Les 9 – Staat en toestand van de gelovige

Les 9 – STAAT EN TOESTAND VAN DE GELOVIGE

VRAGEN VOOR ZELFSTUDIE (Les 9)

1) Wat is het verschil tussen de staat en de toestand van de gelovige? 

2) Noem een aantal zegeningen die de gelovige krachtens zijn volmaakte positie voor God nu reeds bezit.


c. Gemengde Indelingen

D. STAAT EN TOESTAND VAN DE GELOVIGE 

Voor het recht verstaan van de Schriften, speciaal van de Brieven, is het van groot belang, dat wij duidelijk het onderscheid zien tussen: de staat van de gelovige en zijn toestand of levenswandel.

Veel in de Brieven heeft betrekking op de onveranderlijke staat of positie van de gelovige, terwijl andere gedeelten betrekking hebben op zijn ziele-toestand. 

De staat van de gelovige is het resultaat van het werk van Christus en is volmaakt en volkomen vanaf het moment dat hij Christus door het geloof heeft aangenomen. Hij kan in de hemel niet volmaakter in de ogen van God worden dan hij nu reeds hier op aarde is. De volmaakte positie, die wij thans in Gods ogen innemen, is ons uitsluitend door het geloof ten deel gevallen. Voor Hem heeft de meest zwakke, onwetende en onstandvastige mens op aarde, mits hij een oprecht gelovige in de Heere Jezus Christus is, precies dezelfde zekerheden en rechten als de meest voorbeeldige gelovige.

Waaruit deze positie bestaat, kunnen wij in het kort opmaken uit de volgende Schriftgedeelten:

Johannes 1:12 – “kinderen Gods”
1 Johannes 5:1 – “uit God geboren”
Romeinen 8:17 – “erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus”
1 Johannes 3:2 – “kinderen Gods … Hem gelijk zijn”
1 Petrus 2:9 – “uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, Gode ten eigendom”
Openbaring 1:5,6 – “tot koningen en priesters”
Kolossenzen 2:10 – “gij zijt in Hem volmaakt”
Romeinen 5:1 – “gerechtvaardigd … vrede met God”
Johannes 3:16 – “eeuwig leven”
Hebreeën 10:19 – “vrijmoedigheid … in het heiligdom”
Efeze 1:3 – “gezegend met elke geestelijke zegening”
Efeze 1:6 – “begenadigd (d.i. aangenomen) in de Geliefde”
Efeze 2:4-6 – “levend gemaakt met Christus, mede opgewekt, mede gezet in de hemel” 
Efeze 2:13 – “nabij gekomen”
Efeze 1:13 – “verzegeld met de Heilige Geest”
1 Korinthe 12:13 – “tot één lichaam gedoopt”
Efeze 5:30 – “omdat wij leden zijn van Zijn lichaam”
1 Korinthe 6:19 – “tempel van de Heilige Geest

Al deze wonderbare dingen zijn waar van iedere gelovige. Niet één van deze zegeningen, die wij hierboven hebben opgenoemd, wordt verkregen door gebed, door ijver, door zelfverloochening of door goede werken. Zij vormen alle tezamen de gave Gods, in Christus Jezus, die uitsluitend door het geloof ons deel is geworden. Daarom zijn zij in gelijke mate het bezit van alle gelovigen. 

Op hetzelfde ogenblik dat de wrede stokbewaarder van Filippi geloofde in de Heere Jezus Christus, werd hij een kind van God, een mede-erfgenaam van Christus, en de eigenaar van een onvergankelijke erfenis. 

Op hetzelfde ogenblik dat hij met zijn hart geloofde en met zijn mond beleed dat Jezus Christus Heer is en uit de doden is opgestaan, werd hij gerechtvaardigd van zijn zonden, had hij vrede met God, ontving hij het eeuwige leven, werd hij aangenomen in de Geliefde, werd hij verzegeld met de Heilige Geest, werd hij gedoopt in het lichaam van Christus.
Op hetzelfde ogenblik werd hij bekleed met de gerechtigheid Gods, levend-gemaakt met Christus, opgewekt met Hem en met Hem gezet in de hemel.

Hoe zijn praktische toestand geweest mag zijn, is een geheel andere zaak. Ongetwijfeld lag deze ver beneden het peil van zijn verheerlijkte staat in Gods ogen. Hij was niet meteen even hemels in zijn wandel, als hij was in zijn positie voor God.

De volgende Schriftplaatsen tonen op welke wijze deze twee dingen voortdurend onderscheiden worden:

I. TEGENSTELLING TUSSEN “STAAT” EN “TOESTAND” VAN DE GELOVIGE 

Staat – Toestand 

1 Korinthe 1:2-9 – 1 Korinthe 1:11; 3:1-3; 4:18; 5:1, 2 
1 Korinthe 6:11 – 1 Korinthe 6:7
1 Korinthe 6:15a – 1 Korinthe 6:15b
Mattheüs 16:17 – Mattheüs 16:23
Kolossenzen 1:12, 13 – Kolossenzen 3:8, 9 

II. GOD GEEFT DE GELOVIGE EERST DE HOOGST MOGELIJKE STAAT EN VERMAANT HEM DAARNA OM TE WANDELEN IN EEN DAARMEE OVEREENSTEMMENDE TOESTAND 

Staat (Gave)Toestand (Vermaning) 
Romeinen 6:6
onze oude mens mede gekruisigd
Kolossenzen 2:20
indien gij dan met Christus afgestorven zijt 
Mattheüs 5:14
gij zijt het licht der wereld 
Mattheüs 5:16
laat zo uw licht schijnen
2 Timotheüs 1:9
Die ons behouden heeft
Filippenzen 2:12 
uw zaligheid bewerken met vreze en beven
Efeze 2:6
heeft ons mede opgewekt
Kolossenzen 3:1
Indien gij dan met Christus opgewekt zijt
Kolossenzen 3:4
Christus, die ons leven is
Kolossenzen 3:5
doodt dan de leden, die op de aarde zijn 
Efeze 5:8a
Thans zijt gij licht in de Heere
Efeze 5:8b
wandelt als kinderen des lichts 
1 Thessalonicenzen 5:5
gij zijt allen kinderen des daags
1 Thessalonicenzen 5:6
Laten wij dan ook niet slapen
Hebreeën 10:10
eens voor altijd geheiligd
Johannes 17:17 
heilig hen in Uw waarheid
1 Korinthe 1:30
Christus Jezus … is heiligmaking
1 Thessalonicenzen 5:23
de God des vredes heilige u geheel en al
Hebreeën 10:14
voor altijd volmaakt
Filippenzen 3:12
niet verkregen hebben, maar ik jaag ernaar 
Filippenzen 3:15
allen, die volmaakt zijn
Hebreeën 6:1
laat ons tot de volmaaktheid voortvaren
1 Johannes 4:17  
gelijk Hij is … wij ook zijn
1 Johannes 2:6
wandelen gelijk Hij gewandeld heeft

Wij kunnen deze lijst nog aanzienlijk uitbreiden met teksten die elkaar schijnbaar tegenspreken en die bewijzen dat de Schrift zeer duidelijk onderscheid maakt tussen de staat en de toestand van de gelovige, tussen zijn positie voor God en zijn praktische levenswandel. 

Het is duidelijk dat hij niet eerst een proeftijd behoeft door te maken, om onderzocht te worden of hij wel waardig is, zulk een onbegrijpelijke, hoog-heerlijke, positie te bekleden. Integendeel: op hetzelfde ogenblik dat hij gelooft in de Heere Jezus, ontvangt hij deze hemelse positie alleen uit genade en als resultaat van het volbrachte werk van Christus. 

Wat zijn positie voor God betreft, is hij “in eeuwigheid volmaakt (Hebreeën 10:14), maar als hij op zichzelf ziet, op zijn toestand, dan moet hij zeggen: “Niet, dat ik het reeds verkregen heb, of reeds volmaakt ben” (Filippenzen 3:12). 

Alle nazorgwerk van God ten behoeve van ons: de toepassing van Zijn Woord op onze wandel en ons geweten (Johannes 17:17; Efeze 5:26); de tuchtiging door de hand van onze hemelse Vader (Hebreeën 12:10; 1 Korinthe 11:32); de werkzaamheid van de Heilige Geest In ons (Efeze 4:11, 12); al de moeilijkheden en beproevingen op de woestijnreis (1 Petrus 4:12, 14); en onze uiteindelijke verandering, wanneer Hij zal verschijnen; – zij hebben alle ten doel om het karakter van de gelovige gelijkvormig te maken aan de positie die hij inneemt vanaf het ogenblik van zijn bekering.

Onze positie is niet het resultaat van een volmaakt karakter, ons karakter is de vrucht van een volmaakte positie die wij in Christus voor God innemen. 



Naar Les 10 – De oordelen