Les 52 – Het Boek Ezechiël

Les 52 – HET BOEK EZECHIËL

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 52)

  1. Onder welke titel was Ezechiël bekend onder de profeten?
  2. Van welke andere profeten was Ezechiël een tijdgenoot?
  3. Welk ambt bekleedde Ezechiëls vader?
  4. Waar profeteerde Ezechiël en hoe lang?
  5. Waren de ballingen onderworpen aan God?
  6. Wat was waarschijnlijk het moeilijkste van alle dingen die Ezechiël had te verdragen? (Ezechiël 24:15-18)
  7. Wat is het verschil tussen cherubs en serafs?
  8. Waren er valse profeten onder de Joodse ballingen in Babel?
  9. Geef in uw eigen woorden een verklaring van Ezechiël 37.
  10. Op welke perioden hebben de hoofdstukken 40 t/m 48 betrekking?

II. DE PROFETEN VAN TIJDENS DE BALLINGSCHAP

A. DE PERSOON VAN EZECHIËL

I. ZIJN PLAATS ONDER DE PROFETEN

Ezechiël is bekend als “de profeet van de visioenen”. In het eerste vers van zijn boek zegt hij dat: “de hemelen werden geopend” en hij “zag gezichten Gods”. Deze uitdrukking karakteriseert zijn hele optreden. Ezechiël heeft heel vreemde en wonderlijke “gezichten”. 

Hij wordt ook wel de “profeet van de ballingschap” genoemd. Hij was de enige profeet onder de ballingen in het Babylonische rijk. Echter niet in Babel, maar aan de rivier Chebar, enige honderden kilometers noordelijker, in het gebied waarheen althans delen van de 10 stammen waren weggevoerd. Daniël, die bij de eerste wegvoering naar Babel (606 vóór Christus) was gedeporteerd, profeteerde weliswaar ook in de ballingschap, maar niet tot de Joden. Bij de behandeling van het boek Daniël zullen we dat zien. 

Ezechiël was een tijdgenoot van Jeremia, maar aardrijkskundig leefden zij ver van elkaar. Toen Jeremia in Jeruzalem profeteerde, was Daniël in Babel en Ezechiël honderden kilometers noordelijker.

II. ZIJN PERSOONLIJKE GESCHIEDENIS

Van de persoonlijke geschiedenis van Ezechiël is ons maar weinig bekend. Wat wij van hem weten, kan samengevat worden in het volgende: Hij was de zoon van een priester (1:3), heeft stellig onderricht gehad in de Schrift en diende God in getrouwheid. Of hij ooit Jeruzalem had gezien en of hij zelf ooit was weggevoerd in ballingschap weten wij niet. Hij kan evengoed in ballingschap onder de 10 stammen zijn geboren. Of wellicht behoorde hij tot de velen uit Juda, die vóốr de val van Ninevé door de Assyriërs waren weggevoerd. 

Toen Ezechiël 17 jaar oud was, had de eerste inval van de Chaldeeën plaats, waarbij tienduizend gevangenen, waaronder Daniël, werden weggevoerd uit Juda. Acht jaar later kwamen de Chaldeeën weer terug en nu werd het grootste deel van het volk weggevoerd. Dat was de “wegvoering van den koning Jojachin” (Ezechiël 1:2). Vijf jaar daarna riep God hem tot zijn ambt en 25 jaar lang heeft hij de boodschap van God gebracht aan de ballingen. De plaats waar Ezechiël zijn werk begon, was Tel-Abib aan de rivier de Chebar, op grote afstand noordelijk van Babylon. Tijdens zijn optreden was Nebukadnezar koning van Babel.

In tegenstelling tot Jeremia was Ezechiël wel getrouwd en de dood van zijn vrouw, “de lust van zijn ogen” (24:15-18) was één van de hardste slagen, die hem hebben getroffen. Evenals Jeremia ontmoette Ezechiël veel tegenstand van het volk, zoals God hem had voorzegd toen Hij hem tot Zijn boodschapper maakte (2:3-8; 3:4-11). Maar God gaf hem kracht (3:8, 9), zoals ook zijn naam al aangeeft: “God geeft kracht”.

III. DE TIJD WAARIN HIJ LEEFDE

Ezechiël heeft in de ballingschap vijf jaar geprofeteerd vóór de laatste wegvoering van de Joden. In die vijf jaar profeteerde Jeremia in Jeruzalem tot de achtergebleven arme Joden. Zij brachten in die tijd dezelfde boodschap en voorzegden de verovering en verwoesting van Jeruzalem en de val van het Joodse rijk.

De Joden die naar Babel waren weggevoerd, zowel als zij die in het land waren achter-gebleven, konden niet geloven dat de Babyloniërs werkelijk Jeruzalem zouden verwoesten. Zij weigerden te geloven dat Jehovah de wereldheerschappij aan Babel had gegeven en dat het Zijn wil was dat zij zich aan hun vijand zouden onderwerpen. Vandaar dat het noodza-kelijk was dat Ezechiël in de ballingschap en Jeremia in Jeruzalem het volk waarschuwden, dat zij geen spoedige bevrijding moesten verwachten. Dit was natuurlijk geen aangename boodschap voor het volk. Zij geloofden de woorden van de profeten niet.

God had Ezechiël aan de ballingen gegeven als een middelpunt, waaromheen zich allen konden verenigen, die wensten terug te keren tot God. Maar dat waren er maar weinigen. De meesten bezweken voor de boze invloeden die hen omringden en geloofden niet meer in de verbondsbeloften van Jehovah. Bovendien maakten de valse profeten het Ezechiël erg moeilijk. Zij verkondigden precies het tegenovergestelde van wat Ezechiël profeteerde. Ezechiël raadde het volk aan zich metterdaad in de ballingschap te vestigen, omdat zij daar (volgens Jeremia) 70 jaar zouden moeten blijven, maar de valse profeten hielden vol dat de ballingschap maar kort zou duren en zij spoedig weer naar hun eigen land zouden terugkeren.

IV. DE STIJL VAN ZIJN SCHRIJVEN

Zijn stijl is zeer verheven. Het boek staat vol visioenen, gelijkenissen, allegorieën, beelden en symbolische handelingen, waarvan sommige moeilijk te begrijpen zijn. Onder de vrome Joden werd het boek zó moeilijk geacht, dat niemand het mocht lezen vóór zijn dertigste jaar. Het lijkt op “een oceaan en doolhof van de geheimenissen Gods”. Maar hoewel sommige delen moeilijk te verklaren zijn, is het toch een buitengewoon boeiend en belangwekkend boek.

V. ZIJN EIGENAARDIGE TITEL

Bijna 100 maal spreekt God Ezechiël aan als “mensenkind”, welk woord ook vertaald had kunnen worden met “zoon des mensen” of eigenlijk “zoon van Adam”. Het is dezelfde titel, die de Heer voor Zichzelf 79 maal heeft gebruikt, en die door de Joden terecht wordt opgevat als een Messiaanse titel (Johannes 12:34), die vererfd werd via David en de zonen van David. Daniël wordt ook één keer zo aangesproken (Daniël 8:17), maar voor geen van de andere profeten wordt deze titel gebruikt. Bij de vacante troon van David worden deze beide profeten beschouwd als de vertegenwoordigers van Gods beloften met betrekking tot het Davidische koningshuis!

VI. ZIJN ROEPING EN OPDRACHT (hoofdstuk 1-3)

Evenals de andere profeten kreeg ook Ezechiël een visioen van God, dat hem met het aan-gezicht in het stof deed vallen voor zijn Maker (1:26-28). Vergelijk dit met het visioen van Jesaja (Jesaja 6) en van Johannes (Openbaring 1:10-18). Merk op dat het in alle drie gevallen de Heere Jezus Christus is, Die zij zien in verheerlijkte positie en dat dit “gezicht” een diepe ootmoed in hen verwekte.

In het boek Openbaring maakt Johannes meer dan 70 maal toespelingen op het boek Ezechiël.

Aan Jesaja werd de “heiligheid des Heeren” getoond. Het tafereel is in de heilige “tempel”; de serafs bedekken hun gezicht en hun voeten en roepen: “heilig, heilig, heilig!” (Jesaja 6:3; Openbaring 4:8). Jesaja was zich bewust van zijn onreinheid en van de onreinheid van het volk in vergelijking met deze goddelijke heiligheid.

In het visioen van Ezechiël wordt in het bijzonder de nadruk gelegd op de macht, de majesteit en de heerschappij des Heeren. Hij troont boven alle elementen, machten en krachten der schepping, bezield of onbezield, en gebruikt deze om Zijn soevereine wil uit te voeren. Alle schepsel is Hem onderworpen en moet Hem gehoorzamen.

Maar in het visioen van Johannes wordt meer speciaal de liefde van de Heer geopenbaard. Hij is daar van Zijn troon afgestapt en Johannes ziet Hem staan te midden van Zijn gemeenten om hen te onderrichten.

In het visioen van God wordt Ezechiël verder bekwaam gemaakt tot zijn werk door een persoonlijke aanraking van God (1:3), de vervulling met de Geest (2:2), de voeding met het Woord van God tot het een deel van hemzelf werd (2:9; 3:3) en door de aanstelling en uitzending door God Zelf (2:3; 3:4-11).

B. HET BOEK VAN EZECHIËL

1. INLEIDING

Wij volgen nu Israël tijdens de Babylonische ballingschap. In de boeken Esther, Ezra, Nehemia en in het historische gedeelte van Daniël wordt veel licht geworpen op dit deel van de geschiedenis van Israël.

Ezechiël was priester en hij ontving zijn opdracht als profeet “in het land derChaldeeën, aan de rivier de Chebar”. Uit hoofdstuk 1:1 blijkt dat zijn prediking is begonnen toen hij 30 jaar oud was. Daar er een nieuwe generatie was geboren gedurende de ballingschap was er een nieuw getuigenis nodig.

II. ALGEMENE OPMERKINGEN

1. Ezechiël heeft een bijzondere methode van profeteren, namelijk door middel van visioenen en symbolische handelingen.
Wij herinneren ons dan dadelijk dat ook in Daniël en Openbaring van deze methode gebruik gemaakt wordt. Dit schijnt zo Gods wijze van openbaring te zijn aan Zijn uitverkoren volk, als zij buiten het beloofde land zijn.

2. Het bereik van de profetie van Ezechiël.
Anders dan de profeten die vóór de ballingschap optraden tegen Juda en tegen de tien stammen afzonderlijk, is Ezechiël de stem van God voor het “gehele huis Israëls”. Natuurlijk wordt de scheiding van “Juda” en “Israël” wel erkend (zie 37:16-22), maar hij is de mond van Jehovah voor het gehele volk.

Het doel van zijn prediking is ten eerste – vooral met het oog op de nieuwe generatie die in den vreemde geboren is – te wijzen op de nationale zonden, die een nationale straf, eerst over Israël en daarna over Juda, ten gevolge hadden. Ten tweede om bij de ballingen geloof en moed te wekken door de voorzeggingen van het nationale herstel en de glorierijke toekomst onder de heerschappij van Davids Zoon. Verder getuigt hij van de onvermijdelijke ondergang van hun verdrukkers.

III. INDELING EN BEKNOPTE INHOUD

De profetie van Ezechiël wordt door de zevenmaal herhaalde uitdrukking: “de hand des Heeren was op mij” in zeven stukken verdeeld.

1. Ezechiël 1:3-13
De voorbereiding en de boodschap van de profeet. Het visioen in hoofdstuk 1:4-28 had ten doel om alle zelfverzekerdheid van de profeet te breken (zie Jesaja 6:1-5; Openbaring 1:17). De “vier dieren” zijn cherubs. Het visioen lijkt enigszins onbegrijpelijk, maar als wij de cherubs, in de hof van Eden op de ark des Verbonds, en in Openbaring 4, erbịj betrekken wordt het toch wel duidelijk dat wij hier te maken hebben met de heiligheid Gods in Zijn handelen met de mens. De cherubs komen in hoge mate overeen met de serafs (Jesaja  6:2-7). Dit gedeelte van Ezechiël is verheven zinnebeeldig, maar tracht zo de heerlijkheid des Heeren te openbaren. Het kan aldus onderverdeeld worden:

  1. Ezechiël 1:3-28 – De openbaring van de heerlijkheid
  2. Ezechiël 2:1, 2 – De vervulling met de Geest
  3. Ezechiël 2:2-3:13 – De profetische opdracht

2. Ezechiël 3:14-21
De opdracht als wachter en het zwijgen van de profeet.

3. Ezechiël 3:22-7:27
Het tweede visioen van de heerlijkheid en de profeet wordt stom (3:22-27). Daarna in 4:1-7:27, symbolische handelingen, die Israël herinneren aan zijn zondigheid en de daarop gevolgde verschrikkingen. Hoewel de bedoeling in de eerste plaats was hun blik op het verleden te richten, hadden deze symbolen toch ook de bedoeling de latere volkomen ondergang en verstrooiing te voorzeggen in het jaar 70 na Chr.

4. Ezechiël 8:1-33:20
met de volgende onderverdeling:

  1. De Heere laat de profeet zien hoe vroeger de tempel ontheiligd is, zodat de kastijding van Israël rechtvaardig is (8:1-11:12).
  2. De profeet pleit voor “het overblijfsel” en als gevolg daarvan de belofte van Jehovah dat Hij hun “een weinig ( ) tot een heiligdom” zal zijn in het land van hun gevangenschap en hen tenslotte geheel zal herstellen (11:13-21). (Het woord “tijds” in de Statenvertaling staat daar ten onrechte!).
  3. Verdere uitweidingen over de zonden van Samaria en Jeruzalem in het verleden en de daaropvolgende straf, en vermaningen tot de oudsten om gerechtigheid te betrachten (11:22-24:27).
  4. Voorzegging van de oordelen over Ammon, Moab, Filistea, Tyrus, Sidon en Egypte wegens hun zonden tegen Israël (25:1-32:33). In dit gedeelte is ook weer een verwijzing naar de “Dag des Heeren” en wij mogen veilig zeggen, dat de uiteindelijke en volkomen vervulling moet wachten op die grote en vreselijke dag, wanneer de volken opnieuw het Oosten tot een slagveld zullen maken.
  5. Betuigingen van de genade van Jehovah voor die berouw tonen (33:1-20).

5. Ezechiël 33:21-36:38
Deze vreselijke beproeving, hoewel vol van de heilige toorn van Jehovah jegens de trouweloze herders van Israël, gaat over in de heerlijkste betuigingen van trouw en troost. De herders waren trouweloos gebleken en hadden de kudde verstrooid, maar nu zal Jehovah een herder aanstellen, “Mijn knecht David” (34:23, 24). 

De vermelding van David is een verwijzing naar het verbond van David en naar het Zaad van David: de Messias. Vgl. 2 Samuël 7:16 met Psalm 89:20-38; zie verder Jesaja 7:13, 14; 9:5, 6; 11:1-12; Jeremia 23:2-7; Ezechiël 27:21-28; Hosea 3:4, 5; Lukas 1:30-33; Handelingen 2:29-31; 15:14-17. Uit deze Schriftplaatsen blijkt:

  1. dat de toekomstige zegen over Israěl verbonden is met de Messias, de Zoon en Erfgenaam van David;
  2. dat de verwerping van de Christus dit plan volstrekt niet heeft verijdeld. In Handelingen wordt immers duidelijk verklaard dat Hij uit de doden is opgestaan om de troon van David te bezetten, wat geschieden zal als Zijn werk om een volk voor Zich te vergaderen uit de heidenen, voltooid zal zijn;
  3. dat het herstel waarvan gesproken wordt, niet is de terugkeer van het kleine overblijfsel van Juda uit de Babylonische ballingschap, maar een herstel, een terugkeer van héél Israël uit alle volken. Deze Schriftplaats heeft dus betrekking op het Davidische Messiaanse rijk.

6. Ezechiël 37:1-39:29
Het visioen van het dal met de dorre beenderen, hoofdstuk 37. Na in de vorige hoofdstukken het herstel van het volk te hebben aangekondigd, geeft Jehovah nu in een symbolisch visioen de wijze aan waarop dit zal gebeuren. De sleuteltekst is vers 11. De beenderen zijn “het ganse huis Israëls”. De graven zijn de volken waar zij wonen.

Een nieuw symbool: de twee houten (takken), die Juda (de 2 stammen) en Jozef (de 10 stammen) moeten voorstellen, die evenals de twee houten weer één volk zullen worden. Daarna volgt een duidelijke verklaring van de plannen van Jehovah (vs. 21-27) en in vers 28 een aanduiding van de bekering der heidenen. Dezelfde volgorde vinden we in Handelingen 15:16 en 17.

Dan volgt de profetie tegen “Gog, het land van Magog, de hoofdvorst van Mesech en Tubal”. Bijna allen nemen aan dat hier Oost-Europese machten worden bedoeld. Wij moeten deze Schriftplaats lezen in verband met Joël 2; Zacharia 14:1-9; 12:1-4; Mattheüs 24:14-30. Dit gedeelte eindigt met het visioen van het herstelde Israël in hun eigen land (Ezechiël 39:25-29).

7. Ezechiël 40:1-48:35
Hier vinden wij een beschrijving van het land Kanaän gedurende het Messiaanse rijk; de tempeldienst en de verdeling van het land onder de stammen. Voor het eerst komt dan het gehele gebied dat aan Abrahams zaad is beloofd in hun bezit.

IV. SLEUTELVERS

Als sleutelvers kunnen wij nemen hoofdstuk 36:17-19:

“Mensenkind! het huis Israëls, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij datzelve met hun weg en met hun handelingen; hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinheid ener afgezonderde vrouw. Daarom goot Ik Mijn grimmigheid over hen uit, om des bloeds wil, dat zij in het land vergoten hadden, en om hun drekgoden, waarmede zij dat verontreinigd hadden. En Ik verstrooide hen onder de heidenen.”

Een sleuteluitdrukking is: “En gij (zij) zult (zullen) weten, dat Ik de Heere ben” – 70 maal.

Het sleutelwoord is: “mensenkind” – 91 maal.



Naar Les 53 – Het Boek Daniël