Les 64 – De eerste Brief aan de Thessalonicenzen

Les 64 – DE EERSTE BRIEF AAN DE THESSALONICENZEN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 64)

  1. Door wie werd de gemeente te Thessalonica gesticht?
  2. Uit welke groepen van mensen bestond zij?
  3. Onder welke omstandigheden?
  4. Hoe lang is de stichter in Thessalonica gebleven?
  5. Hoe lang na zijn vertrek werd de Brief geschreven?
  6. Welke omstandigheden gaven aanleiding tot het schrijven?
  7. Schrijf uit het hoofd de eerste analyse op. Ook de tweede analyse.
  8. Noteer de namen van God in deze Brief en het aantal malen dat zij voorkomen.
  9. In welke verhouding wordt God het meest voorgesteld?
  10. Som de leerstellingen op die in de Brief vermeld worden.
  11. Is zekerheid een begerenswaardig bezit of niet?
  12. Welke zeven elementen karakteriseren de ware gemeente in hoofdstuk 1?
  13. Waren er ambten of een voorganger in de gemeente toen Paulus de Brief schreef?
  14. Wie heeft hen dan “aan het werk” gezet?
  15. Welk belangrijk werk van Jezus wordt in hoofdstuk 1 vermeld?
  16. Vanwaar de blijdschap van de Thessalonicenzen?
  17. Zoek in hoofdstuk 2 zeven belangrijke karaktertrekken van de ware dienstknecht van Jezus Christus.
  18. Wat wordt er gezegd van de satan?
  19. Wat is het verschil tussen het werk van een herder “als een voedster” en “als een vader”?
  20. Wat wordt er gezegd over het loon van de getrouwe dienstknecht van Jezus Christus?
  21. Verzamel uit de hele Brief de dingen die de wandel van de gelovige karakteriseren?
  22. Hoeveel keren worden in deze Brief de Geboden genoemd in verband met de wandel van de gelovige?
  23. Geef uit hoofdstuk 3 de kenmerken van de ware broeder.
  24. Waarom was het een beproeving voor Paulus te Athene achter te blijven?
  25. Ging Paulus’ voornaamste zorg uit naar de goede werken van de Thessalonicenzen?
  26. Hoe dikwijls wordt het woord “geloof” genoemd in hoofdstuk 3?
  27. En hoeveel keer in de gehele Brief?
  28. Uit welke oorzaken vreesde Paulus gevaar voor het geloof van de Thessalonicenzen?
  29. Welke zegen, behalve het geloof, bidt de apostel hen toe?
  30. Wat wordt in hoofdstuk 4 gezegd betreffende de “wil van God” voor de gelovigen?
  31. Schrijf op wat de Brief zegt over de Heilige Geest.
  32. Hoe wordt de gelovigen geleerd lief te hebben?
  33. Wat wordt gezegd over het werken met de handen?
  34. Hoe wordt de dood genoemd in hoofdstuk 4?
  35. Op welk gezag baseert Paulus zijn leer over de wederkomst?
  36. Wat is de eerste gebeurtenis in verband met Zijn wederkomst?
  37. Wat is de tweede gebeurtenis?
  38. Wat de derde?
  39. Is dit een algemene opstanding van gelovigen en ongelovigen?
  40. Wat wordt gezegd over de eeuwige toestand van de gelovigen?
  41. Welke profetische periode volgt er op de opstanding en de opname van de Gemeente?
  42. Stelt de apostel een datum vast voor de komst van de Dag des Heeren?
  43. Zal die dag komen in een tijd van algemene angst en verwachting?
  44. Welke uitwerking zal deze dag hebben op de ongelovige wereld?
  45. Zullen de christenen door die dag overvallen worden?
  46. Waar zullen de christenen zijn op die dag?
  47. Wat moet daarom nu onze houding en ons gedrag zijn?
  48. Welke zonde tegen de Geest zouden wij niet begaan?
  49. Welk gedeelte van hoofdstuk 5 verklaart de drievoudige natuur van de mens?
  50. Zijn “geest” en “ziel” hetzelfde?
  51. Is heiliging een menselijk of een goddelijk werk?
  52. Wat zegt de apostel over de oorsprong en de autoriteit van de waarheid die hij verkondigd heeft (hoofdstuk 2)?
  53. Wat wordt er bepaald betreffende de juiste houding van een gemeente ten aanzien van haar herders en leraars?
  54. Is dit alleen maar een kwestie van bewondering en partijgenootschap?

I. ALGEMENE OPMERKINGEN

Thessalonica, in de apostolische eeuw een stad van grote politieke en commerciële betekenis, werd door Paulus bezocht op zijn tweede zendingsreis in het jaar 52 of 53, dus 22 of 23 jaar ná de kruisiging. Hierbij moet u lezen Handelingen 16 en 17.

De voornaamste plaatsen die Paulus op deze buitengewoon spannende reis bezocht, zijn: Filippi, waar een gemeente gevestigd werd, en waar Paulus “smaadheid aangedaan werd” (1 Thessalonicenzen 2:2); Amphipolis en Apollonia, die hij voorbij reisde en Thessalonica. De gehele afstand tussen Filippi en Thessalonica bedroeg ongeveer 180 kilometer, zodat alleen het reizen wel vier dagen in beslag genomen zal hebben. De erbarmelijke gezondheidstoestand van Paulus na de mishandeling in Filippi moeten we niet vergeten. Zijn rug moet nog één en al wonden geweest zijn, toen hij in Thessalonica aankwam. Uit het geschiedverhaal blijkt dat hij daar niet langer dan 4 weken is gebleven.

Uit Handelingen 16 en de aanduidingen in de twee Thessalonicenzen-brieven kunnen wij opmaken dat Paulus en Silas dadelijk werk gezocht hebben voor hun eigen levensonderhoud. Het moet een heel zwaar werk geweest zijn. Maar behalve deze zware dagelijkse arbeid, heeft de apostel op ieder van de drie sabbatten tijdens zijn verblijf daar in de synagoge gesproken en heeft hij bovendien nog tijd gevonden om aan de pasbekeerden een rijke boodschap te brengen. Wat een verbazingwekkende ijver!

In Handelingen 17 vinden wij het resultaat van zijn Evangelie-arbeid aldaar. Er werd een gemeente gevormd uit enkele bekeerde Joden en een vrij groot aantal Griekse proselieten, waaronder enige vooraanstaande vrouwen van beide volken. Als gewoonlijk volgde nu een vervolging door de Joden, en Paulus gaat door naar Berea en Athene (1 Thessalonicenzen 1:6; 2:14; 3:3, 4). Als de apostel in Athene van de vervolging hoort, is hij één en al bezorgdheid voor hen en zendt hij Timotheüs om hen te dienen en te troosten (1 Thessalonicenzen 3:1-3). De terugkomst van Timotheüs, met zulke goede berichten, was de aanleiding tot het schrijven van deze Brief. Als afzenders worden genoemd: Paulus, Silvanus (d.i. Silas) en Timotheüs. Deze eerste Brief heeft dus een drievoudig doel:

  1. Om de jong-bekeerden te bevestigen in de grondwaarheden, die de apostel hen reeds had voorgehouden (1:1 tot 2:20). (2) 
  2. Om hen te vermanen voort te gaan in heiligmaking (3:1-4:12).
  3. Om hen te troosten in het verlies van sommigen die reeds waren ontslapen (4:1-5:28).

De apostel heeft de gewoonte om de onderwerpen die hij in zijn Brief behandelt in verband te brengen met de wederkomst van Christus. U zult zich wel herinneren dat dit ook de methode was van onze Heer in Zijn latere onderwijs, zoals in Mattheüs 24 en 25, waar de steeds te verwachten wederkomst, waarvan het tijdstip verborgen blijkt, de grondslag vormt van Zijn waarschuwingen en vermaningen. Het gehele Christelijke leven moet, volgens zijn laatste toespraken, afgestemd zijn op de verwachting van Zijn plotselinge wederkomst.

De ware dienstknecht moet ijverig bezig zijn, omdat hem een bijzondere zegen is toegezegd: “Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende” (Mattheüs 24:46). De slechte dienstknecht zegt: “Mijn heer blijft uit”. Allen moeten wakende zijn om de Heer te ontvangen. Maar of de komst van de Heer aanstaande was of niet, het blijft waar dat de gelovige van deze bedeling zijn loon of kroon pas zal ontvangen ter gelegenheid van de “opname van de Gemeente” en de daarbij horende “openbaring voor de rechterstoel van Christus.” Met het uitzicht op dat loon wordt de gelovige daarom opgeroepen tot heiligmaking (1 Thessalonicenzen 3:13; 4:3).

II. INDELING VAN DE BRIEF

De wederkomst van Christus wordt vanuit vijf aspecten belicht:

  1. De wederkomst en de verwachting van de gelovige – 1 Thessalonicenzen 1
  2. De wederkomst en het loon voor de gelovige – 1 Thessalonicenzen 2
  3. De wederkomst en de heiligmaking van de gelovige – 1 Thessalonicenzen 3:1-4:12
  4. De wederkomst en de verheerlijking van de gelovige – 1 Thessalonicenzen 4:13-18
  5. De wederkomst en de ongelovige wereld – 1 Thessalonicenzen 5

Maar er is ook een andere verdeling mogelijk:

  1. De ware gemeente – 1 Thessalonicenzen 1
  2. De ware dienstknecht – 1 Thessalonicenzen 2
  3. De ware broeder – 1 Thessalonicenzen 3
  4. De ware wandel – 1 Thessalonicenzen 4, 5

III. DE OPNAME VAN DE GEMEENTE

Deze uitdrukking is uitsluitend ontleend aan 1 Thessalonicenzen 4:17. Maar wie bereid is te aanvaarden dat de “mannelijke Zoon” uit Openbaring 12:5 eveneens de Gemeente voorstelt, vindt dit woord (“harpazo”) daar ook terug, waar het vertaald is met “wegrukken”. Het woord heeft de betekenis van “met kracht wegnemen” (Duits: Entrúckung, Engels: Rapture; zie ook Jesaja 57:1 “wegrapen”). Het is daarom een geschikte term ter aanduiding van de wegneming van alle nog levende gelovigen van de aarde, om vervolgens samen met de reeds ontslapen gelovigen van deze bedeling deel te hebben aan wat genoemd wordt de “zoonstelling”. Het betreft de ultieme aanstelling van de Gemeente – en dus de leden daarvan – in de hemelse positie van Zonen Gods. Zij ontvangen een verheerlijkt lichaam en hun beloning.

Dit zijn onbegrijpelijke zaken voor allen die moeite hebben met de uitzonderlijke positie van “de Gemeente van Eerstgeborenen” (Hebreeën 12:23) uit onze periode van de heilsgeschiedenis. Als men die hemelse roeping van de Gemeente wél kent, wordt het vanzelfsprekend dat ooit de Gemeente niet alleen gestorven, begraven en opgewekt is met Christus (Romeinen 6; Efeze 2), maar ook met Christus niet slechts geestelijk (Efeze 2), maar ook lichamelijk gezet zal worden in de hemel. Daar ligt immers de toekomstige roeping en erfenis van de Gemeente! (1 Petrus 1:3, 4; 1 Korinthe 15:50, 51; Romeinen 8:23)

Zonder op allerlei slecht gefundeerde opvattingen in te gaan, zullen wij hier de woorden van 1 Thessalonicenzen 4:15 tot 18 eenvoudig toelichten.

Vs.15 Gezien vanuit Bijbels, historisch, oudtestamentisch perspectief, bestaat het idee dat men bevoorrecht is als men leeft tot in de dagen van de toekomst (= “paroussia”, nl. “aanwezigheid”) van Christus. Dat kan natuurlijk alleen maar als men de komst van Christus verwacht ,ten einde Zijn Koninkrijk op aarde te openbaren, vér vóór de “jongste dag”. De jongste dag betreft immers alle mensen die ooit geleefd hebben, zonder onderscheid. In dit vers schrijft Paulus dat de toekomstverwachting van de Gemeente er toch wat anders uitziet.

Vs.16 “De Heer Zelf zal … nederdalen.” Op grond van de oudtestamentische profetieën kennen wij ook de gelegenheid: Aan het einde van de 70 weken van Daniël, ter gelegenheid van de verwoesting van Jeruzalem, wanneer de Heer Zijn voeten zal zetten op de Olijfberg (Zacharia 14:1-4), enzovoorts. Daar hoeft geen enkele twijfel over te bestaan.

“Met de stem des aartsengels” verwijst eveneens naar deze gebeurtenis. Hoewel het woord “aartsengel” (archangel) in het Oude Testament niet wordt gebruikt, leren wij in het Nieuwe Testament dat het de aanduiding is van Michaël uit Daniël 12:1, Wiens optreden gepaard gaat met de Grote Verdrukking, die leidt tot de verlossing van Daniëls volk. En dat zou zijn ná de genoemde 70 weken. (Dat Michaël en Zijn engelen een uitbeelding zijn van christus en de Gemeente, laten wij hier buiten beschouwing en bespreken wij op een andere plaats.)

Vs. 17 Maar voordat de Heer Zelf zal nederdalen zullen

Eerst… opstaan, degenen die in Christus ontslapen zijn.
Daarna… zullen wij, de levend overgeblevenen,
Vervolgens.. gezamenlijk worden opgenomen (met kracht weggenomen); (vgl. Filippenzen 3:21)
den Heere tegemoet

… om dan vervolgens met Hem te worden geopenbaard in heerlijkheid. Dus om deel te hebben aan de wederkomst van Christus. Want de Heer zou komen (nederdalen) met zijn heiligen. Want “wanneer Christus zal geopenbaard worden, Die ons leven is”, dan zullen ook wij “met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid” (Kolossenzen 3:4).

“Opgenomen worden in de wolken” refereert aan Daniël 7:13, waar wordt aangekondigd de komst van de Zoon des Mensen op “de wolken des hemels”. En van de Gemeente lezen wij dat die “Hem tegemoet” gaat “in de wolken”. Uiteraard om met Hem deel te hebben aan Zijn wederkomst. Vergelijk ook Handelingen 1:9 de wolk, vs.11 alzo wederkomen, vs.12 de Olijfberg.

Voor de betekenis van “tegemoet gaan”, leze men Handelingen 28:15, 16: Paulus was onderweg naar Rome, terwijl enkele broeders hem tegemoet kwamen om vervolgens met hem (terug!) naar Rome te reizen. Ook in de andere twee Schriftplaatsen waar dit woord (“apantesis”) wordt gebruikt is het vertaald met “tegemoet” (Mattheüs 25:1, 6).

Vs.18 Behoeft nu geen enkele toelichting meer.

En wellicht ten overvloede: Waar wij 4 verzen verder (1 Thessalonicenzen 5:3) een duidelijke verwijzing vinden naar de 70-ste week van Daniël 9, moet toch duidelijk zijn dat de apostel hier wel degelijk het nederdalen van de Heer aan het einde van deze periode op het oog heeft.

Maar zoals uiteengezet: de Gemeente gaat Hem vóór die tijd tegemoet. Dat dat zal gebeuren vóór die 70-ste week moet worden geconstateerd op andere gronden dan deze verzen.

Bovendien zou duidelijk moeten zijn dat de Heer niet de Gemeente tegemoet komt – of komt halen – in de lucht, maar dat de Gemeente Hém tegemoet zal gaan.

Wellicht zijn dit voor u onbekende zaken, maar bedenk dat de leer van een wederkomst van Christus om hier op aarde alsnog te zitten “op de troon van Zijn Vader David” algemeen wordt beschouwd als een dwaalleer! Alles rond dit onderwerp wordt dus systematisch bestreden en blijft daarom verwarrend en onbekend.



Naar Les 65 – De tweede Brief aan de Thessalonicenzen