Les 73 – De Brief aan de Filippenzen

Les 73 – DE BRIEF AAN DE FILIPPENZEN

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 73)

  1. Waar en in welke omstandigheden was Paulus, toen hij deze Brief schreef?
  2. Wat was de aanleiding tot deze Brief?
  3. Vertel alles wat u weet over Epafrodites/Epafras.
  4. Hoe toont Paulus in deze Brief zijn aangeboren vriendelijkheid?
  5. Hoe bewaart hij zijn mannelijke onafhankelijkheid?
  6. Wat is het hoofdthema van deze Brief?
  7. Welke leerstellingen worden behandeld?
  8. Uit welke drie klassen van mensen bestaat een Gemeente?
  9. Welke klasse wordt het eerst genoemd?
  10. Wat is het sleutelwoord van deze Brief?
  11. Wat is het sleutelvers?
  12. Zeg met eigen woorden wat de bron is van de Christelijke ervaring.
  13. Zegt de apostel dat wij Christus moeten imiteren?
  14. Geef de verdeling van deze Brief.
  15. Noem al de oorzaken van Paulus’ blijdschap in hoofdstuk 1.
  16. Was zijn gevangenschap een verhindering voor het evangelie?
  17. Was het een verhindering voor zijn eigen groei en zegen?
  18. Verklaar de betekenis van 1:14.
  19. Hoe kon Paulus blij zijn met een prediking, die gepaard ging met nijd en twist?
  20. Waar is de Christen na zijn ontslapen?
  21. Is Christus in het graf?
  22. Welke algemene begrippen worden in 2:3 berispt?
  23. Noem uit het hoofd de zeven trappen van Christus’ vernedering.
  24. Waarvan heeft Christus Zich volgens 2:7 ontledigd (Grieks: “kenoo”)?
  25. Hoe kunnen wij op Christus gelijken door zelf-ontlediging?
  26. Moet een Christen zijn behoudenis bewerken?
  27. Geef in eigen woorden weer wat Filippenzen 2:12-16 zegt over de beginselen van leven en dienst.
  28. Noem de zeven natuurlijke deugden van Saulus, de Farizeeër.
  29. Wat waren voor Paulus de twee voornaamste dingen? (vs. 9 en 11).
  30. Nu hij “in Christus” is, wat zijn nu zijn begeerten?
  31. Waar is het burgerschap (“politeuma”, wandel) van de gelovige?
  32. Naar wie moet hij uitzien?
  33. In welke drie opzichten is Christus het voorwerp (doel) van de gelovige?
  34. Wat moet een Christen doen om van alle bezorgdheid bevrijd te worden?
  35. Wat doet God om de Christen van alle bezorgdheid te bevrijden?
  36. Hoe kunnen wij de “God des vredes” met ons hebben?
  37. Hoe waardeert God de hulp, die wij aan Zijn dienstknechten verlenen?
  38. Belooft God ons alles te zullen geven wat wij wensen?
  39. Hoe vaak wordt de Heilige Geest genoemd?
  40. Hoe vaak wordt het gebed genoemd?
  41. Hoe vaak worden de woorden “blijdschap” en “verblijden” genoemd?
  42. Welke smeekbeden staan er in de gebeden van Paulus voor de Filippenzen?
  43. Welke namen van de Godheid worden in deze Brief gebruikt?

I. ALGEMENE OPMERKINGEN

Het is niet zeker of Paulus deze Brief geschreven heeft tijdens zijn eerste of tijdens zijn tweede gevangenschap. In ieder geval is het een gevangenisbrief. En het is een wonder van God dat een geïnspireerd schrijven, waarvan het sleutelwoord is “blijdschap”, tot stand gekomen is onder omstandigheden die allerminst verblijdend waren. Zo levert deze Brief het bewijs dat de vrede en de blijdschap van de gelovige van bovennatuurlijke oorsprong zijn, onafhankelijk van de omstandigheden.

1. De aanleiding

De directe aanleiding tot het schrijven van deze Brief wordt ons onthuld in hoofdstuk 4:10-18. De Gemeente te Filippi, die steeds aan de stoffelijke behoeften van de apostel had gedacht tijdens zijn zendingsreizen, besefte dat die behoefte nog evenzeer bestond, nu hij in Rome gevangen zat. Via Epafroditus hadden zij iets gezonden tot zijn onderhoud. Toch wilde de apostel niet dat de Filippenzen zouden denken dat zij iets buitengewoons gedaan hadden toen zij iets stoffelijks zonden aan hem, “die voor hen het geestelijke gezaaid heeft” (1 Korinthe 9:1). In dit opzicht moet u drie dingen voor ogen houden:

  1. De apostel toont grote dankbaarheid voor deze hulp en voor de ondersteuning bij vorige gelegenheden.
  2. Hij gebruikt in verband met deze stoffelijke gave zeer lovende uitdrukkingen, zoals “een welriekend, een aangenaam, Gode welgevallig offer”. (4:18)
  3. Maar deze weldaad, aan Paulus bewezen, legt de apostel geen enkele verplichting op. Hij spreekt niet “omdat hij gebrek lijdt”, want hij heeft geleerd gebrek te lijden of overvloed te hebben, al naar Gods wil. Dit is Christelijke wasdom (zie ook 1 Korinthe 9:7-11; 2 Korinthe 11:8-10). Paulus wil niet dat de aanleiding tot het schrijven van de Brief de inhoud zal bepalen.

2. Het onderwerp

Het thema van deze Brief is Christelijke gezindheid en beleving. Verlossing, Rechtvaardiging en Zekerheid waren in de Gemeente te Filippi waarheden die erkend en beleden werden. Ook de uiterlijke toestand in de Gemeente was in orde, getuige de aanhef van de Brief: “aan de heiligen in Christus Jezus … met de opzieners en diakenen.” Er waren ook geen ketterijen in de Gemeente, want we vinden daaromtrent geen enkele waarschuwing.

Deze Brief houdt zich echter bezig met het innerlijke en uiterlijke gedrag van gelovigen, die terugzien naar het kruis als de oorzaak van hun eeuwig heil en vooruitzien naar de wederkomst van Christus als het hoogtepunt van hun volmaakt geluk.

Het sleutelwoord in deze Brief is “blijdschap” (of “verblijden”), het ware kenmerk van een normaal Christelijk leven. Het is opvallend dat in deze Brief over de “Christelijke levenswandel” het woord “zonde” geen enkele maal voorkomt. De apostel Paulus spreekt wel degelijk over lijden, strijd, moeite, zorgen en zwakheden, maar ondanks al deze omstandigheden overheerst toch de blijdschap.

Als sleutelvers van deze Brief willen wij noemen Filippenzen 1:21: “Want het leven is mij Christus, en het sterven gewin”.

Dat is het getuigenis van de apostel Paulus en van elke geestelijke Christen. Een vleselijke Christen getuigt eigenlijk precies het omgekeerde, namelijk: “Want het leven is mij gewin en het sterven is mij (naar ik hoop) Christus”. Normaal Christelijk leven is dus de openbaring van het beeld van Christus. En dat niet door imitatie of door het trachten te leven, zoals Hij geleefd heeft, of te handelen, zoals Hij gehandeld zou hebben in onze omstandigheden. Neen, het is de uitwerking van het leven en de gezindheid van Christus Zelf, die in ons woont door de Heilige Geest.

.. dat Hij, die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus.” – Filippenzen 1:6

“Vervuld met vruchten der gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn.” – Filippenzen 1:11

“Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.” – Filippenzen 2:13

II INDELING EN ANALYSE

De natuurlijke verdeling van deze Brief is heel goed aangegeven door de verdeling in vier hoofdstukken.

Deel 1 – Christus – Ons Leven – Filippenzen 1

De omstandigheden waaronder de apostel verkeerde, waren buitengewoon ongunstig. Hij was de gevangene van de Romeinse Keizer. Zijn leven hing af van de grillen van een bloed-dorstig despoot. Hij leed werkelijk gebrek voordat de hulp uit Filippi kwam. Maar ondanks dit alles was hij toch verblijd. Hij dacht niet aan al die dingen. Zijn hart was met anderen bezig. Zijn hart vloeide over als hij dacht aan de Filippenzen (1:3). Hij bad nooit zonder hen te gedenken en zijn gebeden waren vol blijdschap om wat Christus in en door hen gedaan had, en nog zou doen (1:4-11). Bovendien kon hij hun vertellen dat zijn gevangenschap meegewerkt had tot bevordering van de evangelieprediking (1:12, 13).

Door zijn gevangenschap was het Evangelie zelfs doorgedrongen tot in het hof van Caesar (2 Timotheüs 4:16; Filippenzen 4:22). En dat niet alleen: de standvastigheid en goede moed van de apostel hadden de ontmoedigde broeders weer vertrouwen gegeven, zodat zij zelfs stoutmoediger waren in de prediking dan tevoren (1:14). 

Zelfs ondanks het feit dat Judaïsten en “letterknechten” ook hier actief waren, verblijdde Paulus zich toch, omdat zij Christus predikten. Er konden toch mensen worden gered, ondanks het zuurdeeg van de haat en de jaloezie in het hart van de prediker (1:14-18). De apostel verblijdde zich, omdat hetzij door zijn leven, hetzij door zijn dood, Christus grootgemaakt zou worden (1:19, 20). En omdat het ergste wat Nero kon doen, was: hem ter dood brengen, wilde hij hen zeggen hoe hij dacht over de dood: “het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin”, dus kon hij niet kiezen. Zijn verlangen was heen te gaan, maar voor anderen was het meer nodig dat hij Christus zou openbaren.

Deel 2 – Christus – Ons Voorbeeld – Filippenzen 3

Nu wendt de apostel zich meer rechtstreeks tot de Filippenzen. Hoewel hij al veel reden heeft tot verblijden … zij moeten nu zijn blijdschap volkomen maken. Als broeders moeten zij in hun werken en aanbidden één van zin zijn. Zij moeten niets doen uit partijzucht of ijdel vertoon (2:3), maar evenmin mogen zij eigenzinnig zijn. Zij moeten open staan voor de denkbeelden van anderen (2:1-4). In dit alles moet Christus hun voorbeeld zijn. Let wel, dat Paulus nergens beweert dat wij Christus moeten of kunnen imiteren. Het gaat om de innerlijke gezindheid.

“Dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was” (2:5). Het gaat hier om de houding van Jezus ten opzichte van de wil van Zijn Vader. Dit was een geesteshouding van een volkomen wegcijferen van Zichzelf, ook al betekende dit voor hem uiterste vernedering en nameloos lijden. Het bewijs van deze gezindheid is Zijn menswording, Zijn nederige dienst en Zijn sterven.

God wil in de Filippenzen dezelfde gezindheid bewerken. Het is echter hun verantwoordelijkheid Hem dit te “laten” doen. Dit vereist bereidwilligheid en Overgave.

In 2:6-8 vinden wij dan de zeven stappen van Christus’ vernedering. Hij was in de gestalte (in het Grieks: “morphè”, d.i. in “uiterlijke verschijning”) van God. Maar die heerlijkheid van Zijn Godheid heeft Hij afgelegd en de gestalte van een slaaf aangenomen en zo is Hij “de mensen gelijk geworden”.

Daarna, als mens, stond Hij niet op Zijn rechten. Hij streefde niet naar menselijke grootheid, maar bleef een nederig mens, en aan het kruis (de dood van een slaaf) daalde Hij af in de diepste diepte van vernedering en schande. 

Dan begint Zijn verhoging (als mens). Op Goddelijk bevel heeft Hij een Naam gekregen, “die boven alle Naam is” (2:9-11; Hebreeën 1:4). De toepassing volgt dan in de verzen 12-16. De gelovige wordt in vers 12 niet opgewekt zijn eigen wedergeboorte te bewerken, maar die uit te werken in zijn leven en getuigenis. (Paulus doelt hier op “de zaligheid van de ziel”, waarover meer n.a.v. de brief van Jakobus.) Het uiterlijk leven moet een weerspiegeling zijn van het innerlijk leven, dat goddelijk is van natuur en kracht. Het effect van zulk een leven zien we in de verzen 14-16. Dan volgen nog twee ontroerende getuigenissen betreffende Timotheüs en Epafrodites (2:19-30).

Deel 3 – Christus – Ons Doel – Filippenzen 3

De sleutel tot dit hoofdstuk vinden we in twee zinnen:

“Broeders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb. Maar een ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het (doel)wit.” (vs.13, 14).

De gelovige is zich diep bewust van zijn onvolkomenheid betreffende zijn geestelijk leven, zijn kennis en zijn wasdom. Maar hij weet ook dat hij op weg is naar een toestand van volmaaktheid. Het einddoel is de wederkomst van Christus en de opstanding volgens 1 Johannes 3:1-3. Wij zijn nu kinderen van God, maar nog onvolkomen ontwikkeld. Als Christus verschijnt, zullen wij als zonen van God “Hem gelijk” zijn. Intussen zullen wij, door onze hoop op Hem te vestigen gereinigd worden.

Dat velen dit hoofdstuk zo moeilijk te verklaren vinden, komt omdat zij niet inzien, dat Paulus hier teruggaat tot het begin van zijn leven en zijn persoonlijke ervaring beschrijft. Hij was een Hebreeër onder de Hebreeën, maar hoog ontwikkeld. Dan wordt plotseling Christus zijn levensdoel.

In vers 7 vinden wij een vertolking van zijn geestestoestand in Handelingen 9:5, 6, 11. Zijn gerechtigheid en onberispelijkheid achtte hij echter schade om Christus’ wil en dat was niet slechts een voorbijgaande opwelling bij zijn bekering, maar een blijvende gezindheid (3:8-11). Hij streeft ernaar enigszins te mogen komen tot de wederopstanding der doden” (Filippenzen 3:11). De woorden, zoals ze er nu staan, zijn onbegrijpelijk. Want:

  • Voor zover dit geestelijk is bedoeld, en dus slaat op wedergeboorte, heeft hij er al deel aan.
  • Voor zover dit lichamelijk is bedoeld, behoeft de gelovige hier niet naar te streven, omdat hij de garantie heeft van die lichamelijke opstanding (Filippenzen 3:21; Ef.1:13, 14).

Wat overblijft is dat deze woorden hier de aanduiding zijn van het praktische leven van de wedergeboren mens: het nieuwe leven zou geleefd worden. Hiermee is trouwens ook de vreemde formulering verklaard, die in onze vertalingen is verdwenen. Letterlijk heet het: “… de uitopstanding (“ek-anastasis”), die uit de doden”. Deze formulering komt alleen hier voor!

Paulus behoort (3:12) niet tot degenen die zeggen dat zij het “volmaakte” hebben bereikt of tot hen die beweren dat “de opstanding reeds is geschied” (2 Timotheüs 2:18). Hịj wil vergeten wat in het verleden ligt en zich uitstrekken naar hetgeen vóór hem ligt, “om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus” (3:12-14). Die prijs is niets anders dan de kroon, de erfenis, het loon, de zoonstelling.

Op deze omhooggaande weg, die begint bij de wedergeboorte en eindigt in de heerlijkheid, bevinden zich gelovigen in alle stadia van geestelijke ontwikkeling en groei. Sommigen strompelen voort als geestelijke kleuters, terwijl anderen volwassen zijn (vs.15: “volmaakt” betekent volgroeid, volwassen).

Wat is nu de regel voor de gemeenschap met Christus? Zie vers 16: “daar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin naar denzelfden regel wandelen”.

Het is het beginsel van Jakobus 4:17: “Wie dan weet goed te doen, en niet doet, dien is het zonde.” Voor hem die tot geestelijke volwassenheid is gekomen, is het zonde om ter wille van praktische overwegingen of anderszins, terug te keren tot een lager niveau van geestelijk leven. Maar anderzijds mag hij niet ongeduldig worden ten opzichte van hen, die minder geestelijk zijn, want: “indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal u God open-baren” (3:15, 16). 

Echter moet deze “Wet der liefde” weer niet ontaarden in het goedmoedig laten voort-woekeren van verkeerde praktijken of leringen. Want velen (en hiermee worden vleselijke Christenen bedoeld), wandelen als “vijanden van het kruis van Christus”. Zij aanvaarden wel, dat Christus vóór hen en voor hun zonden gekruisigd is, maar niet, dat zij mét Hem gekruisigd zijn. Zij handhaven hun “eigen-ik” en wandelen naar het vlees.

Waar het om gaat is, dat de gelovige een burger is van de hemel. Waar de volwassen Christen naar uitziet is niet de dood of het oordeel, maar naar de Zaligmaker, Jezus Christus, “Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam” (Filippenzen 3:20, 21; 1 Korinthe 15:51, 52; 1 Thessalonicenzen 4:16-18).

Op drieërlei wijze wordt ons in dit hoofdstuk de Heere Jezus voorgesteld als het doel van de gelovige:

  1. ten opzichte van de gerechtigheid (3:7-9).
  2. ten opzichte van de gemeenschap in Zijn lijden en de kracht van Zijn opstanding (vs.10).
  3. ten opzichte van de verlossing van het lichaam en de volmaakte heiliging óf door de eerste opstanding der ontslapen gelovigen, of door de verandering bij Zijn wederkomst.

Deel 4 – Christus – Onze Kracht – Filippenzen 4

Het is duidelijk dat het eerste vers van dit hoofdstuk nog bij het vorige hoofdstuk behoort. Het sluit logisch aaneen bij het betoog van de apostel in hoofdstuk 3. Na een uiterst zachtmoedige berisping en vermaning bespeelt de apostel opnieuw de snaar van de “blijdschap” (vs.4). Voor het woord “bescheidenheid” in vers 5 leze men “inschikkelijkheid”. De verzen 6 en 7 geven het probate middel tegen vrees en bezorgdheid. De nadruk moet liggen op “in geen ding”, “bij alles”, en “door bidden en smeken”. Slechts weinigen ervaren deze zegen, omdat zij niet bereid zijn al hun bezorgdheid te laten varen. Zij menen dat zij bezorgd moeten zijn over hun zonden of over hun behoeften of over hun familieleden.

In vers 9 wordt ons de weg getoond om te komen tot de voortdurende ervaring van de gemeenschap met de “God des vredes”. Hier moet de nadruk liggen op: “Doet dat”; “Brengt dat in toepassing”.

Verder spreekt de apostel zijn blijdschap uit over het feit dat de Filippenzen aan zijn behoeften hebben gedacht; maar zij moeten niet denken dat hij door die behoeften terneergeslagen of beangst is geweest. Door Christus, die Zijn kracht was, kon hij met alle omstandigheden genoegen nemen. Maar hij was geen Stoïcijn en kon dus heel blij zijn, als God hem overvloed gaf. Wederkerig zendt hij hun, door God geïnspireerd, de machtige belofte toe van vers 19.

Het valt op dat in een Brief, die geheel gewijd is aan de ervaring van de Christen, de Heilige Geest zo weinig wordt genoemd, terwijl toch elke Christelijke ervaring de verwezenlijking is, door de Geest, van de zegeningen die wij “in Christus” bezitten. 

Tevens merken wij op dat er in deze Brief eigenlijk in het geheel geen leerverkondiging is. De verklaring is eenvoudig: normale Christelijke ervaring houdt zich niet bezig met leer, hoe belangrijk die ook moge zijn, en ook niet met de Heilige Geest. De Geest houdt zich bezig met Christus. De met de Geest vervulde gelovige heeft niet de Heilige Geest, maar Christus in het middelpunt van zijn belangstelling. “Hij (de Heilige Geest) zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen” (Johannes 16:14).



Naar Les 74 – De eerste Brief aan Timotheüs