Bijbelteksten over geloof

BIJBELTEKSTEN IN HET NIEUWE TESTAMENT OVER GELOOF

Geloof alleen!

Onder het Oude Testament werd al aangekondigd:

Habakuk 2:4

Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.

Hier staat niets anders dan dat een mens (“ziel” is de uitdrukking voor het leven van de mens in het lichaam) door geloof zal leven. Een uit Adam geboren mens is “niet recht”, is niet rechtvaardig, in Gods ogen is. Er is er niet één rechtvaardig, verklaart de apostel Paulus in Romeinen 3:

Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één;

Geen enkele afstammeling van Adam is rechtvaardig in Gods ogen. En dus heeft een mens het leven niet, ook al zijn we hier op aarde wel een bepaalde tijd aanwezig en denken wij dat we leven. Maar dat lijkt maar zo, want wij allen hebben namelijk de dood geërfd van Adam. Adam stierf op de dag dat hij Gods Woord niet geloofde. Dat ongeloof leidde tot de dood. Die gaf hij door aan zijn nakomelingen, gewoon omdat dat niet anders kon. Genesis 2 : 17 zegt:

Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.

“… den dood sterven” is in de grondtekst “stervende sterven”. Meer zit er voor de mens niet in. En dus gaat iedereen dood; er is geen ontkomen aan. Voor niemand. En toch spreekt de profeet Habakuk de Woorden Gods dat de mens door zijn geloof zal leven. Om te beginnen natuurlijk met dé Mens, de Here Jezus Christus. Waarvan Paulus zegt in Romeinen 3:21, 22:

Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden …. door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven;

God, de Schepper aller creaturen, voorzag Zelf in een oplossing voor het probleem van de stervende mens. Het geloof (de trouw aan Gods Woord) van de Mens Jezus was toereikend om alle mensen die zouden volgen in dat geloof, rechtvaardig te verklaren. Niet rechtvaardig te máken in de oude mens, want dan kán helemaal niet, maar rechtvaardig te verklaren, rechtvaardig te rekenen voor het aangezicht van God. Galaten 3 zegt:

… opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. ..
Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. 

Een kind Gods is geboren als Nieuwe Schepsel in Christus. Wedergeboren, niet in het oude vlees, maar in de geest (Johannes 3).

Waar het om gaat in de Schrift is dat vanaf Genesis 1 t/m de Jongste Dag, aan het eind van Openbaring, geloof gerekend wordt tot rechtvaardigheid en dus toegang geeft tot onvergankelijk leven. Dat is het zo vast als een huis staande principe.

Als grote voorbeeld toont de Schrift ons, meermalen zelfs, Abraham, aan wie (en aan zijn Zaad) de beloften Gods gegeven werden, namelijk dat de Genade Gods heersen zal, met al het goede wat daarbij hoort.

Romeinen 4 : 3
Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid.

Romeinen 4 : 9 
Deze zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid.

Romeinen 4 : 22
Daarom is het (= geloof) hem (= Abraham) ook tot rechtvaardigheid gerekend.

Galaten 3 : 6
Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend;

Jakobus 2 : 23
En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend, en hij is een vriend van God genaamd geweest.

Tijdens Zijn aardse bediening wees de Here Jezus, de Verlosser Zelf, al op de weg naar verlossing via geloof. Meer specifiek: geloof in Hem. Hij zegt bijvoorbeeld:

Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven.

Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, hééft het eeuwige leven.

Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven;

En een ieder, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat?

Gelooft gij dat? Ik wel! 

Ieder mens persoonlijk mag in z’n hart hierop het antwoord geven, om het vervolgens met de mond te belijden, uit te spreken dus. Romeinen 10 : 9:

Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.

Wat zouden we dan uitspreken (belijden)? Paulus zegt in Filippenzen 2:

En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders.

Waarom? Dat zij de apostel Petrus al in Handelingen 4 : 12:

En de zaligheid is in geen Anderen (Here Jezus Christus); want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden.

Elk schepsel dat uit Adam stamt, iedereen dus, zou geloven (vertrouwen) op Jezus Christus de Heere, de Heiland en Hem als Verlosser aannemen. Er is géén andere naam dan “Jehovah Jezus Christus”. Dat is tot heerlijkheid Gods, de Vader, die ons vervolgens het Nieuwe Leven geeft. Automatisch, want zo heeft Hij het beloofd.

Er is geen andere weg tot verlossing, tot behoud, tot zaligheid, tot deelhebber aan de Nieuwe Schepping, dan door het geloof ván Jezus Christus én ons geloof ín Hem. 

Wie nog denkt die rechtvaardigheid door goede werken, door het houden van “de wet”, te bewerkstelligen accepteert niet wat de Schrift daarover leert. Het is Paulus die dit aan de gelovigen te Galatië, die zich hadden laten “betoveren” om toch maar de wet te houden, duidelijk laat weten:

Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de wer-ken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden.

En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; want de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden.

En in Filippenzen 3 : 9 zegt hij:

En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof;

Hier is absoluut niks onduidelijks aan. Om geloof in Hem (de Here Jezus Christus) gaat het en niets anders. Dát is welgevallig in Gods ogen. Dit geloof is waartoe wij opgeroepen worden. Dit is de enige activiteit die van de mens gevraagd wordt. O.a. Paulus verklaart: “Want er is geen aanneming des persoons bij God.” Nee, er is alleen aanneming van degenen die geloven.

De volgende Bijbelteksten uit het Nieuwe Testament bevatten de woorden omtrent “geloof”. Neem deze overweldigende hoeveelheid Woorden Gods rustig door, eventueel in de context en wordt zo doordrongen van dat er alleen maar onvergankelijk leven mogelijk is uit en in geloof. Iets anders is er niet!

Niet werken, niet zelf proberen rechtvaardig voor God te worden, want dat kan niemand. Alleen geloven in het Woord Gods. “Doe dat en gij zult leven”…, want dit is de echte vervulling van het het hoogste wat ons gegeven (geboden) is; Lukas 10 : 26-28:

En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij?

En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw Naaste als uzelven.

En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven.

Het is zoals de apostel Paulus al in Romeinen 4 uitlegt: 

Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.

Dus nader persoonlijk tot Hem in het vertrouwen, het geloof (= zeker weten, volgens Hebreeën 11) dat Hij Zijn beloften uitvoert! Zodat wij wéten dat wij vrede hebben bij en met God en dat is het hoogste wat te behalen is. Romeinen 5 : 1

Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus;


266 verzen omtrent geloof (Nieuwe Testament)

Mattheüs

Mattheüs 8:10
Jezus nu, [dit] horende, heeft Zich verwonderd, en zeide tot degenen, die [Hem] volgden: Voorwaar zeg Ik u, Ik heb zelfs in Israël zo groot een geloof niet gevonden.

Mattheüs 8:13
En Jezus zeide tot den hoofdman over honderd: Galaten heen, en u geschiede, gelijk gij geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden te dierzelver ure.

Mattheüs 9:2
En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.

Mattheüs 9:22
En Jezus, Zich omkerende, en haar ziende, zeide: Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.)

Mattheüs 9:29
Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof.

Mattheüs 15:28
Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure.

Mattheüs 17:20
En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen van hier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn.

Mattheüs 21:21
Doch Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt, en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen, hetgeen den vijgeboom [is] [geschied]; maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen! het zou geschieden.

Mattheüs 23:23
Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeën, gij geveinsden, want gij vertient de munt, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, [namelijk] het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten.


Markus

Markus 2:5
En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, uw zonden zijn u vergeven.

Markus 4:40
En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt gij geen geloof?

Markus 5:34
En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal.

Markus 5:36
En Jezus, terstond gehoord hebbende het woord, dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet; geloof alleenlijk.

Markus 9:24
En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp.

Markus 10:52 
En Jezus zeide tot hem: Galaten heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende, en volgde Jezus op den weg.

Markus 11:22
En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Hebt geloof op God.

Markus 16:16
Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.


Lukas

Lukas 1:20
En zie, gij zult zwijgen, en niet kunnen spreken, tot op den dag, dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil, dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd.

Lukas 5:20
En Hij ziende hun geloof, zeide tot hem: Mens, uw zonden zijn u vergeven.

Lukas 7:9
En Jezus, dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare, die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden.

Lukas 7:50
Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.

Lukas 8:12 
En die bij den weg [bezaaid] [worden], zijn dezen, die horen; daarna komt de duivel, en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven, en zalig worden.

Lukas 8:25
En Hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar zij, bevreesd zijnde, verwonderden zich, zeggende tot elkander: Wie is toch Deze, dat Hij ook de winden en het water gebiedt, en zij zijn Hem gehoorzaam?

Lukas 8:48 
En Hij zeide tot haar: Dochter, wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.

Lukas 8:50 
Maar Jezus, [dat] horende, antwoordde hem, zeggende: Vrees niet, geloof alleenlijk, en zij zal behouden worden.

Lukas 17:5 
En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof.

Lukas 17:6
En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezienboom zeggen: Word ontworteld, en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzaam zijn.

Lukas 17:19
En Hij zeide tot hem: Sta op, en ga heen; uw geloof heeft u behouden.

Lukas 18:8
Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?

Lukas 18:42 
En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden.

Lukas 22:32 
Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.


Johannes

Johannes 1:7 
Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden.

Johannes 2:11 
Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem.

Johannes 3:18 
Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God.

Johannes 4:21 
Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbidden.

Johannes 7:48 
Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de Farizeeën?

Johannes 8:31 
Jezus dan zeide tot de Joden, die [in] Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen;

Johannes 9:38 
En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.

Johannes 10:42 
En velen geloofden aldaar in Hem.

Johannes 11:15 
En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan.

Johannes 11:27 
Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou.

Johannes 11:45 
Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren, en aanschouwd hadden, hetgeen Jezus gedaan had, geloofden in Hem.

Johannes 12:38 
Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard?

Johannes 12:47
En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make.

Johannes 16:27 
Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan.

Johannes 19:35 
En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt, hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt.

Johannes 20:25 
De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven.

Johannes 20:29 
Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig [zijn] [zij], die niet zullen gezien hebben, en [nochtans] zullen geloofd hebben.

Johannes 20:31
Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam.


Handelingen

Handelingen 3:16 
En door het geloof in Zijn Naam heeft Zijn Naam dezen gesterkt, dien gij ziet en kent; en het geloof, dat door Hem is, heeft hem deze volmaakte gezondheid gegeven, in uw aller tegenwoordigheid.

Handelingen 6:5 
En dit woord behaagde aan al de menigte; en zij verkoren Stefanus, een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes, en Filippus, en Prochorus, en Nicanor, en Timon, en Parmenas, Nicolaus, een Jodengenoot van Antiochië;

Handelingen 6:7 
En het woord Gods wies, en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer; en een grote schare der priesteren werd den gelove gehoorzaam.

Handelingen 6:8 
En Stefanus, vol van geloof en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk.

Handelingen 8:37 
En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.

Handelingen 11:24 
Want hij was een goed man, en vol des Heiligen Geestes en des geloofs; en er werd een grote schare den Heere toegevoegd.

Handelingen 13:8 
Maar Elymas, de tovenaar (want alzo wordt zijn naam overgezet), wederstond hen, zoekende den stadhouder van het geloof af te keren.

Handelingen 14:9 
Deze hoorde Paulus spreken; welke de ogen op hem houdende, en ziende, dat hij geloof had om gezond te worden,

Handelingen 14:22 
Versterkende de zielen der discipelen, en vermanende, dat zij zouden blijven in het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods.

Handelingen 15:7 
En als [daarover] grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over langen tijd onder ons [mij] verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven.

Handelingen 15:9 
En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof.

Handelingen 16:5 
De Gemeenten dan werden bevestigd in het geloof, en werden dagelijks overvloediger in getal.

Handelingen 16:31 
En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.

Handelingen 16:34 
En hij bracht hen in zijn huis, en zette [hun] de tafel voor, en verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.

Handelingen 18:4 
En hij handelde op elken sabbat in de synagoge, en bewoog [tot] [het] [geloof] Joden en Grieken.

Handelingen 18:8 
En Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis; en velen van de Korinthiërs, [hem] horende, geloofden, en werden gedoopt.

Handelingen 18:23 
En als hij [aldaar] enigen tijd geweest was, ging hij weg, en doorreisde vervolgens het land van Galatië en Frygië, versterkende al de discipelen.

Handelingen 19:18 
En velen dergenen, die geloofden, kwamen, belijdende en verkondigende hun daden.

Handelingen 20:21 
Betuigende, beiden Joden en Grieken, de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus.

Handelingen 21:20 
En zij, [dat] gehoord hebbende, loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn, die geloven; en zij zijn allen ijveraars van de wet.

Handelingen 23:21
Doch geloof hen niet; want meer dan veertig mannen uit hen leggen hem lagen, welke zichzelven met een vervloeking verbonden hebben noch te eten noch te drinken, totdat zij hem zullen omgebracht hebben; en zij zijn nu gereed, verwachtende de toezegging van u.

Handelingen 24:14 
Maar dit beken ik u, dat ik naar dien weg, welken zij sekte noemen, den God der vaderen alzo diene, gelovende alles, wat in de wet en in de profeten geschreven is;

Handelingen 24:24 
En na sommige dagen, Felix, daar gekomen zijnde met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus, en hoorde hem van het geloof in Christus.

Handelingen 26:18 
Om hun ogen te openen, en [hen] te bekeren van de duisternis tot het licht, en [van] de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij.

Handelingen 26:26 
Want de koning weet van deze dingen, tot welken ik ook vrijmoedigheid gebruikende spreek; want ik geloof niet, dat hem iets van deze dingen verborgen is; want dit is in geen hoek geschied.

Handelingen 27:25 
Daarom zijt goedsmoeds, mannen, want ik geloof Gode, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is.

Handelingen 28:23 
En als zij hem een dag gesteld hadden, kwamen er velen tot hem in [zijn] woonplaats; denwelken hij het Koninkrijk Gods uitlegde, en betuigde, en poogde hen te bewegen tot het geloof in Jezus, beide uit de wet van Mozes en de profeten, van des morgens vroeg tot den avond toe.


Romeinen

Romeinen 1:5 
(Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam;

Romeinen 1:8 
Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd wordt in de gehele wereld.

Romeinen 1:12 
Dat is, om mede vertroost te worden onder u, door het onderlinge geloof, zo het uwe als het mijne.

Romeinen 1:17 
Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

Romeinen 3:3 
Want wat is het, al zijn sommigen ongelovig geweest? Zal hun ongelovigheid het geloof van God te niet doen?

Romeinen 3:22
Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid.

Romeinen 3:25 
Welken God voorgesteld heeft [tot] een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods;

Romeinen 3:26 
Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is.

Romeinen 3:28 
Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet.

Romeinen 3:30 
Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof.

Romeinen 3:31 
Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet.

Romeinen 4:5 
Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.

Romeinen 4:9 
Deze zaligspreking dan, is die [alleen] over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid.

Romeinen 4:11 
En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen [tot] een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die [hem] in de voorhuid [was] [toegerekend]: opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde;

Romeinen 4:12 
En een vader der besnijdenis, dengenen [namelijk], die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was.

Romeinen 4:13 
Want de belofte [is] niet door de wet aan Abraham of zijn zaad [geschied], namelijk, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs.

Romeinen 4:14 
Want indien degenen, die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof ijdel geworden, en de beloftenis te niet gedaan.

Romeinen 4:16 
Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij; ten einde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof Abrahams is, welke een vader is van ons allen;

Romeinen 4:19 
En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, [noch] ook dat de moeder in Sara verstorven was.

Romeinen 4:20
En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer;

Romeinen 5:1 
Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus;

Romeinen 5:2 
Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods.

Romeinen 9:30 
Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid, die uit het geloof is.

Romeinen 9:32 
Waarom? Omdat zij [die] [zochten] niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want zij hebben zich gestoten aan den steene des aanstoots;

Romeinen 10:6 
Maar de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus [van] [boven] afbrengen.

Romeinen 10:8 
Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken.

Romeinen 10:10 
Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.

Romeinen 10:16 
Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd?

Romeinen 10:17 
Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods,

Romeinen 11:20 
Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees.

Romeinen 12:3 
Want door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft.

Romeinen 12:7 
[Zo] [laat] [ons] [die] [gaven] [besteden], hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren;

Romeinen 13:11 
En dit [zeg] [ik] [te] [meer], dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader, dan toen wij [eerst] geloofd hebben.

Romeinen 14:1 
Dengene nu, die zwak is in het geloof, neemt aan, [maar] niet tot twistige samen-sprekingen.

Romeinen 14:22 
Hebt gij geloof? hebt [dat] bij uzelven voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt.

Romeinen 14:23 
Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof [eet]. En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde.

Romeinen 15:13 
De God nu der hoop vervulle ulieden met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht des Heiligen Geestes.

Romeinen 16:26 
Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de heidenen bekend is gemaakt;