Les 65 – De tweede Brief aan de Thessalonicenzen

Les 65 – DE TWEEDE BRIEF AAN DE THESSALONICENZEN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 65)

  1. Welke broeders waren bij Paulus, toen deze tweede Brief werd geschreven?
  2. Welke boodschap zonden de Vader en de Heere Jezus aan de bezorgde Thessalonicenzen?
  3. Waarvoor dankte Paulus?
  4. Zijn moeilijkheden een verhindering voor het geestelijk leven?
  5. Is de komst van Christus, zoals die beschreven wordt in hoofdstuk 1:7-10, wel dezelfde als die beschreven in 1 Thessalonicenzen 4:15-18?
  6. Waarom bidt Paulus in hoofdstuk 1?
  7. Wat is blijkens 2:2 de oorzaak van de verontrusting van de Thessalonicenzen?
  8. Waarom “werden zij bewogen en verschrikt” door de veronderstelling dat de Dag des Heeren reeds was aangebroken?
  9. Is er verschil tussen de komst des Heeren, zoals die vermeld wordt in 2:1 en die in vs.8
  10. Wat moet voorafgaan aan de Dag des Heeren?
  11. Wat zal de mens der wetteloosheid doen?
  12. In welke bewoordingen en waar heeft de Heere Jezus gezinspeeld op het optreden van deze mens?
  13. Wat heeft de Heere Jezus gezegd, dat er zal gebeuren na de openbaring van de mens der wetteloosheid?
  14. Wat “werkte” al toen de Brief geschreven werd?
  15. Waarom zijn de grote afval en de mens der wetteloosheid niet onmiddellijk verschenen?
  16. Beschrijft hoofdstuk 2 de bekering van de wereld vóór de wederkomst des Heeren?
  17. Wat gebeurt er met de ware Gemeente als Jezus komt?
  18. Wat met de zogenaamde Kerk?
  19. Wat met de ongelovige wereld?
  20. Wat met de mens der wetteloosheid?
  21. Wat is de onvermijdelijke straf voor de weigering de Waarheid te geloven?
  22. Wat wordt in de tweede Brief gezegd over de satan? En wat over de Geest?
  23. Welk instrument gebruikt de Geest voor Zijn werk?
  24. Wat moeten de lezers van deze Brief “houden”?
  25. Voor welke dingen vraagt de apostel hen te bidden?
  26. Welke twee gebreken kenmerkt Paulus als “ongeregeld”?
  27. Wat moeten de gemeenten met zulke mensen doen?
  28. Is er een aanduiding dat de “ongeregelden”, van vs. 7-11 (hoofdstuk 3), “ijdele dingen” deden, omdat zij de spoedige komst van Christus verwachtten?
  29. Hoe moeten de gelovigen staan tegenover hen die het onderricht van deze Brief verwerpen?
  30. Geef de volgorde aan van de gebeurtenissen die in deze beide Brieven profetisch worden vermeld.
  31. Geef een lijst van de leerstellingen die in de tweede Brief worden vermeld.
  32. Welke waarheden worden naar voren gebracht die niet worden vermeld in de eerste Brief?
  33. Welke waarheden die in de eerste Brief worden belicht, worden in de tweede Brief toegevoegd of verklaard?

I. ALGEMENE OPMERKINGEN

Deze Brief is blijkbaar dadelijk na de eerste geschreven. De aanleiding daartoe is waarschijnlijk het verslag geweest van de brenger van de eerste Brief. In elk geval moet de apostel bericht hebben gekregen dat de gelovigen in Thessalonica “bewogen” en “verschrikt” werden door bedriegers, die beweerden dat de “Dag des Heeren” reeds was ingegaan. Nu moet het ons in de eerste plaats volkomen duidelijk zijn, wat de moeilijkheid was bij deze gelovigen. Die moeilijkheid wordt beschreven in hoofdstuk 2:1 en 2: 

“En wij bidden u, broeders, door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem, dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware.” 

(Zie ook 1 Thessalonicenzen 4:15-18 en 1 Thessalonicenzen 5:1-4). Meer correct en tevens duidelijker is hier de vertaling van het N.B.G.: “… alsof de Dag des Heeren al aanbrak”.

De moeilijkheid was nu, dat zij vreesden dat de Dag des Heeren reeds was aangebroken, terwijl Paulus hun had geleerd dat zij daarvoor gespaard zouden worden door de opname van de Gemeente. Zij “verloren hun bezinning” door de onzekerheid of zij tot Christus zouden worden opgenomen vóór de Dag des Heeren, omdat valse leraars hen wilden doen geloven dat die dag reeds was aangebroken. 

Het schijnt dat de valse leraars in hun ijver om de gelovigen tot hun standpunt over te halen, zelfs niet schroomden om een valse brief van Paulus te schrijven (2:2). Hier zien wij duidelijk de werkwijze van “de vader der leugen”. Natuurlijk heeft de satan een speciale afschuw van de leerstellingen van 1 Thessalonicenzen 4:14-18; daarom zal hij óf proberen dat de hele leer verworpen wordt, óf zoals bij de Thessalonicenzen, proberen de gelovigen in de war te brengen, zodat zij hun blijdschap verliezen door hun wijs te maken dat de verschrikkingen van de Dag des Heeren aan de opname moeten voorafgaan.

Deze tweede Brief wil voorts twee gebeurtenissen rond de wederkomst des Heeren verklaren; namelijk de opname van de Gemeente die Hem “tegemoet” gaat, en later Zijn komst mét de Zijnen op de aarde. In de eerste Brief heeft de apostel de eerste gebeurtenis uiteengezet en in de tweede Brief houdt hij zich bezig met de tweede.

II. INDELING VAN DE TWEEDE BRIEF

  1. Groeten – 2 Thessalonicenzen 1:1, 2
  2. Troost – 2 Thessalonicenzen 1:8-12
  3. Lering – 2 Thessalonicenzen 2:1-12
  4. Vermaning en apostolische geboden – 2 Thessalonicenzen 2:13-3:15
  5. Zegenbede en eigenhandige ondertekening – 2 Thessalonicenzen 3:16-18

N.B. De punten 1, 2, 4 en 5 zullen bij de vragen aan de orde komen. De werkelijke moeilijkheid ligt in punt 3, en daarop willen wij hieronder nader ingaan.

II. COMMENTAAR BIJ HET TWEEDE HOOFDSTUK

Ten eerste wil de apostel in dit Schriftgedeelte duidelijk onderscheid maken tussen enerzijds “de komst van onze Heere Jezus Christus en onze toevergadering tot Hem” en anderzijds “de Dag des Heeren” (vs.1, 2). De Statenvertaling heeft daar ten onrechte “dag van Christus”.

Ten tweede herinnert hij de Thessalonicenzen eraan dat hij, toen hij nog bij hen was, hun de tekenen heeft geleerd die aan de Dag des Heeren zullen voorafgaan, namelijk:

  1. De grote afval (vs. 3; 1 Timotheüs 4:1, 2; 2 Timotheüs 3:1-5; 4:3, 4) en in verband daarmee
  2. De openbaring van “de mens der wetteloosheid” of “de wetteloze” (vs. 3, 4; Daniël 7:8, 20, 21; 8:9-25; 9:26, 27; 11:21; Openbaring 13:11-18; Mattheüs 24:15).

Ten derde leert hij dat er reeds in de apostolische tijd een verborgen werking was van de wetteloosheid. Deze wordt echter beperkt door iets of iemand (de Heilige Geest, de Gemeente), die de openbaring van de mens der wetteloosheid tegenhoudt, totdat die Wederhouder, wordt weggenomen (1 Thessalonicenzen 4:16-18). Zo komen wij dan tot de volgende dingen:

  1. De werking van “de verborgenheid der wetteloosheid (“anomia”)” zal voortduren tot het einde van onze bedeling. De officiële Kerk zal grotendeels afvallig worden.
  2. De opname van de Gemeente en onze “vereniging” met Hem. Daarmee wordt de “wederhouder” weggedaan.
  3. De grote verdrukking. De nabijheid van de Dag des Heeren wordt aangekondigd door:
    1. enorme afval van God.
    2. de openbaring van de mens der wetteloosheid (dan zal de grote verdrukking plaats hebben, zie Mattheüs 24:15-20). Vs. 9-12 van dit hoofdstuk geven de gevolgen aan van de “bedrieglijke wonderen” van de wetteloze. De ongelovige wereld wilde de Man Gods niet hebben, nu moeten zij de man van de satan aanvaarden.
  4. De openbaring of verschijning in heerlijkheid van de Heere Jezus met de heiligen en de engelen en de vernietiging van de mens der wetteloosheid, de valse profeet, de antichrist.


Naar Les 66 – De eerste Brief aan de Korinthiërs