehouden voor de plaats waar de profeet zat en staarde naar de verwoeste stad en deze weeklacht van een gebroken hart uitsprak. Als dat zo is, hoe veelbetekenend is het dan dat de tranen van de treurende profeet over de heilige stad, gestort zijn op dezelfde plaats waar de verworpen Heiland zou lijden voor de zonden van diezelfde stad en van de gehele wereld.

II. DE INHOUD

Het boek geeft uitdrukking van de diepe smart die in het hart van de profeet leefde over de verwoesting van Jeruzalem. Deze verwoesting was een rechtstreeks gevolg van de zonde en ongehoorzaamheid van Gods volk Israël. Zij hadden Zijn dringende oproep tot bekering en verootmoediging niet beantwoord, zodat het verschrikkelijke oordeel onvermijdelijk was geworden.

Jeremia klaagt God niet aan, als zou Hij Israël in blinde toorn hebben geslagen. Integendeel, hij erkent Gods gerechtigheid. In deze rechtvaardige straf omsluit God echter ook Zijn ontfermende liefde. Deze liefde maakte dat Zijn hart bloedde bij de verschrikkelijke aanblik van de diepe ellende. De smart die in het hart van God leefde over de vreselijke toestand waarin volk, stad en land verkeerden, vindt zijn weerspiegeling in het hart van Gods profeet.

De kern van het gedicht is het middelste gedeelte van hoofdstuk 3. Daar komen wij 5 x het woord “hoop” tegen. De verdrukking doet zijn vernederend werk (vs. 20). De lijder begrijpt de betekenis van de beproeving en roept uit: “Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen” (vs. 21). De nieuwe hoop is in God alleen, zoals uit het verband blijkt. Dit wordt bevestigd aan het einde van de Klaagliederen: “Gij, o Heere, zit in eeuwigheid” (5:19). Het laatste gebed zal nog vervuld worden: “Vernieuw onze dagen gelijk van ouds!” (vs. 21) en Sion zal verheven worden onder de naties. Want hoewel Gods verbondsvolk door het vuur van beproeving en vervolging gaat, toch zullen zij, gelijk de brandende braambos van Horeb, niet verteerd worden. Zij kunnen door de eeuwen heen de woorden van Klaagliederen 3:22 zingen: “Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben.”

Zij zullen niet verteerd worden, maar zij zullen bewaard worden tot Davids grootste Zoon de troon zal bestijgen en zal heersen in Jeruzalem. Dan zal aan hun verdrukkingen voor eeuwig een einde komen en zullen hun klaagliederen in jubelzang veranderen.

III. STRUCTUUR EN KENMERKEN

Klaagliederen is wel eens genoemd: “een treurzang, geschreven op een kerkhof”. Het Boek is een klaagzang, geschreven over de verwoesting en de vernedering van Jeruzalem door de Babyloniërs in het jaar 587 v.Chr. Het is een uitbarsting van smart, die een zee van tranen in zich bergt. In de Joodse samenstelling van het Oude Testament is het één van de vijf “Megilloth” of “Rollen”. Deze vijf zijn: Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker en Esther. Zij worden de “rollen” genoemd, omdat elk hunner geschreven was op een rol, om gelezen te worden op Joodse feesten, en wel:

Hooglied op het Paasfeest
Ruth op het Pinksterfeest
Prediker op het Loofhuttenfeest
Esther op het Purimfeest
Klaagliederen op de gedenkdag van de verwoesting van Jeruzalem.

Klaagliederen zijn samengesteld uit vijf gedichten, die elk een “acrostichon” vormen. Het Hebreeuwse alfabet bevat 22 letters. Elk hoofdstuk van Klaagliederen bevat eveneens 22 verzen, en elk vers begint met één van de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet, met uit-zondering van het derde hoofdstuk. Dit hoofdstuk bevat namelijk 66 verzen, drie beginnend met A, drie beginnend met B, enz. Het laatste hoofdstuk is een beetje onregelmatig. Men vermoedt dat deze acrostichon-methode toegepast is om als geheugensteun te dienen.

Er zijn dus vijf klaagzangen, die samenvallen met de vijf hoofdstukken. In elke klaagzang, behalve de laatste, vinden we zinspelingen op de droevige verwoeste toestand van de stad, gevolgd door een rechtvaardiging van God voor Zijn ernstig en drastisch optreden ten aanzien van Zijn volk en een zinspeling op de voorbijgangers. Elk lied eindigt met een gebed tot de Heere, met uitzondering van het vierde; maar dat wordt weer goedgemaakt door het laatste, dat in zijn geheel een gebed vormt.

IV. SLEUTELVERS

Het sleutelvers van dit boek is hoofdstuk 1:1:

“Hoe zit die stad zo eenzaam, die vol volks was, zij is als een weduwe geworden, zij, die groot was onder de heidenen, een vorstin onder de landschappen, is cijnsbaar geworden.”

Sleutelwoorden zijn: Sion – 15 maal (spreekt van Jeruzalem als het geestelijk centrum van het land); Jeruzalem – 7 maal; eenzaam – 4 maal.

V. INDELING

1. Eerste KlaagliedHoofdstuk 1
De stad voorgesteld als een Wenende Weduwe, treurend in eenzaamheid. Jeruzalem wordt aanschouwelijk voorgesteld als een weduwe, beroofd van haar kinderen, eenzaam zittend in de nacht, wenend. “Geen trooster” (vs. 2, 9, 17, 21) en “geen rust” (vs. 3) en “geen weide” (vs. 6).

  1. De stad in haar ellende (vs. 1-7)
  2. Oordelen – God gerechtvaardigd (vs. 8-11, 18)
  3. Voorbijgangers – oproep tot medelijden (vs. 12-19)
  4. Gebed – beroep op de Heere (vs. 20-22)

2. Tweede Klaaglied – Hoofdstuk 2
De stad voorgesteld als een Gesluierde Vrouw, thans treurend te midden van de verwoestingen. Hier hebben wij een levendige beschrijving van de belegering van Jeruzalem. In dit tweede gedicht houdt de profeet principieel vast aan God als de Auteur en Toebrenger van deze vreselijke straffen.

  1. De stad – belegering en verwoesting (vs. 1-14)
  2. Voorbijgangers – hun hoon en spot (vs. 15-16)
  3. De oordelen voorspeld (vs. 17)
  4. Gebed – tot de Heere (vs. 18-22)

3. Derde Klaaglied – Hoofdstuk 3
De stad voorgesteld als, en door, de Wenende Profeet, treurend voor Jehovah, de Rechter. Dit wordt beschouwd als één van de merkwaardigste gedichten in het Oude Testament. Dit gedicht verschilt van de andere daarin, dat de profeet zich vereenzelvigt met zijn volk, door hun ellende en smarten tot de zijne te maken. Hij doet dit expliciet vanaf vers 40. Daarbij sluit hij aan bij Mozes, David, Salomo en Daniël. Zij traden op als woordvoerder van het hele volk.

  1. Stad – de profeet, een man van beproeving (vs. 1-20) – een man van hoop (vs. 21-26)
  2. Oordelen (God gerechtvaardigd (vs. 27-39)
  3. Beroep op het volk (vs. 40-54)
  4. Beroep op de Heere (vs. 55-66)

4. Vierde Klaaglied – Hoofdstuk 4
De stad voorgesteld als Goud, van glans beroofd, veranderd, gedevalueerd.

  1. Stad – de verschrikkingen van de belegering worden geschilderd door een aantal tegenstellingen (vs. 1-10)
  2. Oordelen – God gerechtvaardigd (vs. 11 -16)
  3. Edoms wreedheid (vs. 17-20)
  4. Vergelding voor Edom (vs. 21-22)

5. Vijfde Klaaglied – Hoofdstuk 5
De stad voorgesteld als een Bidder, pleitend bij de Heere. Er was geen slotgebed in het voorgaande hoofdstuk, maar dit is één lange, ernstige smeekbede tot Jehovah.

  1. Stad … rampspoed (vs. 1-6)
  2. Zonde … belijdenis (vs. 7)
  3. Lijden (vs. 8-18)
  4. Beroep op de Heere (vs. 19-22)

VI. GEESTELIJKE LESSEN

1. “Wie Hij liefheeft, tuchtigt de Heere.”
Wij kunnen dit vijfvoudige gedicht, de “Klaagliederen”, niet alleen maar bestuderen als iets objectiefs, historisch en ver van ons verwijderd. Ongetwijfeld houdt het zich bezig met gebeurtenissen die in het verre verleden liggen. Maar in geestelijk opzicht bevat dit boek een boodschap die zeer actueel is. God is in Zijn bemoeienissen met volken en personen altijd Dezelfde. Een hoge roeping, die niet gepaard gaat met een waardige levenswandel, eindigt onvermijdelijk in diep lijden. Verkiezing betekent nimmer toegeeflijke bevoorrechting, noch ten aanzien van Israël, noch ten aanzien van de ware Gemeente vandaag.

Sinds de Goddelijke Zondedrager alle zonden der gelovigen droeg, straft God Zijn weder-geboren kinderen nooit, wanneer zij zondigen. In juridisch opzicht is de zondekwestie volledig en definitief afgedaan. De verhouding is nu die van Vader – kind, in plaats van Rechter beklaagde. Toch brengen de zonden van de gelovigen ernstige kastijdingen en tuchtigingen over hen. Daarom mogen wij wel acht geven op Paulus’ vermaning: “waardiglijk te wandelen der roeping, waarmede gij geroepen zijt” (Efeze 4:1). 

Tevens vinden wij hier een bevestiging van de waarheid in Hebreeën 12:6: “Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt iedere zoon dien Hij aanneemt”. Ook vinden wij hier de tedere waarheid geïllustreerd, dat God lijdt met degenen die Hij kastijdt. Dit wordt aanschouwelijk voorgesteld in Jeremia, die in zijn medelijden zo één met God geworden was, en tegelijkertijd zo één met zijn landgenoten, dat hij in zijn eigen hart een dubbele smart ervoer. Geen waarheid is ontroerender, dan dat God degene, die Hij op grond van Zijn gerechtigheid moet kastijden, liefheeft en dat Hij met hem meelijdt.

2. Een meerdere dan Jeremia
Wij kunnen in dit boek iemand ontdekken die meerder is dan Jeremia. De ware betekenis van dit boek ligt in het feit dat het ons de liefde van God voor Zijn volk, dat Hij kastijdt, onthult en tevens Zijn diepe smart over dat volk. Een smart, gewerkt door de Geest in het hart van Jeremia.

Dit boek geeft een voorafschaduwing van het klagen en wenen van de Heere Jezus over de naderende verwoesting van de Heilige Stad. Vergelijk Lukas 13:34; 19:41-44 met Klaagliederen 4:13.

3. Messiaanse betekenis
Zoals de diepe smarten van de profeet ons herinneren aan de klachten van onze Heere Zelf, zo herinneren ook de smarten van Jeruzalem ons aan Zijn eigen smarten. Vele gedeelten zijn geladen met Messiaanse betekenis. Zie 1:12; 2:15; 3:14, 15, 19 en 30.

Deze teksten, die het lijden van Jeruzalem beschrijven, zijn tevens van toepassing op de Heere Jezus Christus, die voor onze zonden buiten de poort van Jeruzalem geleden heeft.



Naar Les 40 – De profetische Boeken