Les 72 – De Brief aan de Efeziërs

Les 72 – DE BRIEF AAN DE EFEZIËRS

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 72)

  1. Beschrijf de omstandigheden waaronder deze Brief werd geschreven.
  2. Wat was de aanleiding tot het schrijven van deze Brief?
  3. Leg uit waarom het niet zeker is dat deze Brief aan de Efeziërs is gericht.
  4. Waarom is deze kwestie toch eigenlijk mindere belangrijk?
  5. Noem de drie belangrijkste waarheden die in deze Brief behandeld worden.
  6. Waarom behandelt de apostel eerst de positie of staat van de gelovige en pas daarna de richtlijnen voor een goede wandel?
  7. Welk Boek uit het Oude Testament is te vergelijken met deze Brief?
  8. Geef in eigen woorden een definitie van de uitdrukking “het hemelse”.
  9. In welke vier opzichten wordt de gelovige “hemels” genoemd?
  10. Zeg op welke wijze de gelovige nu met Christus is verbonden.
  11. Op welke wijze zal de gelovige in de toekomst met Christus verbonden zijn?
  12. In hoeveel en in welke delen kunnen wij de Brief verdelen?
  13. Noem de zeven geestelijke zegeningen in Christus van de gelovige.
  14. Leg eens uit waarom de groep discipelen, die Jezus volgde tijdens Zijn verblijf op aarde, niet de Gemeente vormde.
  15. Bewijs uit de Schrift dat Christus toen nog niet Zijn plaats als “Hoofd boven alle dingen” had ingenomen.
  16. Wat wordt er in deze Brief gezegd over de positie of staat van de ongelovige?
  17. Hoe verschilt deze beschrijving van die ongelovige van de Brief aan de Romeinen?
  18. Welk bewijs geeft de Brief aan de Efeziërs dat de waarheid betreffende de Gemeente niet aan de oudtestamentische schrijvers is geopenbaard?
  19. Was Israël niet een “gemeente in de woestijn?”
  20. Welk verschil is er tussen “de gemeente in de woestijn” en de nieuwtestamentische Gemeente?
  21. Wie is de “geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid”?
  22. Hoe wordt de wandel van de ongelovige gekenmerkt?
  23. Wie zijn “verzegeld'”?
  24. Hoe ver in het verleden plaatst hoofdstuk 1 onze behoudenis?
  25. Waardoor is God (volgens hoofdstuk 2) bewogen om ons te verlossen?
  26. Hoe ver in het verleden plaatst hoofdstuk 2 onze behoudenis?
  27. In welk opzicht zijn wij een voorbeeld voor de komende tijden?
  28. Heeft ons behoud iets te maken met “werken”?
  29. In welke positie bevindt zich de ongelovige heiden?
  30. Wat brengt de gelovige “dichtbij” God?
  31. Wie zijn de “twee” van hoofdstuk 2:15?
  32. Neemt het kruis het onderscheid tussen Joden en heidenen geheel weg?
  33. Wat wordt bedoeld met “gij, die verre waart”?
  34. Wat wordt bedoeld met “zij, die nabij waren”?
  35. Wat is het verschil tussen “dichtbij gebracht” en “toegang hebben”?
  36. Wie geeft ons het recht op een plaats in de tegenwoordigheid van God?
  37. Door wie worden wij tot de ervaring gebracht van die tegenwoordigheid?
  38. In welk aspect wordt ons de Gemeente voorgesteld in hoofdstuk 1?
  39. In welk aspect wordt ons de Gemeente voorgesteld in hoofdstuk 2?
  40. Hoe woont God in de Gemeente?
  41. Welke bijzondere dienst (prediking) werd aan de apostel Paulus toevertrouwd?
  42. Waarvan is de Gemeente een voorbeeld in hoofdstuk 2? Voor wie?
  43. Geef de inhoud weer van Paulus’ gebed in hoofdstuk 3.
  44. Wat is het tweede algemene beginsel betreffende de wandel van de gelovige?
  45. Wat is de roeping van de gelovige?
  46. Wat betekent “de eenheid des Geestes”?
  47. in welke zeven opzichten zijn alle gelovigen één?
  48. In welk opzicht verschillen de afzonderlijke gelovigen? (4:7)
  49. Noem de vier gaven voor de dienst in de Gemeente.
  50. Voor welke vier doeleinden zijn aan de Gemeente apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars gegeven?
  51. Wat is het derde beginsel van de wandel van de gelovige in de Brief aan Efeze?
  52. Wat moet “afgelegd” en wat moet “aangedaan” worden?
  53. Welke zonde tegen de Heilige Geest is verboden?
  54. Wat is het vierde beginsel voor de wandel in de Brief aan Efeze?
  55. Wat is het vijfde beginsel voor de wandel in de Brief aan Efeze?
  56. Wat is het zesde beginsel voor de wandel in de Brief aan Efeze?
  57. Welk verschil is er tussen wat over de Heilige Geest wordt gezegd in 1:13 en 5:18?
  58. Welke verhouding van de Gemeente tot Christus wordt in hoofdstuk 5 ontwikkeld?
  59. In welk opzicht verschilt die van de verhouding, beschreven in 2 Korinthe 11:2?
  60. Wat zijn de onmiddellijke gevolgen van de vervulling met de Geest?
  61. Voor welke klasse van mensen gebruikt de apostel de wet als “onderwijzing (opvoeding) in de gerechtigheid? 
  62. In welke strijd wordt de gelovige gewikkeld?
  63. Waarin ligt zijn behoud en zijn overwinning in die strijd?
  64. Welke namen van God vinden wij in de Brief aan Efeze?
  65. Welke van die namen worden in deze Brief voor het eerst gebruikt?

I. ALGEMENE OPMERKINGEN

1. De geadresseerden

Deze brief en die aan de Kolossenzen worden beschouwd als parallelle brieven. De omstandigheden waaronder deze werd geschreven zijn dezelfde als bij de Brieven aan Filémon en de Kolossenzen. De Brief werd ook door dezelfde persoon overgebracht, namelijk Tychicus. Het is overigens zeer twijfelachtig of deze Brief wel werkelijk aan de Efeziërs is gericht. De oudste en beste handschriften vermelden namelijk geen adres. Basilius, Tertullianus en Hieronymus vermelden dat al de handschriften van deze Brief zonder adres waren.

In Kolossenzen 4:16 lezen wij echter over een Brief aan de Laodicenzen. Men vermoedt nu dat de Brief, bij ons bekend als de Brief aan de Efeziërs, in feite de Brief aan de Laodicenzen is. Laodicéa lag dicht bij Kolosse, zodat het voor de hand ligt, dat Tychicus ook daarheen een Brief gebracht heeft. Bovendien lijkt het onaannemelijk dat Paulus, die zo lang in Efeze heeft gewoond, daar in zijn Brief helemaal niet op zinspeelt en zelfs geen enkele groet uitspreekt.

Uit Efeze 1:15 en 3:2 zouden wij kunnen opmaken dat de geadresseerden de apostel alleen kenden van “horen-zeggen”. Hoe het zij, de Brief aan de Efeziërs is de meest algemene van al de Brieven en beschrijft dan ook geen omstandigheden van een eventueel geadresseerde plaatselijke gemeente.

Hoewel deze Brief dus waarschijnlijk gericht is aan de Gemeente te Laodicéa, is de inhoud bestemd voor alle gelovigen, waar ook ter wereld. De leer van deze Brief bevestigt het standpunt, want hij bevat de belangrijkste waarheid voor de Gemeente,  maar niets betreffende de orde in een plaatselijke gemeente. Het gaat hier niet, zoals in de Brief aan de Filippenzen, over de plaatselijke gemeente, maar over de Gemeente in zijn geheel als “Zijn Lichaam”. De geopenbaarde waarheid is wel voor iedere Christen individueel, maar dan als een lid van het Lichaam van Christus. Er zijn geen afzonderlijke groepjes, geen sekten, zoals in Korinthe, geen valse leraars, zoals in Galatië. Deze Brief is echter de hoogste openbaring voor de leden van het Lichaam van Christus.

2. Drieërlei waarheid

Wij onderscheiden drieërlei waarheid in deze Brief:

  1. De waarheid van de verheven positie van de gelovige in Christus;
  2. De waarheid betreffende het lichaam van Christus;
  3. De waarheid betreffende de wandel in overeenstemming met die positie.

Overeenkomstig de methode van het Nieuwe Testament wordt eerst over de positie van de Christen gesproken en daarna over de praktische wandel van de Christen. Dit is een van de tegenstellingen tussen de beginselen van “Wet en Genade”. Onder de Wet was de positie het resultaat van de levenswandel; onder de genade is de positie een vrije gift en de wandel vloeit daaruit voort als gevolg van de nieuwe natuur en de inwonende Geest.

Deze Brief vertoont een sterke verwantschap met het boek Jozua. De “Hemel” (“het hemelse”) van de Efeziërs is voor de Christen wat het land Kanaän was voor de Israëliet. In Kanaän hadden de Israëlieten strijd (vergelijk Efeze 6:12); maar ook bezit, rust, overwinning, de vervulling van de beloften (zie Jozua 21:43-45; Efeze 1:3; 3:14-19; 6:13-17).

3. Belangrijke uitdrukkingen

Sommige uitdrukkingen in deze Brief vereisen een nadere bespreking.

a. “Hemelse Gewesten”

In veel vertalingen zijn deze twee woorden de weergave van één Grieks woord, dat elders vertaald is door het ene woord “hemels” (Mattheüs 18:35; Johannes 3:12; Hebreeën 3:1). De toevoeging “gewesten” is zeer misleidend. De beste vertaling zou zijn: “in het hemelse”. Zo is het woord ook vertaald in 1 Korinthe 15:48 “hoedanig de hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen”. 

De Christen is hemels door zijn roeping (Hebreeën 3:1), door zijn burgerschap (Filippenzen 3:20), door erfrecht (1 Petrus  1:4) en door het opstandingsleven (Efeze 2:6), als lid van het lichaam, waarvan het Hoofd inderdaad in de hemel is. Het “hemelse” (of “in hemelse gewesten”) is dus de sfeer van de tegenwoordige verbondenheid van de gelovige met Christus. Dit wordt aangegeven door de telkens herhaalde uitdrukking “in Christus”. 

De gelovige is nu reeds met Christus verbonden in: 

  • leven – Kolossenzen 3:4; 1 Johannes 5:11, 12
  • positie – Efeze 2:6
  • lijden – Romeinen 8:18; 2 Timotheüs 2:11, 12; Kolossenzen 1:24; Filippenzen 1:2, 9 
  • dienst – Johannes 17:18; Mattheüs 28:18-20.

De gelovige zal met Christus verbonden worden in:

  • heerlijkheid – Johannes 17:22; Romeinen 8:18; Kolossenzen 3:4
  • erfenis – Romeinen 8:17
  • heerschappij – Mattheüs 19:28; Openbaring 3:21. 

“Het hemelse” vinden wij in deze Brief in 1:3, 20; 2:6; 3:10; 6:12.

b. “Geestelijke zegeningen”

De “geestelijke zegeningen” (Efeze 1:3) van de gelovige kunnen alleen in bezit genomen, of ervaren worden, als hij leeft in de sfeer van zijn vereenzelviging met Christus in leven, staat, lijden en dienst. Als hij leeft als een natuurlijk mens, gericht op aardse dingen, zal hij niets ervaren van de rijke zegeningen der Efeziërs. “Het zij den discipel genoeg dat hij worde gelijk zijn meester” (Mattheüs 10:25).

“Gezegend met elke geestelijke zegening in de hemel in Christus” staat tegenover: “Vervloekt met elke stoffelijke vervloeking op aarde in Adam”.

II. INDELING EN ANALYSE

De Brief kan in vier delen verdeeld worden en elk deel weer in verschillende onderdelen.

Deel 1 – Apostolische Groet – 1:1, 2

De woorden “te Efeze” komen in de oudere handschriften niet voor.

Deel II – De geestelijke zegeningen van de Christen – 1:3-3:21

De leer van de positie van de gelovige als verlost door Christus en als “in Christus”, als lid van Zijn lichaam.

  1. De zeven belangrijke zegeningen van de gelovige in Christus (1:3-14).
    1. Zijn uitverkiezing in en met Christus, als waarborg voor zijn uiteindelijke heiligheid en onberispelijkheid.
    2. Zijn voorbestemming (predestinatie), waardoor zijn toekomstige zoonstelling verzekerd is.
    3. Zijn staan in de genade en leven onder de genade (Romeinen 5:2; 6:15; Hebreeën 4:16).
    4. Zijn verlossing door het bloed – de opstanding – van Christus, waardoor hij verzekerd is van vergeving van zonden.
    5. Zijn verheffing tot de gemeenschap met God in al Zijn plannen voor heden en toekomst.
    6. Zijn Gemeentelijke positie als erfdeel van Christus.
    7. Zijn verzegeling door de Heilige Geest tot zijn eigen toekomstige erfenis (1 Petrus 1:3, 4).

2. Het eerste gebed van de apostel (1:15-21)

Dat de gelovigen mochten komen tot werkelijk begrip en tot persoonlijke kennis van hun verheven positie in de Gemeente, het Lichaam van Christus. Tegelijkertijd brengt dit gebed, zoals meermalen in door de Geest ingegeven gebeden, een nieuwe waarheid naar voren: namelijk dat de opgewekte Christus, Die nu zit aan de Rechterhand van God, “als Hoofd boven het geheel, gegeven is aan de Gemeente, die zijn Lichaam is” (vs. 22, 23). Hier wordt onderscheid gemaakt tussen de groep discipelen, die om Christus vergaderd waren tijdens Zijn dienst hier op aarde, en de Gemeente. Die groep vormde inderdaad de eerste “leden” van de Gemeente, maar pas nadat “De Vader der heerlijkheid” (vs.17) Christus aan Zijn Rechterhand had gezet (vs.20) en nadat de Heilige Geest op hen was uitgestort (1 Korinthe 12:12, 13).

3. Wat wij eertijds waren en nu zijn (2:1-3:12).

De verklaring hoe de heiden uit de staat van “dood door de misdaden en de zonden” wordt verlost tot de positie van mede-erfgenaam en ingelijfd in hetzelfde Lichaam van Christus, vinden we in 2:1-3:12. Vergelijk dit gedeelte vooral goed met Romeinen 1-3. In beide Schriftplaatsen zijn allen zondaars; maar in 

Romeinen wordt de zonde behandeld als schuld; – in Efeze als een toestand van dood zijn.

In Romeinen wordt de schuldige zondaar gerechtvaardigd door geloof; – In Efeze ontvangt de dode zondaar leven door geloof.

In Romeinen staat de zondaar voor de balie van het gerecht; – in Efeze is hij “nabij geworden” (vers 13).

In Romeinen is het bloed de grondslag van zijn rechtvaardiging; – in Efeze brengt het bloed hem “nabij”.

(In de Brief aan de Efeziërs brengt het kruis nabij (2:13), brengt vrede (vs.14), breekt de muur van scheiding (namelijk de wet der geboden, enz.) af en verzoent Joden en Heidenen in één Lichaam).

Ons recht om “nabij” te komen ligt in het bloed, het leven, en dus geschiedt toegang door de Geest (2:18). 

Dan volgt de openbaring van een ander aspect van de Gemeente. De Gemeente is niet alleen het Lichaam, maar ook een tempel, d.i. een woonplaats van God.

Wij moeten wel bedenken dat Paulus dit alles heeft ontvangen door openbaring (3:3) en dat in al de vorige eeuwen (bedelingen) niet zulk een openbaring heeft plaats gehad (3:5). Wel hebben de oudtestamentische profeten de verlossing van de heidenen voorzien, maar niet het toebrengen van de heidenen tot het Lichaam van Christus. Israël was weliswaar een “ecclesia” (vergadering van (uit)geroepenen) in de woestijn (Handelingen 7:38), maar niet zoals de ecclesia van het Nieuwe Testament “gedoopt tot één Lichaam”.

Deel III – Wandel en dienst van de gelovige – 3:13-6:24

1. Het tweede gebed van de apostel

Het tweede gebed van de apostel voor de leden van het lichaam van Christus is vijfvoudig (3:13-21). Bij de studie van dit wonderschone gebed zult u meer nut hebben van rustige overpeinzing dan van louter verstandelijke beschouwing. 

Het gebed ontvouwt zowel de nood als het voorrecht van de gelovige. Het is ondenkbaar, dat de Geest in het hart van de apostel een gebed zou opwekken, dat niet beantwoord kon worden.

  1. De eerste bede: “opdat Hij u geve, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens.” Dit is niet een vragen om kracht voor de dienst, maar meer om innerlijke geestelijke levenskracht.
  2. De tweede bede: “opdat Christus door het geloof in uw harten wone” slaat op het actief-bezig-zijn van het hart met Christus. Vele gelovigen zullen wel begeren in deze harte-toestand te komen, en zullen zich daartoe inspannen, maar al dat pogen is tevergeefs. Alleen als wij “met kracht versterkt worden door Zijn Geest in de inwendige mens”, zal het geloof zo verlevendigd worden, dat het hart vervuld wordt van de tegenwoordigheid van Christus.
  3. Zo ook de derde bede: “dat gij geworteld en gegrond in de liefde zijt” – is alleen mogelijk voor hen die bezield, door de vervulling van het innerlijke met de Geest, voor Christus leven.
  4. De vierde bede spreekt over het “vatten van de liefde van Christus” in zijn vier afmetingen: breedte, lengte, hoogte en diepte. Hoevele Christenen doen helaas vergeefse pogingen zich de liefde van Christus te realiseren door Zijn genadebewijzen te tellen. Hoe nutteloos is dit pogen! Het “vatten” van die liefde is de spontane zegen van hen, die “met kracht gesterkt zijn door Zijn Geest in de inwendige mens”, die harten hebben, die vol zijn van Christus en van wie het geestelijk leven daardoor “geworteld en gegrond is in de liefde”.
  5. De vijfde bede is dan: “opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods”. De Goddelijke volgorde waarin deze hoogste zegen wordt verkregen, vinden wij in Kolossenzen 2:9 en Johannes 1:16. De ganse volheid is in Christus en van Hem komt die volheid tot ons volgens het beginsel van “genade voor (= op) genade” (Johannes  1:16).

Elke genade die wij ontvangen, opent de mogelijkheid en de ruimte voor grotere genade. Met andere woorden: de vervulling met de volheid van God geschiedt niet door één Goddelijke machtsdaad, maar door het ontvangen van “genade op genade”.

In de verzen 20 en 21 schrijft de apostel de wonderbare reeks van zegeningen niet toe aan de inspanning van de mens, maar aan de macht van God.

2. Wandel en dienst van de gelovige als lid van het Lichaam van Christus (4:1-16)

Merk op dat de apostel niet de wet noemt ais richtsnoer voor de wandei van de gelovige, maar wel zijn verheven roeping als een volkomen verloste, die met de Geest is verzegeld en tot een lid van het lichaam van Christus is gemaakt. Het allereerste kenmerk van zulk een wandel is “ootmoedigheid”. Let wel dat dit niet hetzelfde is als nederigheid. Nederigheid is de houding van de ziel tegenover God, ootmoedigheid is de houding van de ziel ten opzichte van de mensen (zie Filippenzen 2:3).

In de verzen 4-6 somt de apostel 7 dingen op waarin alle gelovigen één zijn: één lichaam, één Geest, één hoop, één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen. Maar in genade en gaven verschillen zij van elkaar (vs.7). Dit zijn de grotere of dienende gaven (vs.11). Zie ook welk doel deze gaven dienen (vs.12-16).

N.B. Merk op dat in 1 Korinthe  12 de “gaven” betekenen verantwoordelijkheden voor bepaalde diensten, die verleend worden door de Geest aan bepaalde personen, terwijl in Efeze 4 “gaven” betekent bepaalde personen die door de Geest begiftigd zijn met gaven voor apostel, profeet, enz. In 1 Korinthe 12 worden gaven gegeven door de Geest aan personen en in Efeze 4 worden de-met-gaven-begiftigde personen aan de Gemeente gegeven door Christus. ledere ware prediker is een gave van Christus aan de Gemeente. De lijst in Efeze maakt die in Korinthe volstrekt niet overbodig. “Herders en Leraars” is een hendiadys (zie aan het eind van deze les): Hij is een leraar, zijn functie wordt typologisch uitgedrukt in “herder”. Hij brengt de kudde bij het voedsel. De leraar is een herder, de herder is een leraar. Het is één functie!

3. De wandel van de gelovige als een “nieuw mens”, als “een geliefd kind van God”, als “een tempel van de Geest” (4:17-5:17)

De sleutelverzen zijn 4:17, 22-24; 5:1.
Wat het leven van de Christen betreft: hij moet “Christus aandoen”.

Deel IV – De wandel en de strijd van de gelovige – 5:18 – 6:24

1. De wandel van de met-de-Geest-vervulde gelovige (5:18-6:9)

Een nieuwe mogelijkheid wordt gegeven in vers 18. Tot aan dit vers werd de gelovige beschouwd als volmaakt verlost, vanuit de dood overgebracht tot de hoogst denkbare positie en verwantschap, en gemaakt tot een tempel van de Heilige Geest. Maar dan gaat vers 18 plotseling veel verder. De Geest te bezitten is één ding, “vervuld” te zijn met de Geest is een geheel andere zaak. Alle gelovigen hebben de Geest, maar niet allen zijn vervuld met de Geest. Toch hebben allen het voorrecht vervuld te kunnen worden met de Geest … ja, het is zelfs een opdracht: “Wordt vervuld met de Geest”.

Dan worden de onmiddellijke gevolgen van de vervulling opgesomd. De wandel komt dan direct op het hoogste niveau te liggen. Een zingend hart (vs.19); een onverstoorbaar dankend hart (vs.20); een ootmoedig hart (vs.21), zijn de directe gevolgen van een leven, vervuld met de Geest.

Dit alles wordt nu praktisch toegepast op de verhoudingen binnen het huwelijk. Deze toepassing geldt zowel de man als de vrouw en is dus wederkerig. De vrouw wordt geacht aan haar man onderdanig zijn, gelijk de Gemeente aan Christus; de man wordt geacht zijn vrouw lief te hebben, gelijk Christus de Gemeente liefheeft. Onnodig te zeggen dat alleen met-de-Geest-vervulde gelovigen deze wederkerigheid van volkomen liefde en volkomen onderdanigheid kunnen verwezenlijken. Daarna (vanaf 6:1) spreekt de apostel over de verhouding tussen ouders en kinderen, tussen heren en slaven.

Handelend over het huwelijk nam de apostel de gelegenheid te baat om uit te leggen dat de relatie tussen Adam en Eva reeds in Genesis een beeld is van de relatie tussen Christus en de Gemeente. Eva was uit Adam genomen, zoals de Gemeente uit Christus is genomen. Maar bedenk dat Eva weliswaar de vrouw was van Adam, maar zij was nooit de bruid! Zo leeft de Gemeente in volle gemeenschap met Christus, zonder ooit de bruid te zijn geweest! 

Het begrip “bruid” wordt trouwens nergens in de Bijbel, expliciet of impliciet, gebruikt voor de Gemeente. Het idee dat de Gemeente de “bruid van Christus” zou zijn, is de ontkenning van de gemeenschap van Christus en de Gemeente, en daarmee ook de feitelijke ontkenning van wat Paulus hier uiteenzet over het huwelijk.

2. De geestelijke strijd van de gelovige (6:10-18)

De apostel Paulus onderscheidt in zijn Brieven drieërlei strijd:

  1. De strijd tussen de “oude mens” en de “nieuwe mens”. Die vinden wij beschreven in Romeinen 7:14-25. Er is een onvermijdelijke strijd tussen de oude Saulus en de nieuwe Paulus. Dit is een strijd waarin geen overwinning is.
  2. De strijd van de inwonende Geest met de “oude mens” (Galaten 5:16, 17; Romeinen 8:4, 13). Dit is een nieuwe ervaring. De gelovige tracht niet meer het oude ik te overwinnen door het nieuwe ik, maar vertrouwt op de Heilige Geest voor overwinning.
  3. Ten slotte heeft de gelovige ook nog strijd tegen de “geestelijke boosheden in de lucht (het hemelse)”. (Denk aan de strijd tegen Amalek in Exodus 17!) De satan kiest een nieuw slagveld wanneer de gelovige, vervuld met de Heilige Geest, op het terrein van het natuurlijke leven de overwinning heeft behaald. Nu dreigen de gevaren van hoogmoed, geestelijke haarkloverij, en een vertrouwen op eigen ervaring in plaats van op het Woord. Voor deze strijd is er de wapenrusting van Efeze 6:13-18.

3. Het slotwoord (6:19-24)

Wij willen u er nog eens met klem op wijzen dat het er bij deze studie niet alleen maar om gaat om kennis op te doen, maar vooral om de persoonlijke toepassing en toe-eigening van waarheden van de Schrift.

Van Dale: Een hendiadys is een stijlfiguur waarbij een samengesteld begrip door twee substantieven (zelfstandig naamwoord) wordt aangeduid, waarvan er één de betekenis van een adjectief (bijvoeglijk naamwoord) heeft, bijvoorbeeld zand en heide voor zandige heide; kruid en kleur voor kleurig kruid.



Naar Les 73 – De eerste Brief aan de Filippenzen