Les 40 – De profetische Boeken

Les 40 – DE PROFETISCHE BOEKEN (HOOFDSTUK 4)

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 40)

  1. Beschrijf de functie en het ambt van een oudtestamentische profeet.
  2. Welke drie elementen kunnen wij in de boodschap der profeten onderscheiden?
  3. Waarin vindt de profetie zijn oorsprong? Noem enkele voorbeelden.
  4. Werden de profeten letterlijk geïnspireerd? Hoe kunt u dat met voorbeelden aantonen?
  5. Wat verstaan wij onder profetisch perspectief?
  6. Noem enkele profetieën betreffende Israël, die reeds vervuld zijn.
  7. Noem enkele profetieën betreffende Israël, die nog niet vervuld zijn.
  8. Noem enkele profetieën betreffende leven, sterven, opstanding, hemelvaart en wederkomst van Christus.
  9. Waarom is “toeval” bij de vervulde profetieën uitgesloten?
  10. Komt de Gemeente in de profetieën voor?
  11. Op welke vier punten in de geschiedenis zijn de profetische uitspraken gericht?
  12. Hoe kunnen wij de profetische boeken indelen?

Alvorens de profetische boeken afzonderlijk te behandelen, willen wij eerst een algemene blik werpen op het profetisch woord in zijn geheel.

I. DEFINITIE VAN PROFETIE

De Bijbel zelf geeft ons een gezaghebbende definitie van het ambt en de functie van de profeet. “De Heere echter zeide tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet zijn. Gij zult spreken alles, wat Ik u gebieden zal; … en de woorden in zijn mond leggen” (Exodus 7:1; 4:15). Geen definitie kan duidelijker zijn dan deze. Door Goddelijke beschikking zou Mozes tegenover Farao de positie van God innemen, terwijl Aäron als de profeet van Mozes zou optreden en van hem de boodschap ontvangen, die hij aan de koning had door te geven. Aäron was dus in zijn functie “de mond van Mozes”. Zo was de profeet “de mond van God”.

II. DE BELANGRIJKHEID VAN DE PROFETIEËN

De profetieën nemen in het Woord van God een zeer belangrijke plaats in. Bijna een derde gedeelte van de Heilige Schrift is profetisch. Hoe belangrijk is het dus dat wij de profetieën ernstig en biddend bestuderen en trachten met behulp van de Heilige Geest hun betekenis enigszins te verstaan. Profetie is Gods openbaring van Zijn plannen aan Zijn kinderen. Zij werd gegeven, niet slechts voor tijdelijk gebruik, maar voor alle eeuwen en voor alle mensen. Paulus verklaart:

“Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden”. (Romeinen 15:4)

Profetie kan alleen van God komen, want Hij alleen kent het einde vanaf het begin. Christus zei tot Zijn discipelen: “Ik heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt” (Johannes 15:15). Abraham werd “de vriend van God” genoemd; en toen God op weg was om Sodom te verwoesten, zei Hij: “Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe?” (Genesis 18:17). Bij de bestudering van de profetische boeken dienen wij steeds te beseffen dat God Zich tot ons neerbuigt om ons Zijn plannen te ontvouwen.

“Gewisselijk, de Heere Heere zal geen ding doen, tenzij Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard hebbe” (Amos 3:7).

III. DRIE ELEMENTEN IN DE PROFETIEËN

We kunnen drie elementen onderscheiden in de boodschap van de profeten:

1) De profeten hadden een boodschap voor hun tijd
Hun uitgangspunt was altijd de soevereiniteit van God. Soms spraken zij met de stem van de donder, soms met de tederheid van de liefde, maar altijd spraken zij in Gods Naam en met Zijn gezag. Hun vlammend protest tegen dingen, die met Zijn wil in strijd waren, was altijd zonder compromis en absoluut zonder vrees voor de consequenties. Zij hadden uitsluitend de eer en de heerlijkheid van God op het oog. Het falen van Israël, om God te verheerlijken tegenover de omringende naties, vervulde hen met diepe smart en heilige passie. Maar door alles heen blijkt steeds hun rotsvaste overtuiging, dat God uiteindelijk zal triomferen en dat al Zijn plannen en raadsbesluiten zullen worden vervuld.

2) De profeten voorzegden toekomstige gebeurtenissen
Een groot deel van de boodschap was voorzeggend. De voornaamste elementen van hun profetieën waren:

  1. Het falen van Gods uitverkoren volk
  2. Het daaropvolgend oordeel van God over Zijn volk
  3. Gods oordeel over de omringende naties
  4. De komst van de Messias en Zijn verwerping
  5. Zijn wederkomst in heerlijkheid en het herstel van het uitverkoren volk
  6. De oprichting van het Messiaanse Koninkrijk over de gehele aarde

3) De profetische boeken bevatten een levende boodschap voor onze tijd
De ontmaskering en berisping van zonden en het beroep op Gods eer en heerlijkheid zijn vol lering voor onze tijd. De profeten veroordeelden voornamelijk afgoderij, de zonde en de dwaasheid van het aanbidden van “hout en steen”, voorwerpen van menselijke makelij en al de morele ongerechtigheden die daarmee gepaard gingen. Onder vele miljoenen van het “christendom” (het Rooms Katholicisme) leeft vandaag de afgoderij nog voort in de aanbidding van beelden en prenten, waaraan nog is toegevoegd de aanbidding van het hostie-brood in de mis als God Zelf!

IV. DE OORSPRONG VAN DE PROFETIE LIGT IN DE MENSELIJKE NOOD

De val van de mens in de hof van Eden leverde de eerste belofte op van de Grote Verlosser in de Persoon van het “Zaad der vrouw”. Israëls slavernij in Egypte resulteerde in de roeping van Mozes. Samuël werd verwekt in de tijd dat Israël God als hun enige Koning verwierp. De afgoderij van de koningen van Israël bracht de profetieën van Elia en Elisa voort. 

Het was toen Israël van God afviel, door afgoderij, dat de grote eminente groep van profeten verscheen, die hun ernstige waarschuwingen uitsprak en het afvallige volk hart-stochtelijk opwekte om zich tot God te bekeren. Petrus spreekt van “het profetische woord, dat zeer vast is”, en vergelijkt het met “een lamp, die schijnt in een duistere plaats” (2 Petrus 1:19) en dikwijls scheen het op zijn helderst, als de duisternis op zijn diepst was.

V. PROFETIE ONDERSCHEIDEN VAN WAARZEGGERIJ

Profetie is geheel iets anders dan waarzeggerij. Volgens de Schrift komt zij niet voort uit eigen kracht van het menselijk brein of van de menselijke geest. De oorsprong van profetie wordt altijd toegeschreven aan de bovennatuurlijke werking van de Geest van God op de geest van de profeet: “… Gelijk Hij gesproken heeft door de mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn” (Lukas 1:70). De profeten wijzen elk persoonlijk aandeel in het ontstaan van hun boodschappen af. Zelfs de woorden waarin de boodschap wordt overgebracht, schrijven zij aan God toe. Bijna onveranderlijk laten zij hun boodschap voorafgaan door uitdrukkingen als deze: “Alzo zegt de Heere …”; “Het Woord des Heeren kwam tot mij …

De uitspraak van de apostel Petrus is in dit opzicht beslissend en definitief:

“Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.”
2 Petrus 1:20-21

God zei tot Jeremia: “Zie, Ik geef Mijn Woorden in uw mond” (1:9) en tot Ezechiël: “Gij zult Mijn woorden tot hen spreken”. (2:7). De waarzegger en valse profeet spreken “een leugen-gezicht, ijdele waarzeggerij en bedriegerij van hun eigen hart” (Jeremia 14:14; 23:16).

De waarzeggerij geeft voorspellingen van allerlei onderwerpen en dingen, zonder rekening te houden met de Goddelijke heerschappij of Gods doeleinden der genade. Zij weet niets van Christus en wil ook niets van Hem weten. Zij heeft geen morele grond en dient ook geen enkel moreel doel, maar is het resultaat van een nieuwsgierig en ongoddelijk blikken in de toekomst.

Profetie daarentegen is nimmer gegeven als een wonder op zichzelf, of als op zichzelf staand, maar altijd in verband met en direct gericht op het Koninkrijk van God. Het kondigt niets aan dat niet op één of andere wijze in verband staat met Zijn groot en wonderbaar heilsplan. Het voorwerp en middelpunt van alle profetie is de Heere Jezus Christus en Zijn Verlossing.

“Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied; onderzoekende, op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en te voren ge-tuigde, het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende. Denwelken geopenbaard is, dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen, die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien.” 1 Petrus 1:10-12 (Zie ook Handelingen 26:22, 23 en Openbaring 19:10)

VI. HET PERSPECTIEF VAN DE PROFETIEËN

In het voorzeggen van de toekomstige gebeurtenissen gelijkt de profeet op een reiziger die op grote afstand een bergketen waarneemt. Het perspectief van die keten is sterk verkort; op afstand lijkt het of er maar één bergrug is. Maar als de reiziger dichterbij komt, ziet hij de ene keten achter de andere. Bergtoppen, die zich op dezelfde afstand van hem schenen te bevinden, blijken kilometers achter elkaar te liggen.

Zo is het ook met de profetie. De profeet ziet de toekomst in perspectief. Hij heeft geen idee welke onmetelijke afstanden van tijd de ene gebeurtenis van de andere scheiden. Christus’ eerste komst in vernedering en Zijn tweede komst in heerlijkheid worden dikwijls gezien, alsof zij één gebeurtenis waren. Hij was zich niet bewust hoeveel eeuwen er nog moesten verstrijken alvorens de Koninkrijken van deze wereld zouden worden de Koninkrijken van onze Heere en van Zijn Christus. Er bestaat niet zo iets als tijd voor Hem, Die de Koning der eeuwigheid is, en voor wie één dag is als duizend jaren en duizend jaren als één dag. Het is geen wonder dat de profeet in Zijn tegenwoordigheid elk gevoel van tijd verloor en de dingen zag in het licht van de eeuwigheid.

VII. DE UITLEGGER VAN DE PROFETIEËN

Het is zonder meer duidelijk dat de profeten heel dikwijls hun eigen profetieën zelf niet begrepen hebben. Dat blijkt reeds uit het gedeelte, hierboven aangehaald (1 Petrus 1:10-12), maar ook uit vele andere Schriftplaatsen (Daniël 7:28; 8:15-27; 10:7-15; Openbaring 1:17; 7:13, 14; 17:6).

Hieruit volgt dus, dat de woorden hen gegeven zijn. De profetieën vormen een onomstotelijk bewijs van de inspiratie van de Bijbel. Om de profetieën te begrijpen, moeten we het principe van uitlegging volgen, zoals dat altijd wordt toegepast in het Nieuwe Testament, dat de Bijbel een organische éénheid is en Christus tot middelpunt heeft. Bij het onderzoek van het profetisch woord moeten wij ons afhankelijk stellen van de Geest van God. De Heilige Geest is niet alleen de inspirator, maar ook de enige betrouwbare Uitlegger van de profetieën.

Het is een algemeen gezegde dat de geschiedenis de verklaarder is der profetieën en dat wij moeten wachten op hun vervulling om ze te kunnen begrijpen. Dit standpunt verwart de uitlegging met de bevestiging. Als het profetisch woord alleen kan worden begrepen, nadat het vervuld is, hoe kan het dan voor ons zijn “een licht, dat schijnt in een duistere plaats” De profetieën zijn bedoeld voor heel Gods volk. Maar niet iedereen kent de wereldgeschiedenis; daarom is de geschiedenis niet de enige uitlegger van de profetieën. Bovendien verweet onze Heiland Zijn discipelen dat zij niet begrepen hadden wat de profeten gezegd hadden over de dingen die met Hem geschieden moesten!

“O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was” (Lukas 24:25-27).

Op even duidelijke wijze is Zijn tweede komst voorspeld. Wij zouden hetzelfde verwijt verdienen, als wij niet naar deze gebeurtenis zouden uitzien en Zijn komst verwachten. “Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des Mensen komen” (Mattheüs 24:42, 44). Onze Heer verklaart ook dat het Joodse volk Hem had moeten herkennen uit de bestudering van hun eigen profeten:

“Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een begraving rondom u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen, en u van alle zijden benauwen; En zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt” (Lukas 19:42-44).

En Stefanus zei:

“Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij. Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen, die te voren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welken gijlieden nu verraders en moordenaars geworden zijt”.
(Handelingen 7:51, 52)

En Paulus verklaarde eveneens:

“Want die te Jeruzalem wonen, en hun oversten, Dezen niet kennende, hebben ook de stemmen der profeten, die op elke sabbat dag gelezen worden, Hem veroordelende, vervuld” (Handelingen 13:27, 40, 41).

VIII. TOEVAL IN DE VERVULLING DER PROFETIEËN UITGESLOTEN

De verschillende gebeurtenissen, geprofeteerd in de Schriften betreffende de bestemming van het Joodse volk of die van de omringende naties, zijn gegeven met zoveel nauwkeurigheid en verscheidenheid van detail, dat de waarschijnlijkheid van een toevallige vervulling tot een minimum is gereduceerd. De profetieën betreffende Christus Zelf zijn boven alle andere zo definitief, en er worden daarbij zoveel bijzonderheden gegeven, dat de waarschijnlijkheid van vervulling buiten Gods voorkennis om, en als een kwestie van toeval, gereduceerd is tot een fractie, te klein om in cijfers uit te drukken.

IX. VOORBEELDEN VAN VERVULDE PROFETIE

Het gehele werk der verlossing werd in hoofdlijnen aangegeven in die eerste voorspelling, welke Adam hoorde uit de mond van God Zelf (Genesis 3:14-16). Noach schetste in drie geïnspireerde uitspraken de grote lijnen van de menselijke geschiedenis (Genesis 9:25-27). Het tiende hoofdstuk bevat een overzicht van de verspreiding van het menselijk ras, dat in volmaakte overeenstemming is met de jongste theorieën van de etnologie (volkenkunde).

Aan Abraham werd geopenbaard de geschiedenis van het nageslacht van zijn twee zonen Ismaël en Izak; de jaren van verdrukking van zijn nakomelingschap in Egypte; de zegen van alle volkeren door zijn Zaad, enz. Abraham, Jakob en Mozes hebben allen de dag van de Heere Jezus Christus gezien en zij hebben zich verblijd (Johannes 8:56). Jesaja en Jeremia openbaarden niet alleen de nabij-zijnde oordelen en verlossingen van Israël, maar ook de toekomende verzoening.

De visioenen van Daniël geven niet alleen een uitgebreid, maar ook een ordelijk en samen-hangend profetisch verslag van overheersende gebeurtenissen vanaf zijn eigen dag tot aan het einde aller dingen; een wereldgeschiedenis in miniatuur! De val van Belsazar, de opkomst van Kores, zijn veroveringen, de grootheid van zijn rijk; zijn opvolgers Cambyses, Smerdis en Darius; het karakter, de macht en het gedrag van Xerxes; de wonderbare heldendaden van Alexander de Grote, zijn plotselinge dood en de verdeling van zijn rijk; de regeringen van de Ptolemaeën en Seleuciden, het karakter en de veroveringen van het Romeinse Rijk; de verwoesting van Jeruzalem door Titus; de ondergang en de splitsing van het Romeinse Rijk; de wrede vervolgingen van Gods heiligen; al deze, en vele andere dingen, werden voorspeld door Daniël, de “zeer beminde man”.

De “lasten” van de latere profeten betreffen behalve Juda en Efraïm: Syrië, Egypte, Edom, Tyrus, Sidon, Moab, Palestina, Kedar, Elam, Babylon, Gog en Magog, enz.

X. VERVULDE PROFETIEËN BETREFFENDE HET JOODSE VOLK

1. Hun verwerping van Christus voorspeld
“Israëls Verlosser … aan Welken het volk een gruwel heeft.” (Jesaja 49:7)
“Hij was veracht … en wij hebben Hem niet geacht.” (Jesaja 53:1-3)

2. Hun verwerping van Christus zou lang voortduren
“Hoe lang Heere? En Hij zeide: Totdat de steden verwoest zijn, zodat er geen inwoner zij” (Jesaja 6:9-12).
“Totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan” (Romeinen 11:25).

De Jood bevestigt door zijn verwerping van de Messias de uitspraken van Hem, Die hij verwerpt.

3. De Romeinen zouden gebruikt worden voor de kastijding van Israël
“De Heere zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan; een volk, stijf van aangezicht” (Deuteronomium 28:49, 50) (Zie ook Jeremia 5:15). Hoe letterlijk hebben de Romeinen de details van deze voorspelling vervuld! In plaats van een van de omringende naties te zijn, die in het verleden zo vaak waren gebruikt tot kastijding van Israël, kwamen zij “van verre”. In plaats van de nauwe verwantschap tussen de taal van de naburige naties en de Hebreeuwse taal, was de taal van de Romeinen voor hen volkomen vreemd en onbekend. De Romeinse adelaar – “gelijk als een arend vliegt” – was een hun welbekend embleem. Zij zijn “Een volk, stijf van aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn” (Deuteronomium 28:50). De genadeloze wreedheid van de Romeinen ten tijde van de val van Jeruzalem, is met geen woorden te beschrijven. (En toch zijn dezelfde profetieën nog van toepassing op andere heidenen in de dagen van de “Grote Verdrukking”).

4. Zij zouden in schepen teruggevoerd worden naar Egypte
“De Heere zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen” (Deuteronomium 28:68). Van hen die de verwoesting van Jeruzalem overleefd hebben, werden allen die boven de 17 jaar waren naar de Egyptische mijnen gezonden, waar zij dag en nacht zonder onderbreking moesten werken, totdat zij er dood bij neervielen.

5. De steden van Israël zouden belegerd worden
“Het zal u beangstigen in al uw poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land, dat u de Heere, uw God, gegeven heeft” (Deuteronomium 28:52). De verovering van het land van Israël door de Romeinen was, in tegenstelling met voorgaande oorlogen, bijna altijd een oorlog van belegeringen.

6. De methode van aanval
“Totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet” (Deuteronomium 28:52). De sterkste muren vielen voor de verschrikkingen van de Romeinse stormram.

7. De verschrikkingen van de hongersnood
“Gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochteren” (Deuteronomium 28:53; Jeremia 19:9). Letterlijk vervuld tijdens de belegering van Jeruzalem.

8. Zij zouden met weinigen overblijven
“Met weinigen zult gij overblijven, terwijl gij talrijk geweest zijt als de sterren des hemels, en gij zult weggerukt worden uit het land, dat gij in bezit gaat nemen” (Deuteronomium 28:62, 63; Jeremia 4:27). Vele honderdduizenden Joden werden gedood gedurende de oorlog, behalve degenen, die omkwamen door honger, ziekte en vuur; en behalve de menigten, die gevankelijk werden weggevoerd.

9. Hun universele verstrooiing
“De Heere zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere” (Deuteronomium 28:64; Hosea 9:17) De Jood wordt vandaag in ieder land gevonden, van Noord tot Zuid en van Oost tot West.

10. Zij zouden worden bewaard als volk
“En hierenboven is dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de Heere, hun God!” – (Leviticus 26:44; Jeremia 30:11; 46:28). Hun voortbestaan, hun nationale onsterfelijkheid, is het grote wonder van de wereldgeschiedenis en een onoplosbaar raadsel voor de geleerden.

11. Hun isolatie en afzondering
“Ziet, dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden”.(Numeri 23:9) Noch hun geneigdheid tot afgoderij, noch verdrukking en vervolging konden het Joodse volk vermengen met de heidenen, waaronder zij leefden.

12. Zij zouden geen rust hebben
“Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de Heere zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen, en matheid der ziel. En uw leven zal tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken, en gij zult van uw leven niet zeker zijn” (Deuteronomium 28:65-67; Amos 4:2). Hoe letterlijk zijn deze woor-den vervuld in het verschrikkelijke dat het Joodse volk is overkomen, tot op de huidige dag.

13. Zij zouden worden beroofd van centrale regering en tempel.
“Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer …” (Hosea 3:4) Deze woorden zijn vervuld, ondanks de moeizame pogingen der Joden om onder hen één of ander centraal gezag te handhaven. Het volgende vers verklaart: “Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren, en zoeken den Heere, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den Heere en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen” (Hosea 3:5).

Als de profetieën betreffende het oordeel over Israël zo letterlijk in vervulling zijn gegaan, kunnen wij dan nog betwijfelen dat de profetieën betreffende de zegeningen van Israël even letterlijk vervuld zullen worden?

“Hoort des Heeren woord, gij heidenen! en verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde” (Jeremia 31:10).

“Ik zal ze uitvoeren van de volken, en zal ze vergaderen uit de landen, en brengen ze in hun land; en Ik zal ze weiden op de bergen Israëls, bij de stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands” (Ezechiël 34:11-13; Jeremia 30:3).

XI. VERVULDE PROFETIEËN BETREFFENDE OMRINGENDE VOLKEN

1. Tyrus – Ezechiël 26:7-11
Na de beschrijving van de wraak die de koning van Babel zou nemen op Tyrus, vervolgt de profeet: “… en uw stenen, en uw hout, en uw stof zullen zij in het midden der wateren werpen … gij zult niet meer gebouwd worden” (Ezechiël 26:12-14).

Voorafgaande aan de val van hun oude stad, hebben de inwoners van Tyrus het grootste deel van hun schatten overgebracht naar een eiland dat in hun bezit was, ongeveer 750 meter van de kust. Geen poging werd gedaan om de oude stad te herbouwen, nadat het Babylonische leger zich had teruggetrokken, maar de ruïnes bleven staan. Toen Alexander de Grote kwam en de burgers weigerden hun stad aan hem over te geven, besloot hij een stevige dam in de zee te bouwen, om haar zo in te kunnen nemen. Elk overblijfsel van de oude stad werd neergehaald en in de zee geworpen, en de vraag naar materiaal was zo groot, dat zelfs het kleinste stofje schijnt te zijn geschraapt van de oude bodem. 

Ofschoon eeuwen waren voorbijgegaan, nadat het woord was gesproken, werd het letterlijk vervuld. De stad werd nimmer herbouwd en de plaats waar zij zich eens bevond, bleef tot de huidige dag “een gladde steenrots” (Ezechiël 26:4, 14).

2. Sidon – Ezechiël 28:20-23
Van de naburige stad Sidon is eenzelfde lot voorzegd. “Zie, Ik wil aan u, o Sidon! en zal in het midden van u verheerlijkt worden; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend, en in haar geheiligd zal zijn. Want Ik zal de pestilentie in haar zenden, en bloed op haar straten, en de verslagenen zullen vallen in het midden van haar, door het zwaard, dat tegen haar zal zijn van rondom” (Ezechiël 28:22, 23).

Geen oordeel van vernietiging werd uitgesproken over Sidon, maar er zou een vreselijk bloedbad in haar plaats hebben. Dit is maar al te zeer werkelijkheid geworden in de gruwelen die over het ongelukkige land gekomen zijn. Onder de Perzen staken 400.000 burgers hun huizen in brand en kwamen liever in de vlammen om, dan zich te onderwerpen. Telkens weer vloeide er bloed in haar straten, zelfs nog in 1840, toen de plaats werd veroverd door admiraal Napier. Maar Sidon (de naam is nu Saïda) bestaat nog steeds en telt vandaag circa 200.000 inwoners.

Als de profetieën betreffende Tyrus en Sidon omgekeerd waren, hoe onvolledig zou dan de weerlegging van Ezechiëls aanspraak geweest zijn dat hij het Woord des Heeren sprak.

XII. VERVULLING VAN PROFETIEËN BETREFFENDE CHRISTUS

Vele profetieën betreffende het leven, de dood, de opstanding en de hemelvaart van Christus zijn op de meest letterlijke wijze in vervulling gegaan. “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” (Openbaring 19:10). “In de boekrol is over Mij geschreven” (Psalm 40:8). Er is slechts één boek en slechts één Persoon waarop deze woorden van toepassing zijn.

Een volmaakt beeld van de Messias, Die komen zou, is voor ons getekend in al zijn bijzonderheden in de profetieën van het Oude Testament. Een volmaakt beeld van Zijn leven is gegeven in de historische verslagen van het Nieuwe Testament. Leg deze twee portretten naast elkaar en u zult zien dat zij volkomen met elkaar corresponderen. Er kan geen geheim overleg tussen de schrijvers geweest zijn, want zij zijn gescheiden door het stilzwijgen van 400 jaar. Het Oude Testament geeft een portret van Degene, Die gekomen is. De hand die deze beide portretten getekend heeft, moet Goddelijk geweest zijn. Deze onweerlegbare conclusie is tweevoudig: het leidt ons tot

1) de aanvaarding van de profetische Schriften als geïnspireerd; en tot
2) de aanvaarding van de historische Christus, in Wien al deze stralen samenkomen.

Hieronder geven wij een beknopt overzicht van de profetieën betreffende Christus in het Oude Testament, die vervuld zijn in het Nieuwe Testament. (Er zijn meer dan 300 profetieën, die Zijn eerste komst in de wereld voorspelden).

Oude TestamentNieuwe Testament
1. ZIJN VOOR-BESTAANMicha 5:1-2 – Jesaja 9:5 t/m 7Johannes 1:1, 2 – Johannes 8:58
2. ZIJN GEBOORTE
Wonderlijk, geboren uit een maagd
Jesaja 7:14Mattheüs 1:18-25
3. ZIJN NATUUR
God-Mens
Jesaja 7:14 – Jesaja 9:5, 6Lukas 1:26-33 – Johannes 10:10
4. ZIJN AFSTAMMING
a. Zoon van GodPsalm 2:7Mattheüs 3:17 – Johannes 1:84
b. Een HebreeërDeuteronomium 18:15Mattheüs 1:1
c. Zoon des Mensen (= “Adam”)Psalm 8:5 – Daniël 7:1382 x in het N.T.
d. Afstammeling van JakobNumeri 24:17Lukas 1:33
e. Afstammeling van JudaMicha 5:1, 2Mattheüs 1:1, 2 – Openbaring 5:5
f. Afstammeling van DavidJeremia 23:5, 6Mattheüs 1:1
Afstammeling van David door de lijn van Nathan – Lukas 3.
Erfgenaam van David door de lijn van Salomo – Mattheüs 1.
5. ZIJN NAMEN EN TITELS
a. Zoon van GodPsalm 2:7Lukas 22:70 – Hebreeën 1:8
b. HeerePsalm 110:1Lukas 2:11 – Handelingen 9:17
c. Immanuël (God met ons)Jesaja 7:14Mattheüs 1:23 – Titus 2:13
Johannes 20:28
d. De Eerste en de LaatsteJesaja 44:6Openbaring 22:12, 13, 16
6. ZIJN AMBTEN
a. ProfeetDeuteronomium 18:15Johannes 7:40
b. PriesterPsalm 110:4Hebreeën 5:5, 6; 3:1, 2
c. KoningZacharia 9:9 – Psalm 2:6Mattheüs 21:4-9 – Openbaring 11:15
d. RechterJesaja 33:222 Timotheüs 4:1
7. GELOOFSBRIEVEN MESSIAS
a. Voorgegaan door een herautMaleachi 3:1 – Jesaja 40:3Johannes 1:23 – Mattheüs 11:10
b. Werker van wonderenJesaja 35:5, 6
1. Ogen van blinden geopendJohannes 9:6-11
2. Oren van doven geopendMarkus 7:33-35
3. Lammen zullen springenJohannes 5:5-9
4. Stommen zullen sprekenMattheüs 9:32, 33
5. Doden opgewektJohannes 11:43, 44
8. TWEE KOMSTEN VAN DE MESSIAS EN DE TUSSENLIGGENDE PERIODE
a. Eerste komst
In nederigheid en verworpen
Jesaja 53
Jesaja 53:3
Johannes 1:23 – Mattheüs 11:10
Filippenzen 2:5-9 – Mattheüs 27
b. Tussenliggende periodePsalm 110:1 – Micha 5:2Lukas 21:24
c. Tweede komst in heerlijkheidZacharia 14:4-92 Thessalonicenzen 1:7 – Openb. 11:15
1. Verheerlijkt, doorboordZacharia 12:9, 10Johannes 19:34
2. Aangenomen door Zijn volkJesaja 25:6-9Mattheüs 23:39
9. DOEL VAN DE TWEE KOMSTEN
a. Eerste komst – (Ver)LosserLeviticus 17:11 – Jesaja 53:10Hebreeën 9:22 – 1 Petrus 2:24
Titus 2:14
b. Tweede komst – KoningZacharia 14:9-11Openbaring 11:15
10. WIJZE VAN DE TWEE KOMSTEN
a. Eerste komst – als een KindJesaja 9:5aLukas 2:7, 11
b. Tweede komst – als ZoonJesaja 9:5b – Daniël 7:13, 14Openbaring 1:7
11. TIJD VAN DE TWEE KOMSTEN
A. Eerste komst
Na de 69 jaarweken
Daniël 9:24-26Lukas 22:70 – Hebreeën 1:8
B. Tweede komst
1. Na 70 jaarwekenDaniël 9:24Mattheüs 24:29
2. Na Jakobs benauwdheidJeremia 30:7-10Openbaring 22:12, 13, 16
3. Voor Israëls herstelJesaja 11:11,12 – Amos 9:14,15Romeinen 11:26, 27
12. RESULTAAT TWEE KOMSTEN
A. Eerste komst
a. Israël verwerpt zijn Messias;
wordt verstrooid onder de volken;
Jeruzalem verwoest

Deuteronomium 28:64, 65
Jesaja 6:9-12
Hosea 3:4,5
Mattheüs 24:2
b. De uitroeping van de Gemeente als “volk voor Zijn Naam”Romeinen 11:15 – Handelingen 15:14
B. Tweede komst
(A) Voor de Gemeente
Opname en verheerlijking

1 Thessalonicenzen 4:13-18
1 Korinthe 15:51-54
(B) Voor Israël
a. Rouwklagen
b. Bekering
c. Reiniging
d. Bevrijding van Israël
e. Juda en Israël verenigd
f. Israël herverzameld in Kanaän
g. Israël tot een universele zegen

Zacharia 12:10
Jeremia 3:20-23 – Jesaja 53:1-9
Zacharia 13:1
Zacharia 14:1-4
Ezechiël 37:19, 22, 24
Jesaja 11:11, 12
Zacharia 8:13

Openbaring 1:7
Handelingen 5:31
Handelingen 5:31
Romeinen 11:26
Openbaring 7:4-8
Romeinen 11:26
Romeinen 11:12-15
C) Voor de wereld
a. Vernietiging der heidense wereldmachten
b. Het oordeel der volkeren
c. Het binden van Satan
d. Herstel van Davids troon
e. Oprichting Messiaanse Vrederijk

Zacharia 12:1-9
Jesaja 10:28-32
Joël 3:12-14

2 Samuël 7:12-17, Psalm 89, Hosea 3
Jesaja 11:1-10, Daniël 2:44,45, Psalm 2

Openbaring 16:13-16
Openbaring 19
Mattheüs 25:31-46
Openbaring 20:1-3
Lukas 1:31-33 – Handelingen 15:16
1 Korinthe 15:25 – Openbaring 20
13. VERRAAD, DO0D EN BEGRAFENIS
Verraden door een vriendPsalm 41:10Mattheüs 26:14, 15
Vals beschuldigdPsalm 35:11Mattheüs 26:59, 60
BespuwdJesaja 50:6Mattheüs 26:67
Stom voor beschuldigersJesaja 53:7Mattheüs 27:12
DoorboordPsalm 22:17Lukas 23:33 – Johannes 19:33, 34
BespotPsalm 22:8, 9Mattheüs 27:41, 43
Door God verlatenPsalm 22:2Mattheüs 27:46
Zijn beenderen niet gebrokenPsalm 34:21Johannes 19:33, 36
Zijn doodJesaja 53:51 Petrus 2:24 – Titus 2:14
Een bereidwillig offerPsalm 40:9Johannes 10:17
Door Zijn discipelen verlatenZacharia 13:7Mattheüs 26:31
Voor 30 zilverlingen verkochtZacharia 11:12, 13Mattheüs 26:15; 27:7
Gal te drinken gegevenPsalm 69:22Mattheüs 27:34
De kleding verdeeld en verlootPsalm 22:19Johannes 19:23, 24
Met de overtreders geteldJesaja 53:9Mattheüs 27:38
Zijn zijde doorstokenZacharia 12:10Johannes 19:34-37
Begraven met de rijkeJesaja 53:9Mattheüs 27:57-60

14. ZIJN OPSTANDINGPsalm 16:10
Jona 1:17
Mattheüs 28:5,6 – Lukas 24:1-7
Mattheüs 12:39, 40

15. ZIJN HEMELVAARTPsalm 110:1
Psalm 68:19
Lukas 24:50-53 – Johannes 3:13
Efeze 4:9
16. ZIJN WEDERKOMST
1. PersoonlijkJesaja 62:11Handelingen 1:11
2. ZichtbaarZacharia 14:4Openbaring 1:7
3. Met macht en heerlijkheidJesaja 59:19Mattheüs 24:30
4. Aangekondigd door EliaMaleachi 3:1Mattheüs 17:10, 11
5. Als Koning der koningenJesaja 2:1-5 – Micha 4:1-8Openbaring 20:1-6

XIII. DE GEMEENTE VERBORGEN IN DE PROFETIEËN

De Gemeente wordt in de profetische boeken niet expliciet geopenbaard. De aardse dienst, de dood, opstanding en wederkomst van Christus, zijn onderwerpen die in het “profetisch woord” behandeld worden. Maar Zijn doel, om gedurende Zijn verwerping door Israël een Gemeente uit de volkeren te vergaderen, was aan de oudtestamentische profeten niet geopenbaard. Dat was voor hen een “verborgenheid”. Zie Efeze 3:3-10. Het was de Heere Jezus Zelf, Die in Mattheüs 16:18 voor de eerste maal openlijk sprak over de bouw van Zijn Gemeente. De profetische boeken zijn weliswaar voor ons geschreven, maar zij handelen niet expliciet en rechtstreeks over ons.

XIV. BELANGRIJKE PUNTEN BIJ HET LEZEN VAN DE PROFETISCHE BOEKEN

1. Enige fundamentele kennis van de Israëlitische en Joodse geschiedenis is absoluut noodzakelijk om de uitspraken van de profeten te kunnen begrijpen.

2. Ook dienen wij iets te weten van de politieke en godsdienstige toestanden, die heersten in de tijden waarin de profeten optraden. Daartoe dienen wij zorgvuldig de geschiedenis van de koningen, die in een bepaalde periode regeerden, te lezen in de boeken der Koningen en Kronieken. Het eerste vers van Jesaja geeft ons bijvoorbeeld de namen van de vier koningen, die regeerden tijdens de dienst van de profeet Jesaja. Door de boeken 1 en 2 Koningen op te slaan en de verslagen van hun regeringen te lezen, kunnen wij ons een idee vormen van de boosheden die bestonden en waartegen Jesaja ageerde.

3. Bedenk dat de uitspraken van de profeten voor het merendeel gericht waren op vier punten in de geschiedenis:

  1. hun eigen tijd,
  2. de Babylonische ballingschap;
  3. de komst van de Messias en
  4. het Messiaanse (duizendjarig) vrederijk.

Het is alsof de profeet zich op een hoge bergtop bevond en van daaraf blikt in de toekomst en spreekt over wat hij ziet. Soms schijnt zijn blik gericht te zijn op zonden die in zijn tijd heersten. Vervolgens zal hij zijn blik werpen op de dag waarop het volk uit het land zal worden weggevoerd in Babylonische ballingschap. Daarna schijnt hij verder te blikken in de toekomst en spreekt hij over hun Messias. En soms blikt hij nog weer verder in de toekomst en spreekt hij over een heerlijke tijd van herstel en vrede over de gehele wereld.

Om de ware betekenis van de woorden van een profeet te begrijpen, moeten wij in elke persoonlijke uitspraak vaststellen op welke van deze vier gebeurtenissen hij zinspeelt. De taal van de profeet geeft dat soms al aan. De taal van Jesaja 53 kan bijvoorbeeld alleen maar betrekking hebben op de Messias. Lees Jesaja 53 en stel vast op welke van deze vier punten in de geschiedenis de profeet zinspeelt.

4. De profeten stellen Christus voor in een tweevoudig karakter: de lijdende Messias, zoals in Jesaja 53 en de heersende Messias, zoals in Jesaja 11. Deze tweevoudigheid, het lijden en de heerlijkheid, de zwakheid en de kracht, was voor de profeten zelf een onoplosbaar raadsel (zie 1 Petrus 1:8-12). De oplossing van dat raadsel ligt, zoals het Nieuwe Testament duidelijk maakt, in de twee komsten van Christus: de eerste komst om te verlossen door lijden en de tweede komst om te regeren in heerlijkheid. De lange interval tussen deze twee komsten was de profeten niet geopenbaard. Voor hen leek het alsof Zijn lijden en Zijn heerlijkheid gelijktijdig plaatsvonden.

XV. DE BESTUDERING VAN DE PROFETISCHE BOEKEN

U dient elk boek langzaam en nauwkeurig (liefst hardop!) te lezen en de onderwerpen die de profeet behandelt, afzonderlijk te noteren en daaronder het hoofdstuk en vers.

Voorbeeld: Jeremia begint te spreken over zichzelf. Dat geeft ons het eerste hoofd: “Jeremia”. Onder dat hoofd kunnen wij alles noteren wat de profeet in zijn boek over zichzelf zegt. Vervolgens worden zekere koningen genoemd: elk van deze namen vormen weer een hoofd voor notities. In 1:15 worden “Koninkrijken van het Noorden”, “Jeruzalem” en “Juda” genoemd. Op deze wijze kunnen wij het boek in zijn geheel doorlezen. 

Als wij dat gedaan hebben, dan zijn wij klaar voor de onderwerpsbestudering van het boek. Wat zegt de profeet over elk van zijn onderwerpen? Wat zegt hij over zichzelf? Wat van Jojakim? Wat van Zedekia? Wat van de Koninkrijken van het Noorden? Wat van Jeruzalem?, enz., enz. U zult ontdekken, dat de vragen voor zelfstudie bedoeld zijn om uw kennis aangaande deze dingen te testen.

XVI. INDELING DER PROFETISCHE BOEKEN

Het Oude Testament bevat zestien profetische boeken. De verdeling in “Grote” en “Kleine Profeten” (zoals in onze Bijbel) is onwetenschappelijk en misleidend. 

Omdat de ballingschappen van Israël en Juda het voornaamste onderwerp zijn van de oudtestamentische profeten, kunnen wij ze het best verdelen in profeten van:

  1. vóór de ballingschap
  2. tijdens de ballingschap
  3. ná de ballingschap.

Daarnaast kunnen we ze nog weer onderverdelen in profeten van Israël (10-stammenrijk) en profeten van Juda (2-stammenrijk) als volgt:

Voor de ballingschaptijdens de ballingschapna de ballingschap
A. Profeten van Israël
(10-stammenrijk)
1. JonaEzechiël
2. Amos
3. Hosea
B. Profeten van Juda
(2-stammenrijk)
1. ObadjaDaniëlHaggaï
2. JoëlZacharia
3. JesajaMaleachi
4. Micha
5. Nahum
6. Habakuk
7. Zefanja
8. Jeremia

DE PROFETISCHE BOEKEN

I) DE PROFETEN VAN VÓÓR DE BALLINGSCHAP

De profeten van vóór de ballingschap, beginnende met Obadja tijdens de regering van Athalia, omvatten een periode van ongeveer 230 jaren – van ongeveer 840 v. Christus tot ongeveer 609 v. Christus.

 Gedurende deze periode werd het Samaritaanse- of tien-stammenrijk (door de profeten “Israël” of “Efraïm” genoemd, of zelfs “Jozef” of “Izak”), verwoest. De gehele periode kenmerkte zich door toenemend ongeloof, door verregaande afgoderij en door vele verdrukkingen als gevolg van de kastijdende hand van God. De opwekkingen in Juda onder Uzzia, Hizkia en Josia – deels godsdienstig, deels politiek – blijken oppervlakkig geweest te zijn en nimmer wortel geschoten te hebben in het geweten en het geloof van het volk.



Naar Les 41 – Het Boek Jona